Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:248
Zaaknummer
24-240/AL/MN
Inhoudsindicatie
Klager heeft als jurist (legal) opgetreden namens een woningstichting in een geschil, waarbij verweerder voor een aantal huurders optrad. Verweerder heeft zich na ontvangst door de huurders van een sommatie van klager rechtstreeks tot de woningstichting gewend. In die e-mail heeft hij zich afgevraagd of bekend was dat klager geschrapt is als advocaat en de pensioengerechtigde al langer heeft bereikt. De stichting heeft excuses van verweerder geëist. Daarop heeft verweerder een deel van zijn woorden teruggenomen. Ook al is gedragsregel 25 in deze niet van toepassing, dat laat onverlet dat een advocaat gehouden is tot een betamelijke beroepsuitoefening. Verweerder heeft daarin verzaakt, onder meer door niet even bij klager zelf te informeren naar zijn positie. Daarnaast heeft verweerder in de gewraakte e-mail diverse feitelijke onjuistheden geschreven over klager met de kennelijke bedoeling om bij de cliënte van klager de reputatie van klager te schaden. Daarnaast oordeelt de raad een aantal uitlatingen in die e-mail van verweerder over klager als lasterlijk en onnodig. Van verweerder mag de nodige professionele distantie verwacht worden en ook dat hij zijn eigen opvattingen over klager voor zich had gehouden. Dat heeft hij niet gedaan. Alhoewel de raad een voorwaardelijke schorsing heeft overwogen, mede gelet op de ernst van het optreden van verweerder en het ontbreken van enig zelfinzicht, wordt volstaan met een berisping, waarbij het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder een rol heeft gespeeldklager heeft als jurist (legal) opgetreden namens een woningstichting in een geschil, waarbij verweerder voor een aantal huurders optrad. Verweerder heeft zich na ontvangst door de huurders van een sommatie van klager rechtstreeks tot de woningstichting gewend. In die e-mail heeft hij zich afgevraagd of bekend was dat klager geschrapt is als advocaat en de pensioengerechtigde al langer heeft bereikt. De stichting heeft excuses van verweerder geëist. Daarop heeft verweerder een deel van zijn woorden teruggenomen. Ook al is gedragsregel 25 in deze niet van toepassing, dat laat onverlet dat een advocaat gehouden is tot een betamelijke beroepsuitoefening. Verweerder heeft daarin verzaakt, onder meer door niet even bij klager zelf te informeren naar zijn positie. Daarnaast heeft verweerder in de gewraakte e-mail diverse feitelijke onjuistheden geschreven over klager met de kennelijke bedoeling om bij de cliënte van klager de reputatie van klager te schaden. Daarnaast oordeelt de raad een aantal uitlatingen in die e-mail van verweerder over klager als lasterlijk en onnodig. Van verweerder mag de nodige professionele distantie verwacht worden en ook dat hij zijn eigen opvattingen over klager voor zich had gehouden. Dat heeft hij niet gedaan. Alhoewel de raad een voorwaardelijke schorsing heeft overwogen, mede gelet op de ernst van het optreden van verweerder en het ontbreken van enig zelfinzicht, wordt volstaan met een berisping, waarbij het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder een rol heeft gespeeld.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 14 oktober 2024 in de zaak 24-240/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2274737 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 augustus 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is oud-advocaat. Als jurist heeft hij een verhuurder, Stichting JW (hierna: de verhuurder), bijgestaan in een geschil over overlast van een aantal huurders.
2.2 Op 12 oktober 2023 heeft klager namens de Stichting twee huurders op hetzelfde adres aangeschreven om afspraken met de Stichting te maken over de geconstateerde overlast. Verder heeft klager aangekondigd dat bij uitblijven van afspraken een kort geding wordt gestart. Klager heeft zijn brief met zijn naam ondertekend en onder zijn naam ‘legal’ vermeld.
