Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:172
Zaaknummer
24-206/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een erfrechtelijke kwestie. Verweerder heeft op verschillende momenten gedurende zijn bijstand aan klaagster niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Zo had hij klaagster beter moeten meenemen in het proces door uitleg en advies te geven en bij klaagster na moeten gaan of hij haar wensen goed begreep. Een schriftelijke vastlegging van de koersbepaling, gegeven adviezen en gemaakte afspraken is in dit verband noodzakelijk en dat heeft verweerder nagelaten. Ook heeft verweerder nagelaten een mail met een voorstel eerst aan klaagster voor te leggen alvorens dit met de wederpartij te delen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024 in de zaak 24-206/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 19 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/27 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 juli 2024. De raad heeft vastgesteld dat klaagster en verweerster, zoals door hen vooraf was bericht, niet aanwezig waren, waarna de zitting is gesloten. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 25. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van verweerder van 4 april 2024 en de pleitnota’s die partijen voorafgaand aan de zitting hebben opgestuurd.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met haar stiefmoeder over de nalatenschap van haar overleden vader. Mevrouw B. wordt ook bijgestaan door een advocaat. Bij de afwikkeling is tevens een notaris betrokken. 2.3 Op 29 december 2022 schreef klaagster aan verweerder: “Dank voor uw e-mailbericht. Het wilsrecht heb ik ingeroepen zodat ze het huis nog niet kan verkopen en kan vertrekken. Op dit moment is mij niet bekend of er een zaak kan worden gestart of niet. Ik hoor ook graag uw advies over wat nu wijsheid is qua standpunt innemen omtrent mevrouw [B] omdat ze nog steeds niet met een duidelijk antwoord is gekomen wat betreft mijn ingeroepen wilsrecht.” 2.4 Op 2 januari 2023 schreef verweerder aan klaagster: “[De advocaat van mevrouw B] schrijf in de mail van 20 december dat mevrouw [B] onderzoekt of het mogelijk is de vorderingen van de erfgenamen ineens te voldoen. Ik leid daaruit af dat zij de wilsrechten erkent.” 2.5 Op 16 januari 2023 schreef klaagster aan verweerder: “Daarbij vergeet ik de boedelomschrijving die ik graag ontvang. Als mevrouw [B] de geldvorderingen wil voldoen wat alleen maar kan door het huis te verkopen in [provincie] dan wil ik u ook vragen om [de advocaat van mevrouw B] voor te stellen dat de helft van de verkoop van het huis naar de kinderen gaat. De geldvorderingen staan nog niet eens vast en Griekenland en Bulgarije staan niet op de vermogen opstelling. (…) Ik zou het waarderen als u ook laat weten aan [de advocaat van mevrouw B] dat het niet klopt wat mevrouw B. zegt omtrent de aanstekers en de spullen die ik van mijn opa heb meegenomen. ” 2.6 Op 15 februari 2023 heeft de notaris klaagster een uitnodiging gestuurd voor een bespreking om 16:00 uur. De notaris heeft in haar mail verzocht om het insturen van een standpunt in reactie op de e-mail of aan de advocaat van mevrouw B. 2.7 Op 16 februari 2023 schreef klaagster aan verweerder: “(…) Tot slot mijn standpunten tegenover mevrouw [B]: • De helft van de verkoop van het huis zal ze kunnen af staan, gezien ze in scheiding lagen en de geldvorderingen nog niet vast staan, Griekenland (stuk grond) en Bulgarije (37,000) staat niet op de vermogensopstelling wat minimaal 50,000 euro zal zijn. De waarde van de schuur is ook niet getaxeerd. (Mijn zussen zullen waarschijnlijk genoegen nemen met hun huidige geldvordering en dat weet mevrouw [B] maar al te goed en ik wil helemaal niet dat het huis wordt verkocht, als ik het kon dan had ik het zelf gekocht en had ik er nu zelfs tijdelijk gewoond als mijn vader nog had geleefd.) • Gaat ze niet akkoord met mijn voorstel dan zal alles getaxeerd moeten worden en ga ik niet akkoord met de huidige vermogensopstelling en mijn huidige geldvordering. (…) • Graag