Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:145

Zaaknummer

24-382/DB/LI

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Niet is gebleken dat verweerder zich ten onrechte en op onzorgvuldige wijze heeft teruggetrokken. Verweerder kan evenmin tuchtrechtelijk worden verweten dat hij mr. H in het dossier tegen FP werkzaamheden heeft laten verrichten. Verweerder heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, doordat hij het dossier tegen het Ministerie van Defensie niet met bekwame spoed heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om een urenspecificatie aan klager te verstrekken en klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.  

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 28 oktober 2024

in de zaak 24-382/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

                      

over:

 

verweerder

 

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 24 november 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 24 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-102 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2024. Verschenen zijn klager, bijgestaan door mr. R, advocaat, en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, de nagekomen e-mail met bijlagen van verweerder van 6 juni 2024 en de nagekomen e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klager van 7 juni 2024.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klager is bijgestaan door verweerder en mr. S, beiden destijds werkzaam op het kantoor B.

2.3     Bijstand verweerder

Verweerder heeft klager bijgestaan in een tweetal civielrechtelijke aansprakelijkheidskwesties tegen FP en K vanaf oktober 2019 respectievelijk november 2020. Verweerder heeft klager in beide zaken op toevoegingsbasis bijgestaan. In het dossier tegen FP heeft verweerder de wederpartij op 22 juli 2021 aangeschreven. In het dossier tegen FP heeft mr. H, als juridisch medewerker werkzaam op verweerders kantoor, werkzaamheden verricht. In de zaak tegen K heeft verweerder de wederpartij op 1 november 2021 aansprakelijk gesteld. Nadat verweerder in april 2022 een rappel heeft gestuurd aan K heeft verweerder op 31 mei 2022 aan klager medegedeeld dat een procedure tegen K geen reële kans van slagen zou hebben.

2.4     Bij e-mail van 24 maart 2021 heeft klager aan verweerder zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over het gebrek aan voortgang in de dossiers:

         “(…) Vervolgens is het op alle fronten stil gebleven. Ik heb niets meer van jou noch van jouw secretaresse gehoord. Helaas is het niet voor het eerst dat mijn zaak stilligt ondanks gemaakte afspraken. Een reconstructie van mijn dossier laat zien dat er regelmatig stagnatie of grote pauzes zijn ontstaan. Dit schaadt mijn belangen. Ik ben nog steeds geen stap verder gekomen. Even zo vaak geef je ook aan deze stagnatie te erkennen. Tijdens ons laatste gesprek op 4 februari jl. spraken wij af dat je direct na 17/2 in actie zou komen. Echter het is nu al weer 24 maart (!). Het is m.i. niet aan de cliënt om de voortgang van zijn dossier te bewaken. Terwijl ik al genoeg op mijn bord heb. Ook dat is bekend.(…)”

2.5     Bij e-mail van 24 maart 2021 heeft verweerder klager als volgt bericht:

         “(…) Als ik je mail lees, denk ik: ik ben maar een telefoontje weg. Ik realiseer me dat de zaak bij mij is blijven liggen. Ik neem die verantwoordelijkheid daarvoor. Maar nogmaals de strafzaak is essentieel in het geheel. Een afspraak wordt vandaag of morgen nog gemaakt. Deze mail was echt niet nodig en bovendien te scherp aangezet. De kernwaarden van de advocaat zijn echt niet in het gedrang mijns inziens. Maar goed, ben wel met je eens dat er nu vaart in mag. (…)”

2.6     In het dossier tegen FP heeft verweerder op 5 juli 2022 een conceptdagvaarding aan klager toegestuurd.

2.7     Bijstand mr. S

          Mr. S heeft klager bijgestaan in een bestuursrechtelijke appelprocedure bij de Centrale Raad van Beroep tegen het Ministerie van Defensie. In deze zaak heeft mr. S klager bijgestaan op toevoegingsbasis.

2.8     Mr. S heeft klager daarnaast vanaf 27 juni 2022 bijgestaan in een huurkwestie. In deze zaak is aan rechtsbijstandsverzekeraar SAR gevraagd om dekking te verlenen. In afwachting van de reactie van de rechtsbijstandsverzekeraar heeft mr. S op 30 juni 2022 een bedrag van € 302,50 inclusief BTW bij klager in rekening gebracht. Mr. S heeft een brief aan de verhuurder en een brief aan SAR opgesteld. Op maandag 4 juli 2022 heeft klager mr. S per e-mail op de hoogte gebracht van een confrontatie met de verhuurder die dat weekend had plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de brief aan SAR volgens klager moest worden aangepast. Diezelfde dag heeft mr. S een voorschotnota ten bedrage van € 181,50 aan klager gestuurd.