2.3 Op 16 oktober 2023: - om 13:04 uur: heeft verweerder namens de huurders het volgende aan de Stichting geschreven: De brief wekt enige verbazing. Hij is niet van u, noch van een advocaat afkomstig, maar van [klager]. [Klager] lijkt in de brief de indruk te proberen te wekken dat hij de advocaat van [de woningbouwvereniging] is. [Klager] is echter geschrapt als advocaat en heeft de pensioengerechtigde leeftijd reeds jaren geleden bereikt. Zeker voor een professionele organisatie als de uwe is het ongewoon om een dergelijke "legal" (de titel die [klager] zichzelf toedicht) in dienst te hebben. Zou u mij kunnen uitleggen wat er aan de hand is? - om 15:23 uur: heeft de Stichting aan verweerder, met klager in de cc, onder meer geschreven: De brief die [klager] heeft gestuurd, wekt uw verbazing. Wij zijn verbijsterd door uw reactie van vandaag. U maakt zich schuldig aan smaadschrift, alleen al door de melding dat [klager] geschrapt zou zijn als advocaat. Dit is regelrechte laster. Ook uw insinuatie dat [klager] zich in de brief als advocaat voordoet, wordt alleen al weersproken door het feit dat [klager] zich niet als advocaat afficheert, maar als Legal. De term "Legal" is volstrekt gebruikelijk ter duiding van de positie van [klager], een bekwaam jurist, zoals recentelijk nog in rechtspraak bleek, waarin hij in Maastricht bewerkstelligde dat in kort geding een werknemer die geschorst was, weer tot het werk moest worden toegelaten. Ook is de opmerking insinuerend dat [klager] de indruk probeert te wekken dat hij advocaat van [de woningbouwvereniging] is. De vermelding dat [klager] reeds jaren geleden de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, is discriminerend. Immers, er wordt niet gerechtvaardigd onderscheid gemaakt. Mag ik u er aan herinneren dat personen die ouder zijn dan [klager] wereldorganisaties leiden. De Stichting heeft van verweerder excuses richting klager geëist. - om 17:06 uur: heeft verweerder hierop richting de Stichting, met klager in de cc, als volgt gereageerd: Het woord “geschrapt” neem ik terug, aangezien dat een (kortheidshalve gemaakte) te korte en onzorgvuldige samenvatting van de daadwerkelijke situatie is. [Klager] is immers jaren geleden 6 maanden geschorst en heeft toen niet de moeite genomen dit ongedaan te maken waardoor hij thans niet meer als advocaat mag werken. Ik zie de klacht met vertrouwen tegemoet. Mijn verhinderingen zijn: (…)
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zijn e-mail met bijlagen van 16 oktober 2023 rechtstreeks aan de cliënte van klager te sturen en daarvan bovendien geen afschrift gelijktijdig aan klager te sturen; b) lasterlijke en beledigende opmerkingen over de persoon van klager te maken; c) zich te veroorloven om de cliënte van klager ter verantwoording te roepen waarom cliënte zo iemand als klager ‘in dienst heeft’; d) discriminerende opmerkingen over de leeftijd van klager te maken.
3.2 Volgens klager heeft verweerder hem opzettelijk persoonlijk willen schaden. Verweerder had immers bij klager kunnen navragen of hij daadwerkelijk voor de Stichting optrad. Dan had klager daarop bevestigend geantwoord. Ook heeft verweerder zich in diens e-mail van 16 oktober 2023 om 13:04 uur met de volgende uitlatingen onnodig grievend of feitelijk onjuist over klager uitgelaten: “[Klager] lijkt in de brief de indruk te proberen te wekken dat hij de advocaat van [de Stichting] is”, en “[Klager] is echter geschrapt als advocaat”, en “(…) is het ongewoon om een dergelijke “legal”(de titel die [klager] zichzelf toedicht) in dienst te hebben”. Klager heeft nergens de indruk gewekt dat hij als advocaat voor zijn cliënte optrad. Verweerder wist al sinds een andere procedure in 2022 dat klager ook toen al als ‘legal’ optrad voor een (andere) wederpartij. Klager is niet geschrapt als advocaat, maar geschorst en heeft zich kort voor de schorsingsdatum als advocaat laten uitschrijven. De opmerking over zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft klager als discriminerend ervaren. Volgens klager tijdens de zitting van de raad heeft verweerder met zijn handelen zich als een advocaat onwaardig gedragen. Het handelen van verweerder dient via gedragsregel 1 getoetst te worden aan de gedragsregels 7, 8 en 25, aldus verweerder.
