Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:254

Zaaknummer

240051

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing raad. Klachtonderdeel over beëindiging  samenwerking nadat klager had geklaagd over de dienstverlening door verweerster blijft ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 oktober 2024 in de zaak 240051

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

 

1    INLEIDING

1.1    Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat over a) ontoereikende dienstverlening en b) beëindiging van de samenwerking nadat klager een klacht bij verweerster had ingediend. De raad heeft het eerste deel van de klacht gegrond verklaard en het tweede deel ongegrond verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld van de beslissing van de raad. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline 2.1    De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerster (zaaknummer: 23-646/DH/DH) een beslissing gewezen op 15 januari 2024. In deze beslissing is klachtonderdeel a) gegrond verklaard en is klachtonderdeel b) ongegrond verklaard. De raad heeft verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:9 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline 2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 12 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift. -    De e-mail met bijlagen van 26 juli 2024 van verweerster.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 9 augustus 2024. Daar zijn klager telefonisch en verweerster in persoon verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast, voor zover in hoger beroep nog van belang.

3.2    De vrouw van klager is in het najaar 2022 met de minderjarige zoon uit de echtelijke woning vertrokken. Klager heeft zich eind november/begin december 2022 tot verweerster gewend voor bijstand bij het starten van een echtscheidingsprocedure en een kort geding over de verblijfplaats van en omgang met het minderjarige kind van klager. In december 2022 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.  3.3    Op dinsdag 28 februari 2023 heeft klager bij verweerster een formele klacht over haar handelen ingediend. In zijn e-mail schrijft klager onder meer: “Ik heb mij al in december 2022 beklaagd (…). Sinds de laatste email naar de tegenpartij d.d. 30 december 2022 heb ik niks meer van jou vernomen. Wat is de stand van zaken? Waarom is er nog steeds geen kort geding en of voorlopige voorziening aangevraagd (…)? Is het echtscheidingsverzoek ingediend? Zo niet, waarom niet? (afspraak was dat je 1 januari 2023 scheidingsverzoek zou indienen) Vanaf dag 1 ben ik continu achter jou aan om je werk te doen. Eerste dag intake, heb je mij vol vertrouwen vertelt dat wij snel voorlopige voorzieningen moeten aanvragen. (…) En tot op heden heb je niet gedaan wat wij inmiddels paar keer hebben afgesproken. Laatste contact is alweer 9 weken geleden en na hoe je mij onvriendelijk te woord heb gestaan, telefonisch 30 december 2022, dacht ik dat jij je werk nu wel zou doen.  (…)  Jij hebt letterlijk mijn kansen om mijn kinderen hier in Den Haag of regio te krijgen en op co-ouderschap verkleind, beter gezegd je hebt mijn kansen kapot gemaakt. En ik zit nu in een nog onzekere situatie, omdat er zoveel tijd is voorbij gegaan zonder dat jij je werk hebt gedaan (dat wij naar de rechter zijn gestapt).  (…)  Wat is nu de oplossing voor de geleden schade? En wat is nu de plan om mijn kinderen hier (…) te krijgen en dat ik co ouderschap krijgt? Voor alle duidelijkheid ik ben niet de expert hier, jij bent de deskundige en dient de stappen te nemen als mijn advocaat. Dit heb je tot dusver nagelaten en bent enorm tekort geschoten als mijn advocaat zijnde.” 3.4    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en klager uitgenodigd voor een gesprek op kantoor op vrijdag 3 maart 2023. Klager heeft daarop diezelfde dag per e-mail laten weten dat hij met spoed reactie wil op zijn e-mail en niet nog een werkweek wil wachten op een afspraak.  3.5     Verweerster heeft op woensdag 1 maart 2023 12:07 uur aan klager geschreven dat zij begrijpt dat het spoed heeft en om die reden donderdag 2 maart om 9.15 uur voorstelt voor een bespreking. Klager heeft daarop zijn verzoek om een schriftelijke reactie herhaald.  