zie ik de paypal account gegevens met e-mail adres van mijn vader tegemoet (…)” 2.8 Op 21 februari 2023 schreef verweerder aan de advocaat van mevrouw B: “Het standpunt van cliënte is redelijk eenvoudig: laat de zussen de helft van de opbrengst na verkoop van de woning ervan (waarmee uw cliënte dus niet meedeelt in deze opbrengst, althans de helft daarvan), dan wordt wat cliënte betreft afgezien van de onroerende zaken in Griekenland en Bulgarije. Dan zal taxatie ook niet meer nodig zijn, evenmin van de schuur. Verder zou cliënte nog wel graag beschikking over de Pay Pal account gegevens met e mailadres van haar vader.” 2.9 Op 22 februari 2023 schreef klaagster aan de advocaat van mevrouw B: “Gisteren heeft u een e-mail ontvangen van mijn raadsman waarin mijn standpunt wordt aangegeven, moge het duidelijk zijn dat mijn zussen tezamen met mijzelf de helft van de verkoop van de woning mogen erven. Aangezien ik u nu toch mail, wil ik u n.a.v. uw e-mail naar mijn raadsman d.d. 20 december 2022 toelichten dat ik hierin onterecht beschuldigd wordt van het meenemen van 2 Dupont aanstekers, die ik niet heb meegenomen. Een oud polshorloge, zakhorloge en foto’s van mijn opa heb ik wel mee genomen na toezegging van mevrouw [B] en hier zijn de andere erfgenamen ook van op de hoogte. Het huis in Bulgarije heeft een waarde van 37,000 euro en niet het bedrag wat op de huidige vermogensopstelling staat. Gaarne zie ik de Paypal gegevens met het daarbij behorende e-mail adres en wachtwoord van mijn vader nog tegemoet.” 2.10 Op 23 februari 2023 heeft verweerder een aanvulling gedaan op zijn e-mail aan de advocaat van mevrouw B: “Cliënte vond mijn mailbericht aan u niet duidelijk genoeg: met de zussen bedoel ik uiteraard ook cliënte zelf. Dus cliënte en haar zussen.” 2.11 Op 23 februari 2023 schreef klaagster vervolgens aan verweerder: “Tot op heden heb ik geen betalingsbewijs van het huis in Bulgarije gezien, heeft u niets gedaan aan het feit dat ik vals beschuldigd ben (het juridisch loket geeft aan dat het vreemd is dat u hier niets mee heeft gedaan (…) Graag zie ik van u een e-mail gericht aan de notaris, [de advocaat van mevrouw B] en mijn zussen waarin u bevestigt om aan tafel te gaan op 6 maart a.s. of dit te doen via zoom zoals mijn derde zus heeft voorgesteld en dat ik tijdens de bespreking duidelijkheid wil omtrent mijn vaders spullen (…) Als u niet in staat bent om aan mijn zijde te staan 6 maart a.s. dan hoor ik dit gelieve zo spoedig mogelijk want dan zal ik per direct op zoek moeten gaan naar een andere advocaat en de [rechtsbijstandsverzekeraar] moeten inlichten.” 2.12 Op 27 februari 2023 schreef verweerder aan klaagster: “Uit uw laatste e-mail proef ik dat u weinig tot geen vertrouwen meer in mij heeft en dat u eigenlijk liever een andere advocaat in de arm neemt. Dat mag natuurlijk, aan u de keuze. Maar ik wil wel helder hebben dat ik steeds heb willen streven naar een oplossing en die eigenlijk al dichtbij is, gelet op uw recente standpunt met betrekking tot de opbrengst van de woning. Ik kan dan niet goed plaatsen dat ik iets zou hebben moeten doen met het feit dat u vals beschuldigd bent en dat de heer [K] nog niet heeft geantwoord. De communicatie met die advocaat heb ik u overigens steeds doorgestuurd.” Daarop reageerde klaagster diezelfde dag: “Zoals eerder aangegeven wil ik graag weten of u mij kunt ondersteunen tijdens de bespreking van 6 maart a.s omdat u eerst aangaf mee te gaan en een week later zei dat u er tegen aan zit te hikken vanwege de tijd. Vandaar dat ik u vroeg om opheldering omdat u er nog over na zou denken en heb ik aangegeven hoe gevoelig de situatie is en ik niet alleen deze bespreking kan voeren. Als ik geen vertrouwen meer had dan had ik u niet verzocht om een e-mail te sturen naar alle partijen omtrent de bespreking van 6 maart. Mijn zussen spreek ik gelukkig vanavond omtrent de spullen. Het antwoord van de heer [K] heb ik niet ontvangen en zie ik graag alsnog tegemoet. (…) Uw secretaresse zei vandaag dat u mij zou terug bellen, ik hoop u vandaag nog te horen om miscommunicatie te voorkomen. 