Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:166

Zaaknummer

24-560/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet onevenredig nadeel aan klaagster toegebracht of onnodig polariserend opgetreden. Verweerster heeft gehandeld binnen de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij heeft.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 7 oktober 2024 in de zaak 24-560/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 22 juli 2024 met kenmerk ks/ss/24-231/2343976 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster en haar ex-man (hierna: de man) zijn in familierechtelijke procedures met elkaar verwikkeld over onder meer de omgangsregeling met hun kind (hierna: het kind).  1.2    Verweerster staat de man bij. Klaagster wordt bijgestaan door mr. K. 1.3    In een brief van 31 juli 2023 heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “(…) [De man] wil een band opbouwen met zijn kind. Daarnaast is zijn vader erg ziek. Hij wil graag dat zijn vader zijn kleinkind nog leert kennen. (…) Om die reden schrijf ik u dan ook, met het verzoek mij binnen 14 dagen te berichten over de gegevens van uw beider kind (…) alsmede of u bereid bent om in overleg tot een ouderschapsplan te komen. Wanneer ik geen reactie van u ontvang, dan zal ik namens [de man] een verzoekschrift bij de rechtbank indienen. (…) 1.4    Mr. K. heeft bij brief van 18 september 2023 gereageerd met de mededeling dat klaagster niet aan het verzoek van verweerster wil meewerken.  1.5    Verweerster heeft hierop bij brief van 10 oktober 2023 gereageerd en daarin onder meer aangegeven dat de man graag een viergesprek zou willen. Verweerster verzoekt mr. K in deze brief om dit voorstel met de man te bespreken.  1.6    Op 2 november 2023 heeft verweerster een verzoekschrift vervangende toestemming erkenning en vaststelling zorgregeling bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) ingediend.  Bij het verzoekschrift zijn de BRP-uittreksels van klaagster en het kind gevoegd.  1.7    In een brief van 11 december 2023 van de gemeente aan mr. K staat, voor zover relevant:  “Op 6 december 2023 ontvingen wij uw brief van 29 november 2023, waarin u ons attendeert op een datalek. U stelt dat (medewerkers van) de gemeente Heemskerk een uittreksel van uw cliënte – [klaagster] - heeft verstrekt, alsmede een uittreksel van de geboorteakte van [het kind]. U geeft aan dat deze uittreksels zijn voorzien van BSN-nummers en het verstrekken hiervan kwalificeert als een datalek. (…) Intern onderzoek heeft uitgewezen dat op 31 oktober 2023 een uittreksel van uw cliënte alsmede een uittreksel van de zoon van uw cliënte zijn verstrekt aan iemand anders dan [klaagster] en/of [het kind]. Op deze uittreksels zijn diverse persoonsgegevens betreffende [klaagster] en [het kind] vermeld. Het moge duidelijk zijn dat [klaagster] noch [het kind] toestemming hebben gegeven voor het verstrekken van deze gegevens. Het verstrekken kwalificeert als een datalek.(…)” 1.8    In een e-mailbericht van 11 december 2023 heeft mr. K hierover aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “(…) [Verweerster] vertelde mij op de gang dat zij is gebeld door de gemeente en werd verzocht de uittreksels te retourneren. Dat heeft zij niet kunnen doen, omdat deze al waren ingediend bij de rechtbank en de rechtbank verlangt (van ons advocaten) originele uittreksels. Die zijn dus alleen gedeeld met de rechtbank en mogelijk met haar cliënt, omdat het een productie is bij het verzoekschrift. Zij zal het verzoekschrift met of zonder bijlagen waarschijnlijk met haar cliënte gedeeld hebben. (…)” 1.9    Op 11 december 2023 heeft de behandeling van het verzoekschrift bij de rechtbank plaatsgevonden.  1.10    In een beschikking van 22 december 2023 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de man eenmaal per twee weken een half uur omgang met het kind heeft op een neutrale plek en in het bijzijn van klaagster. Het eerste omgangsmoment is bepaald op 29 december 2023. Ook is er een tijdelijke informatieregeling vastgesteld. 