3.6     Verweerster heeft op 1 maart 2023 om 12:47 uur gereageerd en aan klager geschreven: “Ik wil dit zo snel mogelijk oplossen en daarom stel ik voor dat u morgen langskomt. Een inhoudelijke reactie voor deze tijd is helaas niet haalbaar. Ik heb u meerdere malen gebeld, maar u neemt niet op. Ook in de periode hiervoor was u voor mij onbereikbaar.  Om die reden stel ik voor dat u morgen langskomt, zodat we alles kunnen bespreken en indien u hiervan geen gebruik wenst te maken verneem ik dat ook graag van u.” 3.7    Op 1 maart 2023 om 13:00 uur heeft klager zijn verzoek om een schriftelijke reactie herhaald. Ook heeft hij onder meer geschreven: “Ik heb u niet gevraagd mij te bellen, ik zal dan ook niet opnemen zodat u niet schriftelijk hoeft te reageren. In welke periode was ik telefonisch niet bereikbaar? Dit lieg jij nu. Alles staat vast, de keren dat u niet te bereiken bent en de keren dat wij hebben gesproken. (…) Wanneer kan ik schriftelijke reactie verwachten?” 3.8    Verweerster heeft diezelfde dag om 13:05 uur gereageerd en onder meer geschreven: “Mijn intentie is niet om er een welles of nietes verhaal van te maken. Ik wil het graag met u op korte termijn, het liefst zo snel mogelijk met u bespreken, om die reden heb ik voorgesteld dat u morgenochtend langskomt. Indien u een schriftelijke reactie wil, zal ik dat ook na afloop van dat gesprek naar u mailen.  U wilt dat dit zo snel mogelijk wordt opgelost en om die reden bied ik u een oplossing op korte termijn aan. Mijn intentie is ook om het op te lossen en indien er miscommunicatie is ontstaan, om dit te bespreken en een oplossing aan te bieden. Voor mij en ook voor u is wederzijds vertrouwen in een goede samenwerking belangrijk. Om die reden wil ik u graag uitnodigen om in gesprek te gaan. Indien u dit weigert, zal ik een schriftelijke reactie zo snel mogelijk, uiterlijk binnen één week aan u toesturen.” 3.9    Klager heeft diezelfde dag om 17:40 uur gereageerd en aan verweerster onder meer gevraagd wanneer hij onbereikbaar was en wanneer zij contact met hem heeft opgenomen. Klager stelt in zijn bericht ook dat hij al meermalen duidelijk heeft aangegeven dat hij eerst een schriftelijke reactie wil en daarna pas in gesprek wil.  3.10     Op 9 maart 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven: “Waarom moet ik nu weer achter u aangaan? U schreef mij dat u zo snel mogelijk met schriftelijke reactie zou komen en uiterlijk binnen 1 week. En nu zijn wij sinds dinsdag nog steeds geen reactie.” 3.11     Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven: “Ondanks dat ik u kort na ontvangst van uw email inzake de klacht direct op kantoor heb uitgenodigd om uw klacht te bespreken en een oplossing te bieden, wilde u hier geen gebruik van maken. Dit is jammer, maar mijn voorstel om het op kantoor te bespreken en een oplossing te bieden is natuurlijk nog steeds geldig. Ik wil dit namelijk oplossen. Het intakegesprek was goed verlopen en ik hoop dat u nog steeds erin vertrouwt dat ik uw dossier en uw belangen ten allen tijde goed en naar behoren zal behartigen.  U bent inderdaad in december op kantoor geweest en toen is er met u besproken om de procedure in januari te starten. Dit in verband ook met de aanvraag van de toevoeging. Het aanvragen van de toevoeging in 2023 zou voor u financieel voordeliger zijn. Ik heb mijn akkoord hiervoor gegeven. Er is miscommunicatie in uw dossier ontstaan. Uw dossier is blijven liggen, terwijl dat natuurlijk niet de bedoeling was. Hiervoor bied ik mijn oprechte excuses aan. Uiteraard ben ik bereid om dit ontstane verwarring zo spoedig mogelijk voor u op te lossen. Indien u wenst kan ik moet spoed een procedure voor u straten. Alvorens ik dat doe wil ik u graag op kantoor uitnodigen om de laatste stand van zaken te bespreken.” 3.12     Klager heeft op 10 maart 2023 uitgebreid gereageerd en zijn ongenoegen geuit. Hij vraagt zich onder meer af waarom verweerster zijn belangen niet heeft behartigd en waarom er nog geen procedures (kort geding en echtscheiding) zijn gestart. 3.13     Verweerster heeft daarop diezelfde dag aan klager onder meer geschreven: “Ik heb in mijn vorige email aangegeven dat u gelijk hebt dat u zaak eerder had moeten starten. Ik ben nog steeds bereid om dat te doen. Ik kan voor u een echtscheidingsprocedure indienen en een voorlopige voorziening bij de rechtbank indienen. Dit bied ik u aan. Ik heb u gisteren nogmaals gebeld, omdat ik van mening ben dat een gesprek beter is dan heen en weer te mailen. Graag verneem ik ook van u wat u graag zou willen zien als een oplossing?” 