2.9     Later die dag heeft tussen klager en mr. S een telefoongesprek plaatsgevonden. Tijdens dit telefoongesprek is tussen klager en mr. S een discussie ontstaan over de aanpassing van de brief en de betaling van de declaraties. Tijdens dit telefoongesprek heeft klager tegen mr. S gezegd dat zij hem chanteert.

2.10   Mr. S heeft van de inhoud van het telefoongesprek melding gemaakt bij verweerder. Op 5 juli 2024 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager. Tijdens dit telefoongesprek heeft verweerder aan klager kenbaar gemaakt dat mr. S vanwege de inhoud van het telefoongesprek d.d. 4 juli 2024 geen vertrouwen meer had in een verdere samenwerking met klager en om die reden haar werkzaamheden wilde neerleggen. Klager heeft verweerder een klacht in het vooruitzicht gesteld.

2.11   Verweerder en mr. S hebben op 5 juli 2022 hun werkzaamheden voor klager neergelegd. Bij brief van 5 juli 2022 hebben verweerder en mr. S hun beslissing om de werkzaamheden neer te leggen gemotiveerd aan klager toegelicht.

2.12   Op 5 en 8 juli 2022 heeft klager in diverse e-mails aan verweerder en mr. S zijn ongenoegen geuit over het neerleggen van de werkzaamheden. In een e-mail van 5 juli 2022 heeft klager onder meer aan verweerder medegedeeld:

“Voor mij staat vast dat u handig gebruik hebt gemaakt van de clash gisterenmiddag met uw collega [mr. S] door mij af te straffen voor wat betreft de dossiers die al jarenlang bij u lopen.”

2.13   Op 12 juli 2022 schreef mr. L, destijds verbonden aan het kantoor B, in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris aan klager:

“[Mr. S] en [verweerder] hebben mij uw laatste e-mail van 8 juli 2022 doorgestuurd. Ik merk uw e-mail als een klacht tegen de voornoemde advocaten. Ik ben de klachtenfunctionaris van kantoor en zal uw klacht in dit schrijven behandelen.

Ik vat de klachtonderdelen als volgt samen:

                        […]

Alle klachtonderdelen worden ten onrechte voorgesteld. Als u het niet eens bent met mijn afhandeling van de klacht dan kunt u zich wenden tot de Deken […]

Hiermee sluit ik de klachtbehandeling.

Voorts stelt u nog een aantal vragen, die ik namens mrs. [verweerder] en [S] zal behandelen […]”

2.14   Op enig moment is mr. S arbeidsongeschikt geworden. Tijdens de afwezigheid van mr. S heeft verweerder de dossiers van mr. S waargenomen.

2.15   Bij e-mail van 24 maart 2023 heeft mr. R, de opvolgend advocaat van klager, mr. S als volgt bericht:

         “(…) U behandelde voor cliënt diens geschil met het Ministerie van Defensie inzake achterstallig wachtgeld. Ter zake was u aan cliënt toegevoegd. Om u moverende redenen, waarmee cliënt het overigens niet eens is, heeft u cliënt laten weten per 5 juli 2022 de opdracht tot rechtshulpverlening neer te leggen en cliënt geadviseerd een andere advocaat te zoeken. (…) Thans zal ik zijn belangen behartigen in de kwestie tegen het Ministerie van Defensie.

         Kunt u mij een kopie van het dossier verstrekken en een opgaaf doen van de door u aan het dossier bestede tijd met een kopie toevoegingsbeschikking. (…)”

2.16   Bij e-mail van 2 juni 2023 heeft mr. R mr. S als volgt bericht:

         “Voor zover ik kan nagaan heb ik het dossier waar ik om vroeg (zie mijn mail van 25 maart jongstleden) nog niet ontvangen. Is het mogelijk dat u mij voorziet van een afschrift van het complete dossier? (…)”

2.17   Bij e-mail van 12 juni 2023 heeft verweerder mr. R als volgt bericht:

         “Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 2 juni 2023 kan ik u berichten dat bij mijn weten noch ik, noch één van mijn kantoorgenoten, heeft opgetreden in een zaak tegen Defensie. Die zaak is door een ander advocatenkantoor behandeld. Ik verzoek u derhalve beleefd om het dossier bij de betreffende advocaat op te vragen. (…)”

2.18   Bij e-mail van 30 juni 2023 heeft mr. R mr. S als volgt bericht:

“Tot op heden ontving ik in bovenvermelde zaak geen dossier. Wel werd mij door [verweerder] op 12 juni bericht dat het dossier niet bekend zou zijn.