1.11    In een e-mailbericht van 29 december 2023 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant:  “Ik ontving zojuist een telefoontje van een hevig ontdane cliënt. Hij heeft zojuist [het kind] gezien, maar wat een heugelijke ontmoeting had moeten zijn, heeft uw cliënte volledig verpest. Ten eerste stelde uw cliënte gisteren onredelijke voorwaarden aan de ontmoeting. Ik wijs er nog maar eens even op dat de rechtbank niet heeft aangegeven dat cliënt geen foto’s mag maken van [het kind]. (…) Uw cliënte toont aan dat zij niet in staat is om [de man] een band te laten opbouwen met [het kind]. Zij frustreert op alle mogelijke manieren een normaal contact. (…) Nu uw cliënte dit kennelijk niet begrijpt (…) zal ik mij opnieuw tot de rechtbank moeten wenden (…). “ 1.12    In een reactie hierop heeft mr. K verweerster dezelfde dag per e-mail bericht, voor zover relevant:  “(…) [Klaagster] (…) wil niet toestaan dat er foto’s worden gemaakt. (…) [Klaagster] heeft gebeld met de gemeente/het CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin) en is nog in afwachting van een reactie betreffende het opstarten van de hulpverlening. Ik verzoek u mij de inkomensgegevens toe te zenden van [de man]. (…) Ik zal dan een draagkrachtberekening maken, zodat er kinderalimentatie kan worden vastgesteld. (…)” 1.13    Verweerster heeft vervolgens op 29 december 2023 een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de voorlopige voorziening en een verzoek vervangende toestemming tot het maken van foto’s van het kind bij de rechtbank.  1.14    Verweerster en mr. K hebben hierna veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd over de wijze van invulling van de omgang, het verzoek tot het verstrekken van een foto van het kind aan de man en de verstrekking van gegevens in verband met het opstellen van een draagkrachtberekening.  1.15    In een e-mailbericht van 24 januari 2024 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant:  “(…) Zodra ik de gegevens van uw cliënte heb ontvangen, zal ik zorgen voor toezending van de gegevens van mijn cliënt. (…)” 1.16    In een e-mailbericht van 3 januari 2024 aan mr. K heeft verweerster geschreven dat zij nog steeds geen foto van het kind heeft ontvangen, ondanks de hierover ter zitting gedane toezegging.  1.17    In een e-mailbericht van 14 februari 2024 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant:  “De houding van uw cliënte kan ik niet anders kwalificeren dat het moedwillig frustreren van contact tussen [het kind] en zijn vader. Het heeft niets met de vermeende veiligheid te maken. Er zijn meerdere omgangsmomenten geweest en het is ongelooflijk dat de rechter er weer aan te pas moeten komen, voordat uw cliënte normaal kan meedoen aan dit contact. Ik heb ook nog altijd geen foto van u mogen ontvangen van [het kind], ondanks dat dit is toegezegd. Ook cliënt wordt het nog altijd verboden om foto's te maken. Dit moet echt anders. Het handelen van uw cliënte heeft niets meer te maken met het belang van [het kind]  maar alles met eigen weerstand. Ik verzoek u dit te bespreken en mij te berichten dat op de volgende omgang cliënt [het kind] kan vasthouden en dat er tevens een foto van hen samen kan worden gemaakt.” 1.18    Op 4 maart 2024 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant: “ “(…) Ik heb inderdaad uw cliënte aangesproken op haar rol als gezaghebbende ouder. Het verweerschrift biedt weinig hoop voor het daadwerkelijk bevorderen van een band tussen [het kind] en zijn vader. (…)” 1.19    Op 4 maart 2024 heeft mr. K. een verweerschrift, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, bij de rechtbank ingediend.  1.20    In een e-mailbericht van 5 maart 2024 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant: “ Het is zeer zorgelijk dat er lijkt te worden ingezet op oudervervreemding en dat uw cliënte voorschrijft wat er bij de rechtbank wordt ingediend in plaats van dat u dit doet. (…) Uit het verweerschrift/verzoekschrift komt wederom naar voren dat uw cliënte alle controle wil houden en cliënt en [het kind] niet gunt een band op te bouwen. (…)” 1.21    Op 8 maart 2024 is het verzoek tot wijziging voorlopige voorziening en vervangende toestemming tot het maken van foto’s van het kind ter zitting bij de rechtbank behandeld.  