2.13 Op 1 maart 2023 schreef de advocaat van mevrouw B aan verweerder: “Inmiddels heeft cliënte kennis kunnen nemen van uw standpunten ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen uw vader. Hoewel de standpunten onderling op een aantal punten uiteen lijken te lopen, meent cliënte dat er zicht is op een algehele overeenstemming over de afwikkeling. Daarbij is van belang op te merken dat cliënte (juridisch) niet gehouden is uw erfdelen reeds uit te keren, noch dat zij gehouden is de woning aan [adres] te verkopen. Cliënte is daar evenwel in het kader van een minnelijke regeling op korte termijn wel toe bereid, zij het onder de volgende voorwaarden: u stemt er allen mee in dat cliënte de woning in [plaats] te koop aanbiedt via [makelaars]” 2.14 Op 2 maart 2023 schreef verweerder aan klaagster: “Hierbij de mail van [de advocaat van mevrouw B.] Dat ziet er goed uit, in de zin dat volledig uw voorstel wordt gevolgd, maar bovendien wordt in het voorstel van mevrouw [B] de onroerende zaak in Griekenland aan u en uw zussen toebedeeld.” 2.15 Op 6 maart 2023 schreef klaagster aan verweerder: “(…) Zonder de onderstaande stukken, verzoeken en antwoorden te hebben gekregen van mevrouw [B] kan ik überhaupt niet beslissen om akkoord te gaan of niet met haar voorstel en de daarbij behorende voorwaarden. Dit houdt in dat ik dus niet akkoord ga met de verkoop van de woning in [plaats] wegens mijn eigendomsrecht n.a.v. mijn inroepen wilsrecht d.d. 30 september 2022. (…) en op 7 maart 2023 schreef klaagster: ‘’Voor de goede orde is er nog geen sprake van bereikte overeenstemming en wil ik u duidelijk maken dat ik niet akkoord ga met de verkoop van de woning in [plaats] zoals eerder aangegeven en ga ik voorlopig nergens mee akkoord, want het lijkt erop dat u net zoveel haast heeft als mevrouw B., erg merkwaardig.’’ 2.16 Op 7 maart 2023 om 10:49 uur schreef verweerder aan klaagster: “Wederom gaf u mij telefonisch aan het gevoel te hebben dat ik uw belangen niet naar behoren zou behartigen. Een en ander in verband met het voorstel dat u deed (u noemt dat een standpunt, maar in feite is dat hetzelfde) dat vervolgens door mevrouw [B] of namens haar werd geaccepteerd, waarna u er eigenlijk weer op terug kwam. (…)Het gaat er om dat de kwestie netjes geregeld wordt, bij voorkeur in onderling overleg. Daarbij merk ik nog op dat u zelf in uw e-mail van 16 februari spreekt van “mijn voorstel”. Letterlijk zegt u “gaat ze niet akkoord met mijn voorstel, dan zal alles getaxeerd moeten worden…” Juridisch gesproken is er overeenstemming wanneer het voorstel van de één door de ander wordt geaccepteerd. Dan kunt u mij wel verzoeken om beslag te leggen, maar dat acht ik dan niet in uw belang. Wordt er beslag gelegd, dan kan de wederpartij opheffing vorderen, bijvoorbeeld op basis van de bereikte overeenstemming en van de rechtbank vorderen dat u wordt veroordeeld in de kosten van het beslag en de opheffing daarvan. Om die reden zou ik ook niet overgaan tot beslaglegging. Met name omdat uw belangen daarmee niet zijn gediend.” Klaagster reageerde daarop om 11:28 uur: “Het is toch een beetje mosterd na de maaltijd als u nu pas uitlegt wat het juridisch inhoudt qua standpunt/voorstel die ik heb gedaan aan mevrouw [B]. Als het goed is heb ik u vaak genoeg duidelijk gemaakt hoe de vork in de steel zit maar daar had u klaarblijkelijk geen boodschap aan en heeft u geen verdedigingsstrategie opgezet voor mij. Als ik dit had geweten had ik nooit een standpunt/voorstel gedaan en heeft mevrouw [B] aangegeven geen PayPal gegevens te hebben.” 