4 VERWEER
4.1 Verweerder verklaart op de mondelinge behandeling dat zijn gewraakte e-mail van 16 oktober 2023 aan de Stichting weliswaar wat kort door de bocht was maar niettemin in het belang van zijn cliënten noodzakelijk was. Voor verweerder was sprake van een afwijkende situatie. Hij weet niet beter dan dat (grote) woningstichtingen doorgaans worden bijgestaan door advocaten of deurwaarders. Klager is jurist. Zijn cliënten en hij betwijfelden verder nog of klager voor de Stichting optrad of, zoals zij dachten, voor een aantal medehuurders. Dat klager zijn brief van 12 oktober 2023 met het door klager bedachte ‘legal’ had ondertekend, nam hun twijfels niet weg.
4.2 Hij erkent dat door hem gebruikte woorden ‘geschrapt’ en ‘in dienst’ feitelijk niet juist waren, maar die woorden benaderden in de visie van verweerder de werkelijkheid voldoende om daarmee de redenen van verweerder en zijn cliënten om hun argwaan over de brief van klager zo aan de Stichting te verduidelijken. Hij heeft de gewraakte e-mail bewust alleen aan de Stichting gestuurd. Hij heeft geen navraag bij klager gedaan. Hij was er niet zeker van of klager naar waarheid zou antwoorden nu hij niet meer aan de gedragsregels van een advocaat is gebonden. Gedragsregel 25 is niet van toepassing omdat klager geen advocaat is. Op eerste verzoek van de Stichting heeft hij dat meteen met zijn e-mail van 16 oktober 2023 om 17:06 uur aan de Stichting, met klager in de cc, rechtgezet en dat woord vervangen door ‘schorsing’.
5 BEOORDELING
Maatstaf 5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
5.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. De plicht tot een betamelijke beroepsuitoefening door een advocaat geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder (de advocaat van) de wederpartij en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling (zie gedragsregel 1). Een advocaat dient zich niet onnodig grievend uit te laten en zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is (zie gedragsregels 7 en 8). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Klachtonderdeel a)
5.3 Klager beroept zich op schending door verweerder van gedragsregel 25. Naar het oordeel van de raad ziet die regel uitsluitend op de onderlinge communicatie tussen advocaten en niet op de verhouding tussen een advocaat en niet-advocaat, zoals klager die als jurist-gemachtigde optrad voor de wederpartij van verweerder. Dit laat onverlet dat een advocaat ook in die situatie gehouden is tot een betamelijke beroepsuitoefening. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder die plicht richting klager verzaakt. Verweerder heeft, zo heeft hij tijdens de zitting bevestigd, welbewust zijn e-mail van 16 oktober 2023 alléén aan de cliënte van klager gestuurd. De redenen die hij daarvoor in zijn verweer heeft genoemd, overtuigen de raad niet van de noodzaak daarvan. Verweerder wist bovendien, zo heeft hij verder tijdens de zitting verklaard, dat klager als voormalig advocaat in de regio Utrecht hoofdzakelijk optrad voor verhuurders. Verweerder had dan ook ofwel bij klager zelf moeten verifiëren of hij daadwerkelijk voor de Stichting optrad dan wel zich moeten beperken tot een e-mail aan de Stichting met de vraag over het optreden van klager, met klager in de cc. Verweerder heeft dat niet gedaan.