3.14     Op 22 maart 2023 heeft klager in een e-mail aan verweerster onder meer geschreven: “Het is zeer jammer dat ik na 10 maart 2023 niks meer heb vernomen van u. Ik zit sinds 28 februari 2023 te wachten op inhoudelijke behandeling van mijn klachten en antwoorden van mijn gestelde vragen, en zoals ik dit eerder heb aangegeven zou ik dit graag schriftelijk willen zien (…) Laat ik voorop stellen dat ik bereidbaar ben om gesprek te voeren en dit samen op te lossen. (…) Ik kan nu niet weer springen op een oplossing als het probleem niet wordt erkend en behandeld. Want zo heb ik op 29 december 2022 ook aangekaart en vragen gesteld, wat ook totaal zijn genegeerd door u. Ik was serieus in de veronderstelling dat u toen uw werk wel zou doen. Helemaal met mijn emails van 29 en 30 december 2022, alleen nu blijkt dus dat u nalatig bent geweest en tekort hebt geschoten als mijn advocaat zijnde. Dus ik kan u wel zeggen dit en dat oplossing, alleen wie zegt dat je nu wel aan de afspraken houdt en je werk wel gaat doen. (…) Als wij op de vragen en op alle gestelde vragen vanaf 28 februari jl. dan kunnen we oplossingsgericht plan uitzetten en kunnen wij hier samen sterker uitkomen.  Om eerlijk te zijn is het nu nadat ik weer geklaagd heb, eerder slechter geworden dan beter. (…)Mijn reactie op uw leugens is dat beide niet kloppen, want ik ben altijd bereikbaar en ik ben juist degene die achter u aan moet en waar u juist onbereikbaar bent en niet doet wat wij afspreken!! (…)” 3.15     Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en aan klager geschreven: “U bent en blijft voor mij onbereikbaar. Dat is een feit. Indien u er geen vertrouwen in hebt dat ik u kan bijstaan, dan is er sprake van een vertrouwensbreuk en ben ik helaas genoodzaakt om de samenwerking met u direct te beëindigen. Ik ben oplossingsgericht geweest en hebt u direct de volgende dag op kantoor uitgenodigd om uw zaak en de voortgang te bespreken. U hebt geweigerd hieraan medewerking te verlenen. Ik heb u meerdere malen gebeld, maar u neemt niet op en belt ook niet terug. Vervolgens stuurt u een e-mail dat u niet telefonisch wil spreken. Ik nodig u wederom per email uit om op kantoor langs te komen om uw zaak te bespreken en de zaak op te starten, maar ook weigert u hiervan gebruik te maken. Ik bied u oplossingen aan, maar u maakt hier geen gebruik van. Vervolgens vraag ik aan u wat u graag als oplossing zou willen, ook hier maakt u geen gebruik van. Op grond van het bovenstaande concludeer is dat een samenwerking met u niet mogelijk is. Op deze manier en uw wantrouwen naar mij toe, kan ik u belangen niet langer behartigen. Om die reden beëindig ik de samenwerking met u vanaf heden en zal ik overgaan tot sluiting van het dossier. Voor de goede orde meld ik dat ik de eigen bijdrage niet in rekening zal brengen.” 3.16     Klager heeft vervolgens op 22 maart 2023 aan verweerster gemotiveerd laten weten dat hij niet akkoord gaat met haar eenzijdige beëindiging van de samenwerking. Klager stelt dat hij klachten heeft ingediend, dat deze nog steeds niet behandeld en afgehandeld zijn en dat het niet waar is dat klager onbereikbaar was. Klager stelt ook dat van wantrouwen geen sprake is, maar dat hij zich heeft beklaagd over de gang van zaken. Klager wenst in te gaan op de uitnodiging om op kantoor een gesprek te voeren. 3.17     Verweerster heeft daarop diezelfde dag gereageerd en geschreven: “Hierbij bevestig ik nogmaals aan u dat ik uw belangen niet meer behartig. (…) Ik heb meerdere malen een oplossing aangeboden en u meerdere keren uitgenodigd voor een gesprek, maar u weigert. U bent telefonisch voor mij onbereikbaar. U toont geen constructieve houding. Zelfs als ik vraag, nadat u niet reageert op de door mij aangeboden oplossingen, wat u zelf graag als oplossing zou willen zien, reageert u niet. Hierdoor ga ik ook twijfelen aan uw intenties. Ik heb u aangeboden om de procedure direct te starten, maar ook hier wenst u geen gebruik van te maken. Er is sprake van een vertrouwensbreuk. Op grond hiervan beëindig ik de samenwerking met u.  Uw klacht heb ik in behandeling genomen en ik heb u meerdere malen oplossingen aangeboden. Hier wenst u geen gebruik van te maken en u blijft voor mij onbereikbaar. Uw klacht is om die reden ongegrond. Dit is mijn laatste e-mail aan u en verzoek u vriendelijk geen e-mailberichten meer aan mij te zenden.”