1.22    In een e-mailbericht van 20 maart 2024 van verweerster aan mr. K staat, voor zover relevant:  “De omgang dient wel te worden voortgezet. Ook de rechter zal de omgang niet stopzetten. Dat uw cliënte het 'niet ziet zitten" of zich 'onprettig' voelt is onvoldoende om de omgang niet te laten doorgaan. Dit geldt ook voor de situatie op haar werk. Dat is iets dat haar werkgever moet oplossen. Ik ga er dan ook vanuit dat er een omgangsmoment wordt vastgesteld. Ik verneem dan ook graag een datum en tijdstip. 5. Wat betreft de hulpverlening had cliënt een aantal vragen gekregen van Planet Young. Ik heb hierop geantwoord en aangegeven dat de procedure niet hoeft te worden gestopt want het gaat hier om UHA. De wachttijd voor de hulpverlening zou 3-6 maanden zijn. Daarna zou wellicht Humanitas kunnen begeleiden. Ik heb verzocht te bezien of Humanitas alvast kan worden ingezet. Er kan niet 3-6 maanden worden gewacht. Vanuit CJG ontving ik vervolgens het bericht dat het niet zou worden gecommuniceerd met advocaten en dat cliënt bericht zou ontvangen. Ik heb van cliënt daarna, dus sinds 11 maart 2023 niets meer vernomen. Ik verneem graag datum en tijdstip voor de omgang. (…)” 1.23    Bij beschikking van de rechtbank van 22 maart 2024 is de voorlopige omgangsregeling gehandhaafd en is een bijdrage in de kosten van de verzorging door de man aan klaagster vastgesteld. De overige verzoeken zijn afgewezen.  1.24    Op 28 maart 2024 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant:  “U en uw cliënte zullen ook hebben kennis genomen van de beschikking van de rechtbank. In de beschikking is bepaald dat de voorlopige omgangsregeling moet worden nagekomen. De rechtbank overweegt dat het in het belang van [het kind] is dat hij regelmatig contact heeft met zijn vader. (…) Er heeft nu een aantal weken geen omgang plaatsgevonden, terwijl de uitspraak nog altijd gold en ook ter zitting al duidelijk werd dat de omgang niet zou worden gestaakt. Ik heb hierover al eerder aangeschreven. Deze gemiste omgangsmomenten dienen dan ook te worden ingehaald en tevens dient er ook nu weer een omgangsmoment te worden vastgesteld. Ik verneem dan ook graag zo spoedig mogelijk van u.”  1.25    In een e-mailbericht van 22 april 2024 heeft verweerster aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “Cliënt liet mij vorige week weten dat hij die maandag een fijne omgang heeft gehad met [het kind]. (…) Hij wilde dan ook graag vertellen dat hij dit als heel fijn heeft ervaren.” 1.26    Op 15 mei 2024 heeft er een telefonisch overleg plaatsgevonden tussen mr. K en verweerster.  1.27    Op 18 mei 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.  1.28    Op 27 mei 2024 heeft verweerster aan mr. K geschreven, voor zover relevant:  “(…). Uitgangspunt is dat de beschikking van de rechtbank moet worden nagekomen. Cliënt heeft [het kind] nu niet conform de beschikking gezien. De omgang dient eenmaal per 14 dagen plaats te vinden. Ik verneem dan ook graag hoe de afspraken over de omgang worden vastgesteld, zodat hierover geen onduidelijkheid meer is.” 1.29    Op 29 mei 2024 heeft verweerster (nogmaals) aan mr. K geschreven, voor zover relevant: Graag vernemen wij wat het volgende omgangsmoment zal zijn aangezien afgelopen maandag helaas niet door kon gaan (…)” 1.30    Hierop heeft mr. K op 30 mei 2024 per e-mailbericht gereageerd met, voor zover relevant:  “Afgelopen maandag waren cliënte en haar vriendin aanwezig. Uw cliënt is niet verschenen. (…). Wat betreft de omgangsafspraken, het inplannen ervan en de bijbehorende randzaken heeft cliënte meerdere malen uitleg gegeven. U blijft telkens dezelfde vraag neerleggen. Dit antwoordt is u al gegeven. Cliënte vindt het onnodig om hier herhaaldelijk uitleg over te geven. Uw cliënt kan zelf met een voorstel komen. (…)”