Ik heb volledigheidshalve nog eens nagevraagd bij cliënt maar u bent toch echt de advocaat die cliënt bijstond in een kwestie tegen het Ministerie van Defensie tot de eenzijdige beëindiging uwerzijds op 5 juli 2022. Inmiddels is op cliënts verzoek uitstel gevraagd bij de Centrale Raad van Beroep. Ook daar is als procespartij de Minister van Defensie vermeld.

Dat het dossier niet bij [kantoor B] bekend is vind ik dan ook onbegrijpelijk.

Ik zou thans graag het integrale dossier uiterlijk maandag 3 juli 16.00 uur aanstaande in mijn bezit hebben bij gebreke waarvan ik namens cliënt mandaat heb gekregen een klacht in te dienen bij de Deken.”

2.19   Bij e-mail van 3 juli 2023 heeft verweerder mr. R als volgt bericht:

“Vanwege langdurige afwezigheid van [mr. S] heb ik namens haar geantwoord. Ik ken de zaak bij de CRvB niet, ik wist niet dat die ook tegen Defensie was. Ergo, een misverstand. Het dossier komt eraan.”  

2.20   Op 24 november 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

3. KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft zich ten onrechte en op onzorgvuldige wijze teruggetrokken uit de za(a)k(en) van klager;

2. Verweerder is tekortgeschoten in de overdracht van het dossier;

3. Verweerder heeft klager niet dan wel onvoldoende geïnformeerd;

4. Verweerder heeft de belangen van klager niet naar behoren behartigd;

5. Verweerder heeft zonder toestemming het dossier laten behandelen door een derde.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1    Toetsingskader

De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Beoordeling

5.2     Klachtonderdeel 1

Klager verwijt verweerder dat hij zich ten onrechte en op onzorgvuldige wijze heeft teruggetrokken uit de za(a)k(en) van klager. De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt. Dit alles volgt uit gedragsregel 14, lid 2 en 3.

5.3     Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de vertrouwensbasis was komen te vervallen. De raad kan verweerder daarin volgen. Partijen twisten over de exacte inhoud van het telefoongesprek tussen klager en mr. S op 4 juli 2022, zodat de raad niet kan vaststellen hoe dat telefoongesprek precies is verlopen. Op basis van de overlegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat echter wel vast dat tussen klager en mr. S tijdens het telefoongesprek van 4 juli 2022 sprake was van onenigheid. Klager heeft in zijn e-mail aan verweerder van 5 juli 2022 het telefoongesprek met mr. S gekwalificeerd als een “clash”. Verder heeft klager ter zitting van de raad verklaard dat hij in het telefoongesprek met mr. S naar aanleiding van de onenigheid die was ontstaan over de betaling van de voorschotnota tegen haar heeft gezegd: “Ben je me nu aan het chanteren? Je bent me gewoon aan het chanteren”. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts dat klager tijdens het telefoongesprek met verweerder op 5 juli 2022 heeft aangekondigd een klacht bij de deken in te dienen. De raad kan zich voorstellen dat de aantijging aan het adres van mr. S en de aangekondigde klacht voor verweerder en mr. S aanleiding zijn geweest om te concluderen dat de noodzakelijke vertrouwensbasis was komen te vervallen en het kantoor klager niet langer kon bijstaan. Dit betekent dat het verweerder vrij stond om zijn werkzaamheden te beëindigen.

5.4     Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn werkzaamheden bovendien op zorgvuldige wijze neergelegd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op het moment van de beëindiging van verweerders werkzaamheden er in klagers zaak geen directe procedurele handelingen waren vereist. Van ontijdige beëindiging van de werkzaamheden was dus geen sprake. Verweerder en mr. S hebben hun beslissing om de werkzaamheden te beëindigen bij brief van 5 juli 2022 gemotiveerd aan klager kenbaar gemaakt en hem geadviseerd om een andere advocaat in de arm te nemen.

5.5     De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zich ten onrechte en op onzorgvuldige wijze heeft teruggetrokken. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.

5.6     Klachtonderdeel 2

Klager verwijt verweerder dat hij is tekortgeschoten in de overdracht van het dossier.  Vast staat dat mr. S ten tijde van het verzoek om overdracht wegens arbeidsongeschiktheid afwezig was en dat verweerder haar praktijk waarnam. Onder die omstandigheid kan verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de wijze waarop op het verzoek om afgifte van de stukken is gereageerd.