 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan het hof onderworpen, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    (…) b)    Verweerster heeft de samenwerking beëindigd, terwijl klager een klacht had ingediend en verweerster heeft geweigerd die klacht in behandeling te nemen en/of daarop te reageren.  4.2    Klager stelt dat verweerster de samenwerking en communicatie eenzijdig heeft beëindigd. Verweerster liegt en blijft liegen door te stellen dat klager onbereikbaar was. 4.3    Klager wenst vergoeding van de door hem geleden schade, kosten en tijds-/kansverlies door verweersters ‘toedoen of beter gezegd haar niks doen.’

 

5    OMVANG HOGER BEROEP      5.1    Voor zover klager in beroep nieuwe verwijten tegen verweerster heeft geformuleerd, laat het hof deze buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen. 

5.2    In het door klager ingestelde hoger beroep kan hij niet worden ontvangen voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdeel a). Dit klachtonderdeel is gegrond bevonden, zodat klager met betrekking tot dit onderdeel zijn gelijk heeft gekregen. Op grond van artikel 56, eerste lid, Advocatenwet staat tegen gegrond verklaarde klachtonderdelen geen beroep open. Dit geldt ook voor zover klager bezwaar heeft tegen de door de raad opgelegde maatregel. Welke maatregel moet worden opgelegd, staat ter vrije beoordeling van het hof. Waar klager stelt dat verweerster niet alleen in de door de raad met zoveel woorden genoemde periode vanaf 30 december 2022 is tekortgeschoten, maar ook al voordien, maakt dat overigens voor de beoordeling van klachtonderdeel a) geen verschil, nu in de (formulering van) dat klachtonderdeel geen beperking in tijd is aangegeven. 