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster: a)     zich op dreigende, intimiderende wijze over klaagster uit te laten en daarbij valse beschuldigingen te uiten, waarmee zij klaagster diskwalificeert als moeder;  b)     de omgang tussen klaagster en de man te frustreren; c)     onnodige procedures te starten en klaagster daar aan voorafgaand onder druk te zetten; d)     zich op een niet constructieve wijze te bemoeien met het bepalen van omgangsmomenten; e)     de privacy van klaagster te schenden.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Daarbij geldt dat advocaten de belangen van de cliënt dienen te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hen verschaft. In dat verband is van belang dat advocaten in het algemeen mogen afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden zijn de juistheid daarvan te verifiëren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen, maar moeten zij zich wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    In familiekwesties moet de advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Klachtonderdelen a) en c)  4.3    De voorzitter ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en c) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. Klaagster verwijt verweerster in klachtonderdeel a) dat zij middels het uiten van valse beschuldigingen aan het adres van klaagster en het neerzetten van de situatie als een vechtscheiding, de aandacht probeert af te leiden van de kern van zaak, namelijk de veiligheid van het kind in combinatie met de problematiek van de man. Ook verwijt klaagster verweerster in klachtonderdeel c) dat zij onnodige procedures opstart en klaagster daarbij onder druk zet.  4.4    Klaagster noemt ter onderbouwing van klachtonderdeel a) voorbeelden van citaten van verweerster, afkomstig uit de overgelegde correspondentie zoals deze deels ook zijn opgenomen in het feitenrelaas hiervoor. Anders dan klaagster, is de voorzitter echter niet gebleken van een dreigende en intimiderende communicatiestijl door verweerster, noch van het door uiten van valse beschuldigingen jegens klaagster. Het aankondigen van nadere maatregelen, zoals een procedure, is gebruikelijk in de advocatuur indien de wederpartij niet bereid is op het voorstel van de ander in te gaan. Een dergelijke aankondiging kan niet als intimidatie worden beschouwd, in die zin dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarbij heeft verweerster genoegzaam aangevoerd dat zij in eerste instantie heeft geprobeerd om tot onderling overleg te komen en een viergesprek tussen partijen op te zetten. In haar berichten van 31 juli 2023 en 10 oktober 2023 heeft zij dit ook zo aan klaagster en haar advocaat laten weten. Hierop werd echter niet ingegaan door klaagster, waarna verweerster zich genoodzaakt zag om namens haar cliënt een verzoekschrift bij de rechtbank in te dienen. Nadat de op 22 december 2023 vastgestelde voorlopige omgangsregeling in de optiek van haar cliënt wederom niet op de juiste werd nagekomen, heeft verweerster een wijziging van de omgangsregeling verzocht. Ook dit stond verweerster, als advocaat van de man en ter behartiging van zijn belangen, vrij. Na de beschikking van 22 maart 2024 ontstond er wederom onrust tussen partijen over (de wijze van) nakoming van de vastgestelde omgangsregeling. Dat verweerster mr. K in haar e-mailberichten van 28 maart 2024 en 27 mei 2024 daarom nog eens op de inhoud van de regeling heeft gewezen en om duidelijkheid heeft verzocht, kan haar evenmin worden tegengeworpen. Ook dit deed zij ter behartiging van de belangen van haar cliënt. Dat klaagster het niet eens is met het standpunt van verweerster maakt in ieder geval niet dat sprake is van onnodige grievende uitlatingen of dreigementen van verweerster. Het is de taak van verweerster om de belangen van haar cliënt te behartigen en daartoe ook de situatie en omstandigheden van haar client te schetsen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster daarbij niet onevenredig nadeel aan klaagster toegebracht of onnodig polariserend opgetreden. Verweerster heeft gehandeld binnen de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij heeft.  