2.17 Op 10 maart 2023 heeft verweerder zijn werkzaamheden neergelegd. Daarbij schreef verweerder: “Gelet op de laatste mailwisselingen adviseer ik u met klem een andere advocaat in de arm te nemen, dan wel de [rechtsbijstandsverzekeraar] uw belangen te laten behartigen. Zeker wanneer u beslag wilt laten leggen op de woning om de verkoop tegen te houden. Mijn advies was om geen beslag te laten leggen op de woning, omdat dat niet werkelijk uw belangen dient, maar bovendien omdat er naar mijn mening overeenstemming werd bereikt. In ieder geval zal ik de [rechtsbijstandsverzekeraar] berichten dat ik niet langer voor u optreedt. (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft op 2 januari 2023 aan klaagster medegedeeld dat mevrouw B de wilsrechten van klaagster heeft erkend, terwijl dat later niet het geval bleek te zijn; b) Verweerder heeft geen duidelijke strategie opgezet voor klaagster en heeft zijn koersbepaling gedurende de bijstand niet voldoende met haar doorgesproken. Zijn advisering is onder de maat geweest. In dit verband heeft klaagster het volgende naar voren gebracht: - Verweerder heeft ondanks verzoeken hiertoe van klaagster niets gedaan tegen de valse beschuldigingen die mevrouw B jegens haar heeft gedaan; - Verweerder heeft klaagster pas juridisch advies gegeven, nadat er al op 21 februari 2023 een standpunt namens klaagster was doorgegeven aan de advocaat van mevrouw B.; - Verweerder heeft op 7 maart 2023 gezegd dat klaagster met mevrouw B een overeenstemming heeft bereikt waarop zij niet meer terug kon komen, terwijl klaagster nooit akkoord is gegaan met een voorstel; - Verweerder heeft klaagster niet gewezen op het hypotheekrecht, zodat zij zekerheid zou hebben over de uitkering van haar erfdeel. Ook heeft verweerder een slecht advies gegeven ten aanzien van de taxaties van het onroerend goed in Griekenland en Bulgarije. c) Verweerder heeft de e-mail van 21 februari 2023 aan de advocaat van mevrouw B niet in concept aan klaagster voorgelegd zodat zij hier nog op kon reageren alvorens deze verstuurd werd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader 5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.2 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. 5.3 Gedragsregel 16 lid 1 luidt: De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Klachtonderdeel a) 5.4 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster uit de e-mail van verweerder van 2 januari 2023 af kunnen leiden dat mevrouw B. de wilsrechten heeft erkend. Voor klaagster was dit een belangrijk uitgangspunt en zij is in het verdere verloop van het geschil van deze informatie uitgegaan. Nadien, toen verweerder zijn werkzaamheden al had neergelegd, is zij er kennelijk mee geconfronteerd dat de wilsrechten toch nog een geschilpunt waren. Dat valt verweerder aan te rekenen. Voor zover verweerder stelt dat hij heeft bedoelen te zeggen dat de wilsrechten niet relevant zouden zijn zodra overeenstemming wordt bereikt, geldt dat verweerder dat duidelijker had kunnen communiceren. Niet is gebleken dat dat is gebeurd. Hij heeft op dit punt dan ook niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. 5.5 Klachtonderdeel a) is gegrond. Klachtonderdeel b) 5.6 In reactie op dit klachtonderdeel stelt verweerder dat er zeer intensief overleg is geweest, vooral telefonisch. De kwestie lag al bij de notaris. Er kon enkel op basis van de eigen standpunten overleg gevoerd worden met de wederpartij om er onderling uit te komen en dat is ook gelukt. Het voorstel dat aan de advocaat van mevrouw B is gedaan, was afkomstig van klaagster en dat was ook een goed voorstel. Het was nadien niet meer in het belang van klaagster om nog beslag te leggen op de woning. Verweerder heeft dit allemaal duidelijk uitgelegd aan klaagster. Verweerder acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat niet alles schriftelijk is vastgelegd. Dat kan volgens hem nuttig zijn wanneer achteraf zaken mis zijn gelopen, maar dat is vooral in het belang van de advocaat zelf. Om alles wat telefonisch is besproken vast te leggen is dubbel werk. 5.7 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Niet gebleken is dat verweerder klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de te ondernemen stappen – hoe eenvoudig en rechtlijnig de kwestie volgens verweerder ook was. Uit het e-mailverkeer tussen klaagster en verweerder komt naar voren dat voor klaagster niet duidelijk was wat de strategie van verweerder was bij de behartiging van haar belangen en blijken er misverstanden tussen klaagster en verweerder te ontstaan. Klaagster lijkt immers nog met allerlei onbeantwoorde vragen te zitten, terwijl verweerder veronderstelt dat er overeenstemming is bereikt over de afwikkeling van de nalatenschap. 