5.3    In hoger beroep ligt dan ook alleen klachtonderdeel b) nog ter beoordeling aan het hof voor. 

6    BEOORDELING RAAD

6.1      De raad heeft klachtonderdeel b) ongegrond verklaard met de volgende overwegingen. Verweerster heeft de klacht niet volledig conform haar eigen klachtenregeling behandeld. Zij heeft wel geprobeerd de klacht zo snel mogelijk te bespreken om zo tot een oplossing te kunnen komen. Klager wenste echter niet (telefonisch of in persoon) met verweerster in gesprek te gaan, maar heeft aangedrongen op een schriftelijke reactie. Hoewel het voor de onderlinge verstandhouding wellicht beter was geweest als verweerster (eerder) schriftelijk op de klacht had gereageerd, zoals klager wenste, is de raad van oordeel dat verweerster op dit punt niet klachtwaardig heeft gehandeld. Met betrekking tot de beëindiging van de samenwerking verwijst  de raad naar gedragsregel 14. Klager wilde niet meer met verweerster in gesprek gaan en heeft in zijn e-mails aan verweerster ferme verwijten geuit. De raad acht het gelet daarop niet onbegrijpelijk dat verweerster heeft geconcludeerd dat er onvoldoende vertrouwen bestond voor verdere samenwerking en dat zij daarom de samenwerking heeft beëindigd. Verweerster mocht de samenwerking beëindigen en heeft dat ook op zorgvuldige wijze gedaan door voortvarend mee te werken aan de overdracht van het dossier en geen eigen bijdrage in rekening te brengen.

6.2    De raad heeft klagers verzoek om vergoeding van de door hem geleden schade afgewezen, omdat hij dit verzoek niet heeft onderbouwd, nog los van het feit dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn. 

 

7    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager 7.1    Klager heeft in hoger beroep met betrekking tot klachtonderdeel b) samengevat het volgende aangevoerd: -    Dit klachtonderdeel ziet niet alleen op de klacht van klager van 28 februari 2023, maar ook op het feit dat verweerster met zijn klacht van 29 december 2022 niets heeft gedaan. De klacht van 29 december 2022 heeft zij genegeerd. Waarom heeft verweerster de klacht van 29 december 2022 genegeerd en de klacht van 28 februari 2023 ongegrond verklaard?  -    Klager is het niet eens met de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Hij heeft heel duidelijk aangegeven dat hij een schriftelijke reactie van verweerster wilde vanwege haar leugens. Klager heeft nooit aangegeven dat hij niet met verweerster in gesprek wilde, hij wilde eerst erkenning. Gedragsregel 14 is niet van toepassing, klager heeft alleen van verweerster gevraagd om haar werk te doen, wat ze iedere keer heeft nagelaten. De beëindiging is gebaseerd op leugens en het niet erkennen van nalatig en verwijtbaar handelen. Er is niets zorgvuldigs aan die beëindiging.  -    Klager heeft schade geleden, bestaande uit emotionele/immateriële schade en financiële/materiële schade. Klager berekent zijn schade op minimaal € 61.787,44 en verzoekt het hof een schadevergoeding toe te kennen.  -    In de beslissing van de raad is niets opgenomen over de leugens van verweerster. Klager is het daarom ook niet eens met de opgelegde maatregel. Verweerster was juist degene die onbereikbaar was en totaal onprofessioneel en incapabel is geweest. 

Verweer 7.2    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

8    BEOORDELING HOF

8.1    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof voegt hier nog aan toe dat met de beslissing van de raad op klachtonderdeel a) een oordeel is gegeven over de periode tot eind februari 2023, waarin de in december 2022 tussen klager en verweerster gevoerde correspondentie is begrepen. Of en in hoeverre klager bij verweerster al op 29 december 2022 heeft geklaagd en of verweerster het bericht van klager van die datum als klacht had moeten opvatten, kan dan ook in het midden blijven. Klager en verweerster verschillen van mening over de vraag of klager al dan niet telefonisch bereikbaar was. Het hof kan niet vaststellen dat verweerster daarover niet de waarheid heeft gesproken, terwijl uit de correspondentie wel blijkt dat klager verweerster niet telefonisch te woord wilde staan. 

8.2    Of (en in hoeverre) klager schade heeft geleden en of hij verweerster daarvoor aansprakelijk kan stellen, valt buiten het bestek van de tuchtrechtprocedure. Daarover dient de civiele rechter te oordelen. De (uiterst beperkte) mogelijkheid tot het toekennen van een schadevergoeding in het tuchtrecht is op de onderhavige situatie niet van toepassing. 

8.3    Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

9    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     bekrachtigt de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-646/DH/DH.

Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2024.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 4 oktober 2024.