4.5    De conclusie van het voorgaande is dat de klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond zijn.  Klachtonderdelen b) en d)  4.6    De inhoud van de klachtonderdelen b) en d) geven naar het oordeel van de voorzitter ook aanleiding tot een gezamenlijke beoordeling. De voorzitter stelt vast dat dat er in het onderliggende geschil tussen partijen veel discussie bestaat over de invulling en nakoming van de omgangsregeling. Uit de overgelegde stukken is het voorzitter echter niet gebleken dat verweerster hierin enig eigen aandeel heeft gehad, in die zin dat zij de omgang persoonlijk zou hebben gefrustreerd, dan wel zich hiermee op een niet-constructieve wijze mee zou hebben bemoeid. Verweerster behartigt de belangen van de man en zij mag in die hoedanigheid ook voor zijn belangen en wensen over (in dit geval) de omgang met zijn kind opkomen, zoals zij dit ook heeft gedaan in bijvoorbeeld haar e-mailbericht van 14 februari 2024 aan mr. K. Dat verweerster hierin te ver zou zijn gegaan en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken.  4.7    Voor zover klaagster heeft gesteld dat verweerster het verstrekken van financiële gegevens zou hebben gefrustreerd door dit af te laten hangen van het verstrekken van gegevens van klaagster, overweegt de voorzitter dat er tussen verweerster en mr. K veelvuldig overleg is gevoerd over verschillende punten en dat door hen daarbij over en weer ook om stukken werd verzocht. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster de advocaat van klaagster binnen de kaders van dat overleg ook om stukken heeft verzocht.  4.8    Voor zover klaagster verweerster daarnaast verwijt dat zij zich zou hebben gemengd in het hulpverleningstraject, stelt de voorzitter vast dat uit het bericht van 20 maart 2024 van verweerster aan mr. K slechts lijkt te volgen dat dat het CJG kennelijk op enig moment heeft gesteld dat hulpverlening uitsluitend kon worden opgestart, indien de lopende procedures zouden worden gestopt. Verweerster heeft het CJG hierop laten weten dat dit niet nodig was omdat het ging om hulpverlening vanuit het uniform hulpaanbod (UHA) en dat de procedures daarom konden worden voortgezet. Daarbij heeft zij verzocht om te bezien of de hulp vanuit Humanitas alvast kon worden opgestart. Uit niets blijkt dat verweerster het hulpverleningstraject zou hebben stopgezet. Zij heeft, blijkens de inhoud van dit bericht, enkel gewezen op de inzet van het UHA en daarbij tevens geïnformeerd naar alternatieve mogelijkheden. 4.9    Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klachtonderdelen b) en d) eveneens kennelijk ongegrond zijn.  Klachtonderdeel e)  4.10    Ten aanzien van klachtonderdeel e) stelt de voorzitter vast dat de BRP uittreksels van klaagster en het kind op verzoek van klaagster (kennelijk) zonder toestemming van klaagster door de gemeente aan verweerster (en de man) zijn verstrekt. Verweerster heeft deze uittreksels bij het indienen van het verzoekschrift gedeeld met de rechtbank. Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien welke belangen van klaagster, verweerster, met het  delen van de BRP uittreksels, onevenredig zou hebben geschaad en waarom het verweerster (tuchtrechtelijk) valt aan te rekenen dat zij deze uittreksels vervolgens niet heeft geretourneerd. De inhoud hiervan was op dat moment reeds bekend bij de rechtbank en bij het aanvragen van de documenten kon verweerster niet weten dat klaagster er bezwaar tegen had dat de documenten aan verweerster en de man zouden worden verstrekt.  4.11    Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de voorzitter geen sprake en klachtonderdeel e) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.  4.12    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr.  E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 7 oktober 2024