Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:152
Zaaknummer
24-339/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de verweerder in hoedanigheid van procespartij. Vanwege verwevenheid met verweerders advocatenpraktijk wordt het optreden van verweerder getoetst aan het advocatentuchtrecht. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder in samenwerking met zijn schoonzoon bewust het Hof ’s-Hertogenbosch heeft misleid. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 4 november 2024
in de zaak 24-339/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 november 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 8 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-032 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is gezamenlijk met de klachtzaak 24-338/DB/LI behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2024. Verschenen zijn klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In 2005 zijn klager en verweerder een advocatenkantoor gestart. In 2016 heeft verweerder de samenwerking met klager beëindigd. Over de afwikkeling van de samenwerking is een geschil ontstaan. De deken heeft een bemiddelingspoging gedaan die heeft geresulteerd in procesafspraken. Klager en de aan hem gelieerde vennootschap(pen) hebben verweerder en de aan hem gelieerde vennootschap in rechte betrokken. B Accountants heeft in het kader van de beëindiging een concept-rapportage en een deskundigenrapport opgesteld.
2.3 Verweerder en de aan hem gelieerde vennootschap zijn vanaf april 2021 bijgestaan door mr. H. Klager is voor zichzelf als advocaat opgetreden.
2.4 In het hoger beroep heeft mr. H namens verweerder en de aan hem gelieerde vennootschap als productie 19 een berekening en opstelling van de hand van de schoonzoon van verweerder in het geding gebracht. Op 7 februari 2023 heeft bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch een mondelinge behandeling plaatsgevonden, bij gelegenheid waarvan mr. H een pleitnota heeft overgelegd, waarin een “Update productie 19” is opgenomen.
2.5 Bij arrest van 4 april 2023 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in conventie de vorderingen van klager en de aan hem gelieerde vennootschappen afgewezen en in reconventie de aan klager gelieerde vennootschap veroordeeld tot nakoming van de indertijd bij de deken gemaakte procesafspraken over de financiële ontvlechting en het verlenen van medewerking aan het op gezamenlijke kosten finaliseren van het conceptrapport van B Accountants.
2.6 Na het arrest hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd in het kader van het tot stand brengen van een regeling. Bij brief van 7 november 2023 heeft mr. H een voorstel onderbouwd en in dat verband de standpunten van verweerder over diverse posten en vorderingen waarover discussie bestond naar voren gebracht. Bij de brief was gevoegd een totaalopstelling, waarin opgenomen de wijze waarop de algehele financiële ontvlechting volgens verweerder zou moeten plaatsvinden.
2.7 Op 23 november 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft in samenwerking met zijn schoonzoon bewust het Hof ’s-Hertogenbosch misleid.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van procespartij in de procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Omdat die procedure zag op de financiële afwikkeling van de ontvlechting van het advocatenkantoor dat klager en verweerder samen hebben gehad, is naar het oordeel van de raad in zodanige mate sprake van verwevenheid met verweerders advocatenpraktijk dat op het optreden van verweerder het advocatentuchtrecht van toepassing is. De raad zal dan ook beoordelen of verweerder heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
5.2 Beoordeling
Klager verwijt verweerder dat hij in samenwerking met zijn schoonzoon bewust het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft misleid. Klager heeft in dat verband naar voren gebracht dat sprake is van een discrepantie tussen de berekening die namens verweerder als productie 19 in het geding is gebracht en de update van productie 19 enerzijds en de brief van mr. H van 7 november 2023 anderzijds. Waar in de procedure bij het Hof nog het standpunt werd ingenomen dat verweerder van klager een bedrag van € 65.945,54 te vorderen had, is uit de laatste berekening gebleken dat verweerder een schuld van € 77.476,30 aan klager erkent, aldus klager.
5.3 Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het bedrag van € 77.476,30 is weliswaar opgenomen in de bij de brief van 7 november 2023 gevoegde totaalopstelling, maar is nimmer als schuldig erkend. Nadat het Hof bij arrest van 4 april 2023 had geoordeeld dat alle vorderingen van de bij de financiële ontvlechting betrokken vennootschappen over en weer op topniveau verrekend konden worden, heeft verweerder de eerder overgelegde opstelling, die betrekking had op de situatie per ultimo 2016, verder geüpdatet met de te verrekenen posten die na 31 december 2016 zijn voldaan door partijen. Het verschil zat in het peilmoment en de context van de diverse (rekening-courant)verhoudingen tussen de betrokken vennootschappen. Van misleiding is aldus geenszins sprake geweest, aldus nog steeds verweerder.
5.4 De raad overweegt als volgt. Tussen klager en verweerder is sprake van een langslepend civielrechtelijk geschil over de financiële afwikkeling van hun samenwerking, in het kader waarvan reeds meerdere gerechtelijke procedures hebben plaatsgevonden. De raad overweegt dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om daarover een oordeel te geven. In de onderhavige zaak heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 4 april 2023 geoordeeld over de vorderingen die over en weer zijn ingesteld.
5.5 Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder in de procedure die tot dat arrest heeft geleid feiten heeft geponeerd waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de door verweerder in de procedure genoemde posten betrekking hadden op de situatie per ultimo 2016. Als onbetwist staat vast dat die bedragen sindsdien aan verandering onderhevig zijn geweest ten gevolge van onder meer verrekeningen met betrekking tot het pand, rente-opbouw en de afwikkeling van de faillissementen. De in de procedure overgelegde opstelling is door verweerder vervolledigd met de te verrekenen posten na 31 december 2016. De inhoud van de brief van mr. H van 7 november 2023 vormt naar het oordeel van de raad dan ook geen aanwijzing dat in de appelprocedure opzettelijk onjuiste cijfers zijn gepresenteerd aan het Hof. Voorts heeft te gelden dat de bedragen die mr. H in de brief van 7 november 2023 heeft vermeld, door hem zijn genoemd in het kader van het tot stand brengen van een regeling en dus geen erkenning vormen van het in eerder stadium noemen van onjuiste cijfers. De genoemde bedragen stonden ook nog niet vast, nu de cijfers per ultimo 2016 nu juist nog definitief moeten worden gemaakt.
5.6 De raad heeft in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden voor de juistheid van het verwijt dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan misleiding van het Hof. Omdat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken, is de klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. H.C. Struijk, A.J.F. van Dok, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 4 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 november 2024