5.8 Alhoewel verweerder stelt dat hij alles voldoende telefonisch heeft doorgesproken, ontbreekt het wat dat betreft aan schriftelijke vastlegging. Dit geldt voor het plan van aanpak, een inschatting van de kansen en risico’s en de advisering in aanloop naar het gedane voorstel van 21 februari 2023. Voor de raad is daarmee niet vast komen te staan dat klaagster voldoende is geïnformeerd welke consequenties het uitbrengen van dit voorstel had, bijvoorbeeld ten aanzien van de taxaties, het niet meer kunnen of hoeven leggen van beslag en waarom in de ogen van verweerder de valse beschuldigingen niet van belang zouden zijn. Uit de e-mailcorrespondentie tussen klaagster en verweerder blijkt dat klaagster op moment dat verweerder een voorstel van haar kant deed, nog met veel onbeantwoorde vragen zat. Anders dan waar verweerder van uitgaat, is het vereiste van de schriftelijke vastlegging niet enkel in zijn eigen belang. Het is ook voor de cliënt relevant om rustig na te kunnen lezen of het klopt wat er is besproken en afgesproken, of dat daadwerkelijk in overeenstemming is met de eigen wensen, en of de advocaat ook op dezelfde gedachtelijn zit. Daarmee kan niet alleen achteraf worden bezien wie er gelijk heeft – zoals verweerder lijkt te veronderstellen – maar kan de eventuele miscommunicatie al op voorhand worden voorkomen en kan een cliënt direct aan de bel trekken als de advocaat op een ander spoor lijkt te zitten. De schriftelijke vastlegging maakt dan ook onderdeel uit van het op de juiste wijze behartigen van de belangen van cliënten. 5.9 Klachtonderdeel b) is gegrond.
Klachtonderdeel c) 5.10 Verweerder erkent dat hij de e-mail van 21 februari 2023, waarin een voorstel wordt gedaan aan de advocaat van mevrouw B, niet vooraf aan klaagster heeft verstuurd. Hij merkt op dat hij alles uitvoerig met klaagster had doorgesproken en de inhoud van de e-mail overeenkomt met de e mail van klaagster zelf van 16 februari 2023. 5.11 De raad is van oordeel dat ook op dit punt verweerder klachtwaardig heeft gehandeld; zelfs al meent verweerder dat het gedane voorstel een-op-een overeenkwam met een e-mail van klaagster. Het is aan de advocaat om uitdrukkelijk bij zijn cliënt na te gaan of deze zich kan vinden in een voorstel wat aan de wederpartij gedaan wordt. Nu is achteraf gebleken dat klaagster zich niet kon vinden in de door verweerder verstuurde e-mail en zij zich ook genoodzaakt voelde hierop diezelfde dag nog aanvullingen te versturen naar de advocaat van de wederpartij. Verweerder en klaagster zaten dus niet op hetzelfde spoor en het lag op de weg van verweerder om dat te voorkomen. Hij heeft in dit verband niet de zorgvuldigheid betracht die van hem mag worden verwacht in de bijstand aan een cliënt. 5.12 Klachtonderdeel c) is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft op verschillende momenten gedurende zijn bijstand aan klaagster niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Zo had hij klaagster beter moeten meenemen in het proces door uitleg en advies te geven en bij klaagster na moeten gaan of hij haar wensen goed begreep. Een schriftelijke vastlegging van de koersbepaling, gegeven adviezen en gemaakte afspraken is in dit verband noodzakelijk en dat heeft verweerder nagelaten. Ook heeft verweerder nagelaten een mail met een voorstel eerst aan klaagster voor te leggen alvorens dit met de wederpartij te delen. 6.2 De raad acht oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden. De raad let hierop op de samenhang tussen de verschillende klachtonderdelen en neemt in aanmerking dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft. De raad gaat ervan uit dat een waarschuwing er toe zal leiden dat verweerder in de toekomst zorgvuldiger te werk zal gaan.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.M. de Knijff en M. van Eck, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.