Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:180
Zaaknummer
23-888/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Verzet gedeeltelijk gegrond, klacht ongegrond. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het dossier niet aan klager te retourneren. Verweerder heeft betwist dat hij in deze zaak voor klager heeft opgetreden en uit de overgelegde stukken ook niet worden afgeleid dat klager en verweerder na de e-mail met daarin een kostenvoorstel tot overeenstemming zijn gekomen over de behandeling van de zaak door verweerder. Van inhoudelijke werkzaamheden van verweerder voor klager in de zaak is ook niet gebleken. Er was dan ook geen reden voor verweerder om het dossier in zaak aan klager terug te geven.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 september 2024 in de zaak
23-888/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 21 februari 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 januari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 18 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K210 2023 ia/cw digitaal van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 21 februari 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 13 maart 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum digitaal ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 8 juli 2024. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.6 Op 10 juli 2024 heeft de raad op zijn verzoek naar aanleiding van de zitting een e-mail met bijlagen van verweerder ontvangen. 1.7 Bij e-mail van 1 augustus 2024 heeft klager op de e-mail met bijlagen van verweerder gereageerd. 1.8 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 28 maart 2024 van klager. Tot slot heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerder van 10 juli 2024 en van de e-mail van klager van 1 augustus 2024.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager het niet eens is met de voorzittersbeslissing van 21 februari 2024. In dat verband stelt klager dat de voorzitter is uitgegaan van een bewaartermijn van vijf jaar die nooit door verweerder is aangevoerd. Daarnaast stelt klager dat de standpunten van partijen door de voorzitter zijn geëscaleerd in plaats van in der minne geschikt. Verder stelt klager dat de voorzitter de stukken van 10 januari 2024 niet heeft genoemd. Volgens klager blijkt uit die stukken dat hij vanaf 2015 tot het moment van de eerste klacht van 1 maart 2021 regelmatig contact heeft onderhouden met verweerder en dat er geen sprake is van een periode van lange stilte van zeven jaar. Tot slot stelt klager dat verweerder de dossiers in de zaken De W., C., A. en S. nimmer heeft teruggegeven en ook geen melding heeft gemaakt van een maximale opslagtermijn. 2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Verzet ten aanzien van zaken W., C. en A. ongegrond 4.2 De raad ziet op grond van de stukken en hetgeen ter zitting door verweerder naar voren is gebracht geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Uit de stukken die verweerder heeft overgelegd, blijkt dat de zaken W., C. en A. in 2015 zijn afgesloten. Verweerder heeft klager in de zaken C. en A. in 2015 een negatief cassatieadvies gegeven en dat ook aan klager bericht. In de zaak W. heeft verweerder voor klager een cassatiedagvaarding uitgebracht en naar aanleiding daarvan een schikking van € 1.000,- netto getroffen. Klager heeft die schikking in zijn reactie op de stukken van verweerder niet weersproken. Nu deze drie zaken in 2015 zijn afgerond en niet is gebleken dat verweerder daarna nog inhoudelijke werkzaamheden in deze zaken voor klager heeft verricht, is de wettelijke termijn van vijf jaar voor het bewaren van de dossiers van deze zaken in 2015 aangevangen en in 2020 geëindigd. De voorzitter heeft dan ook terecht en op juiste gronden geoordeeld dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet te voldoen aan het verzoek van klager van 4 januari 2023 om de dossiers naar hem toe te sturen. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van zaken W., C. en A. ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad verklaart het verzet daarom in zoverre ongegrond. Verzet ten aanzien van zaak LS gegrond, klacht ongegrond 4.4 De raad ziet op grond van de stukken en hetgeen ter zitting door verweerder naar voren is gebracht wel aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Uit de stukken die verweerder heeft overgelegd, blijkt dat hij op 5 juni 2019 nog een e-mail aan klager heeft gestuurd waarin hij uiteenzet wat de kosten zijn voor een onderzoek naar de haalbaarheid van de procedure en voor een voortzetting van de procedure. Daarop heeft klager verweerder nog gemaild over het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van verweerder en daar is het kennelijk bij gebleven. Het verzoek van klager van 4 januari 2023 om het dossier van zaak LS aan hem toe te sturen, is binnen de wettelijke bewaartermijn van vijf jaar gedaan. In zoverre is het oordeel van de voorzitter ten aanzien het verwijt van klager dat verweerder het dossier in zaak LS niet aan hem heeft geretourneerd niet juist. Dit betekent dat het verzet ten aanzien van het dossier van zaak LS gegrond is. 4.5 De raad is echter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door het dossier in zaak LS niet aan klager te retourneren. Verweerder heeft betwist dat hij in deze zaak voor klager heeft opgetreden en de raad kan uit de overgelegde stukken ook niet afleiden dat klager en verweerder na de e-mail van verweerder aan klager van 5 juni 2019 met daarin een kostenvoorstel tot overeenstemming zijn gekomen over de behandeling van de zaak door verweerder. Van inhoudelijke werkzaamheden van verweerder voor klager in de zaak LS is ook niet gebleken. Er was dan ook geen reden voor verweerder om het dossier in zaak LS aan klager terug te geven. De klacht over verweerder ten aanzien van het niet retourneren aan klager van het dossier in zaak LS is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart: - het verzet ten aanzien van zaken W., C. en A. ongegrond; - het verzet ten aanzien van zaak LS gegrond; - de klacht ten aanzien van zaak LS ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.