5.7     Verweerder heeft het verweer gevoerd dat hem op basis van de brief van mr. R niet duidelijk was welk dossier mr. R wilde ontvangen, omdat mr. R vroeg om stukken uit een dossier tegen het Ministerie van Defensie, terwijl dit dossier bij verweerders kantoor was geadministreerd als “[Klager] - WW Plus”. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Op het moment van het neerleggen van de zaken van klager verleende verweerders kantoor aan klager in een viertal zaken bijstand, waaronder de bijstand in een bestuursrechtelijke appelprocedure bij de Centrale Raad van Beroep tegen het Ministerie van Defensie. De raad is van oordeel dat het verweerder op basis van de inhoud van de brief van mr. R van 24 maart 2023 duidelijk moest zijn welk dossier hij aan mr. R moest overdragen. Door het dossier pas na ruim drie maanden en na herhaalde verzoeken aan mr. R over te dragen heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Het tuchtrechtelijk verwijt van klager is dan ook terecht. Klachtonderdeel 2 is derhalve gegrond.

5.8     Klachtonderdeel 3

Klager verwijt verweerder dat hij klager niet naar behoren heeft geïnformeerd, doordat hij heeft nagelaten aan klager urenspecificaties te verstrekken. De raad overweegt dat van een zorgvuldig optredende advocaat mag worden verlangd dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk op de mogelijkheid van de intrekking van de toevoeging wijst en de cliënt periodiek een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt, zodat de cliënt de gelegenheid krijgt om zijn eigen afweging te maken omtrent de financiële risico’s bij het doorzetten van de zaak (HvD 21 november 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:213). Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om klager periodiek een urenspecificatie te verstrekken. De raad is van oordeel dat verweerder dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

5.9     Klachtonderdeel 4

Klager verwijt verweerder dat hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd. Klager verwijt verweerder met name dat hij in zijn bijstand aan klager onvoldoende voortvarendheid heeft betracht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het verweerder klager vanaf oktober 2019 heeft bijgestaan in het geschil met FP en dat pas op 22 juli 2021 inhoudelijk actie is ondernomen richting de wederpartij. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat verweerder klager vanaf november 2020 heeft bijgestaan in het geschil met K en dat verweerder de wederpartij op 1 november 2021 aansprakelijk heeft gesteld.

5.10   De raad overweegt in dit verband dat een advocaat gehouden is de hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten. Van feiten en omstandigheden die voldoende rechtvaardiging vormden voor het gedurende lange tijd ontbreken van concrete actie in klagers zaak is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze de cliënt naar behoren op de hoogte houdt van de voortgang van de zaak of van zaken die de voortgang belemmeren. Ook op dit punt heeft verweerder verzaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat klager gedurende verweerders bijstand meermaals aan de bel heeft getrokken en heeft geïnformeerd naar de stand van zaken.

5.11   Ter zitting van de raad heeft verweerder ook erkend dat hij klagers zaken te lang heeft laten liggen. Verweerder heeft weliswaar eveneens gesteld dat klager het verloop van de strafzaak wilde afwachten, maar wat daaromtrent precies is afgesproken en waarom het in klagers belang was om de uitkomst in de strafzaak af te wachten, blijkt niet uit de stukken. De raad overweegt in dit verband dat gedragsregel 16 bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zijn adviezen aan klager over de te voeren strategie en de goede en kwade kansen naar behoren schriftelijk heeft vastgelegd. Ook op dit punt is verweerder in zijn bijstand tekort geschoten. Klachtonderdeel 4 is gelet op het voorgaande gegrond.

5.12   Klachtonderdeel 5

Klager verwijt verweerder dat hij mr. H in het dossier tegen FP werkzaamheden heeft laten verrichten. De raad overweegt dat het in de rechtspraktijk niet ongebruikelijk is dat kantoorgeno(o)t(en) van een advocaat of (een) juridisch medewerker(s) werkzaamheden verricht(en) in een dossier dat die advocaat in behandeling heeft. Nu bovendien in de opdrachtbevestiging expliciet is vastgelegd dat verweerder onderdelen van zijn werkzaamheden onder zijn verantwoordelijkheid door kantoorgenoten kan laten uitvoeren, kan verweerder naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat mr. H werkzaamheden in klagers dossier heeft verricht. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

6. MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, doordat hij het dossier tegen het Ministerie van Defensie niet met bekwame spoed heeft overgedragen aan de opvolgend advocaat, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om een urenspecificatie aan klager te verstrekken en klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.   

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 2, 3 en 4 gegrond;

- verklaart de klachtonderdelen 1 en 5 ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven, J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 28 oktober 2024.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 28 oktober 2024