5.4 Op grond van het voorgaande, in onderling verband bezien, is de raad van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld tegenover klager zoals een behoorlijk advocaat betaamt en zijn handelen daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad zal klachtonderdeel a) gegrond verklaren.
Klachtonderdelen b), c) en d)
5.5 Gelet op de onderlinge samenhang worden deze verwijten gelijktijdig beoordeeld.
5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in de gewraakte e-mail van 16 oktober 2023 aan de cliënte van klager feitelijke onjuistheden geschreven met de kennelijke bedoeling om bij de cliënte van klager de reputatie van klager te schaden. Verweerder heeft weliswaar daarna in zijn e-mail van 16 oktober 2023 om 17:06 uur (alleen) het feitelijk onjuiste ‘geschrapt’ gewijzigd in ‘geschorst’. Maar wat verweerder echter in diezelfde e-mail over de schorsing van klager heeft geschreven - ‘[klager] heeft toen niet de moeite genomen dit ongedaan te maken waardoor hij thans niet meer als advocaat mag werken’ is door klager tijdens de zitting weersproken als eveneens feitelijk onjuist.
5.7 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline hoeven onnodig grievende uitlatingen zich niet te beperken tot het zonder noodzaak gebruikmaken van krachttermen of woorden die de waarheid ernstig geweld aandoen. Ook het zonder noodzaak doen van onjuiste mededelingen die schadelijk zijn voor de reputatie van een persoon kunnen onnodig grievend zijn tegenover die persoon.
5.8 Verweerder heeft de raad niet duidelijk kunnen maken welk redelijk belang van zijn cliënten was gediend met de door klager gewraakte uitlatingen over hem. Die uitlatingen zijn naar het oordeel van de raad ook lasterlijk en onnodig grievend voor klager geweest. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij, in het belang van een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen en ook in het belang van de rechtzoekenden, de rechtspleging en van de advocatuur in het algemeen, de nodige professionele distantie bewaart en zijn eigen opvattingen over de gemachtigde van zijn wederpartij - klager - voor zich houdt. Dat heeft verweerder niet gedaan.
5.9 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel van verweerder zich niet heeft gedragen als een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet door schending van de gedragsregels 1, 7 en 8. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal dan ook de klachtonderdelen b) tot en met d) gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad ernstige nodeloos grievende uitlatingen over de persoon van klager gedaan bij zijn cliënte. Verweerder is daarbij naar eigen zeggen afgegaan op informatie uit de media over klager en heeft gehandeld op basis van sterke vermoedens van zijn cliënten en van hemzelf over klager. Van een advocaat wordt echter verwacht dat hij eigen onderzoek doet naar de juistheid van door hem ingenomen standpunten en aannames en voldoende professionele distantie richting zijn cliënt in acht neemt.
6.2 Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad weinig zelfinzicht getoond over het foutieve van zijn handelen. Hij is ook tijdens de zitting blijven volharden in zijn gedrag, in het bijzijn van de cliënte van klager. Verweerder heeft nog betoogd dat van hem niet verwacht kan worden dat hij bij het schrijven van een stuk elk woord op een weegschaal moet leggen. Dat ziet de raad toch echt anders. Juist de taal is bij uitstek ‘het wapen’ van de advocaat en vraagt om een zorgvuldige afweging van gekozen bewoordingen.
6.3 Alhoewel de raad het opleggen van de maatregel van een voorwaardelijke schorsing heeft overwogen, is de raad van oordeel dat de maatregel van berisping passend en aangewezen is. Daarbij heeft het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder een rol gespeeld. De raad hoopt dat deze maatregel verweerder er van zal doordringen dat hij volstrekt onjuist heeft gehandeld en hem zal helpen zijn analyse daarover te herzien.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Omdat raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 14 oktober 2024 .