Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2024:168
Zaaknummer
24-622/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over een advocatenkantoor. In lijn met de beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 30 januari 2023, ECLI:NL:TADRAMS:2023:24 oordeelt de voorzitter dat het starten van een incassoprocedure vanwege het onbetaald laten van declaraties betrekking heeft op de organisatie van verweerster. Gelet hierop is de klacht ontvankelijk. De klacht is inhoudelijk kennelijk ongegrond. Het stond verweerster vrij om in rechte voldoening te vorderen van openstaande declaraties. Daarmee handelt verweerster niet in strijd met het tuchtrecht.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 14 oktober 2024 in de zaak 24-622/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 augustus 2024 met kenmerk 2342348/JS/BF, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 2. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van 16 september 2024 die mr. B namens verweerster heeft nagezonden.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerster is een advocatenkantoor. Mr. B staat als advocaat ingeschreven in het arrondissement Oost-Brabant en is werkzaam op de vestiging van verweerster in Eindhoven. Mr. B heeft aan klaagster bijstand verleend. Klaagster heeft in mei 2023 bij de deken van de Orde van Advocaten Oost-Brabant (hierna: de deken Oost-Brabant) een klacht ingediend over mr. B. 1.2 Op 9 juni 2023 is een door verweerster uitgebrachte incassodagvaarding aan klaagster betekend in verband met niet-betaalde declaraties. 1.3 Op 16 juni 2023 heeft de deken Oost-Brabant een uitnodiging gestuurd aan klaagster en mr. B voor een bemiddelingsgesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. 1.4 Bij brief van 22 april 2024 heeft klaagster een klacht bij de deken ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij een dagvaarding aan haar heeft uitgebracht terwijl er nog besprekingen liepen met de deken Oost-Brabant en mr. B.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de klacht van klaagster ontvankelijk is. Het tuchtrecht voor advocaten ziet op klachten over het handelen van een individuele advocaat. Enkel indien het gedrag waarover wordt geklaagd alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een vennootschap kan worden aangerekend, kan de klacht volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline worden ontvangen als gericht tegen de individuele leden van de maatschap of bestuurders van die vennootschap. Slechts in bepaalde gevallen kan een klacht tegen het kantoor ontvankelijk zijn, namelijk wanneer de klacht te maken heeft met de organisatie van het advocatenkantoor als zodanig. 4.2 De voorzitter overweegt in lijn met de beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 30 januari 2023, ECLI:NL:TADRAMS:2023:24 dat het starten van een incassoprocedure vanwege het onbetaald laten van declaraties betrekking heeft op de organisatie van verweerster. Gelet hierop is de klacht ontvankelijk. 4.3 De voorzitter acht de klacht inhoudelijk kennelijk ongegrond. Het stond verweerster vrij om in rechte voldoening te vorderen van openstaande declaraties. Daarmee handelt verweerster niet in strijd met het tuchtrecht. Bovendien blijkt uit het klachtdossier dat de door verweerster uitgebrachte incassodagvaarding op 9 juni 2023 aan klaagster is betekend en dat de deken Oost-Brabant op 16 juni 2023 - en dus na de datum van de dagvaarding - een uitnodiging heeft verstuurd voor een bemiddelingsgesprek. Het gesprek heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 juli 2023. Anders dan klaagster stelt, is de dagvaarding dan ook niet uitgebracht terwijl er besprekingen met de deken en mr. B liepen, maar daarvoor. Verder geldt dat verweerster onbetwist heeft aangevoerd dat de incassoprocedure is aangehouden in afwachting van het verloop van de bemiddeling door de deken Oost-Brabant. De dagvaardingsprocedure is bovendien inmiddels beëindigd door intrekking van de vorderingen door verweerster. Van klachtwaardig handelen is de voorzitter dan ook niet gebleken. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 oktober 2024