Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:165

Zaaknummer

24-578/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerster heeft onderbouwd aangevoerd dat zij heeft geprobeerd om klaagster duidelijk te maken dat het aanwezig zijn van een onzeker causaal verband tussen de medische fout en haar huidige toestand aan de volledige schadevergoeding in de weg staat. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld kan zijn in het gedane schikkingsaanbod en dat zij het jammer vindt dat verweerster geen hoger schikkingsbedrag voor haar heeft kunnen regelen en de gang naar de rechter niet heeft ingezet, maar dat betekent niet dat de bijstand van verweerster aan klaagster daarmee ondermaats is geweest.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 7 oktober 2024 in de zaak 24-578/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 30 juli 2024 met kenmerk 2335171/JS/YH, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagezonden stukken van verweerster van 16 augustus 2024 en van de nagezonden stukken van klaagster van 30 augustus 2024.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster heeft haar huisarts (hierna: de huisarts) aansprakelijk gesteld voor een in april 2012 gemaakte medische fout. Zij werd daarin aanvankelijk bijgestaan door twee kantoorgenoten van verweerster, eerst mr. M en daarna mr. D, werkzaam bij B advocaten.  1.2    In de zaak van klaagster is een deskundigenrapport door een hoogleraar huisartsengeneeskunde (hierna: professor V) opgesteld.  1.3    In een brief van 30 juni 2017 heeft mr. M hierover aan een hoogleraar huisartsengeneeskunde (hierna: professor V) geschreven, voor zover relevant:  “De conceptversie van uw deskundigenrapport heb ik inmiddels besproken met [klaagster] en met mijn medisch adviseur. (…) Mijn medisch adviseur gaat ervan uit dat de PID eerder is ontstaan en de eerste verschijnselen al vrij snel duidelijk waren. (…)” 1.4    Op 14 maart 2018 heeft professor V het definitieve expertiserapport in de zaak van klaagster opgesteld.  1.5    De verzekeraar van de huisarts (hierna: de VvAA) heeft op basis van het expertiserapport erkend dat de huisarts een medische fout heeft gemaakt.  1.6    Op 25 mei 2018 heeft klaagster een klacht tegen mr. M en mr. D ingediend bij de deken.  1.7    Verweerster heeft de zaak vervolgens overgenomen.  1.8    Op 10 november 2023 heeft verweerster een stuk genaamd “visie op schade” aan klaagster gestuurd. Hierin schrijft verweerster, voor zover relevant:  “(…) Daarnaast speelt dat [klaagster] zelf een andere versie van het huisartsendossier had verkregen dan later aan de advocaat werd toegestuurd. In het bijzonder zijn in de ‘gekuiste’ versie bewoordingen weggelaten die op z’n minst gezegd de indruk wekken dat cliënte als een aanstelster werd gezien. (…)  Voor de gevolgen van de fout, die mede van invloed zijn geweest op haar arbeidsvreugde (…) is een smartengeld van € 15.000,00 passend. (….).”  1.9    Op 28 november 2023 heeft klaagster in een brief aan verweerster hierop gereageerd. Klaagster schrijft in de brief, voor zover relevant:  “Naar aanleiding van uw bericht van 10 november 2023 met uw ‘visie op de schade’, bericht ik u het volgende: Ik ga niet akkoord met het overzicht van uw visie op de schade. (…) Deze visie op de schade is gebaseerd op de deel-erkenning van de schade vanaf 16 april 2012 en is ontoereikend. (…) Daarnaast heeft [B advocaten] toegestaan dat de tegenpartij maar 1 ‘gekuist’ huisartsenjournaal accepteerde. (…) Het feit dat mijn belangenbehartiger akkoord is gegaan met, dat er maar 1 ‘gekuist’ huisartsenjournaal geaccepteerd is in deze letselschade zaak, heeft grote invloed op de beperkte aansprakelijkheid en schadevaststelling. Op basis van het overzicht van de ‘visie op de schade’ van [verweerster] wordt er geen recht gedaan aan de schade die ik heb geleden. (…)De bijlage met essentiële informatie van de medisch adviseur van [B advocaten]; 30 juni 2017 had [mr. D] moeten gebruiken om voor mijn belangen te gaan staan. Dan was er ‘vanaf 11 april 2012’, een andere conclusie betreffende aansprakelijkheid. En dus ook een andere schadevaststelling. Het woord ‘arbeidsvreugde’ gebruikt door [verweerster[ (…) in de mail van 10 november 2023 is misplaatst. (…)”.  1.10    Op 28 maart 2023 heeft gynaecoloog M een deskundigenrapport in de zaak van klaagster opgesteld.  1.11    Op 4 december 2023 heeft verweerster in een e-mailbericht aan klaagster geschreven, voor zover relevant:  “Naast jouw brief van 28 november 2023 ontving ik via [mr. B] (…) onderstaande e-mail van de VvAA. Er wordt (…) voorschot betaald, maar wel met de mededeling dat het ernaar uitziet dat de schade niet veel hoger zal zijn. Het wordt dus nog een hele klus om de schade zoals door mij verwoord en wat jij te weinig vindt, verhaald te krijgen. Jij zegt dat [de huisarts] ten onrechte stelt dat zij op 11 april 2012 wel inwendig onderzoek heeft gedaan en dat vergeten is te noteren in het dossier. In het huisartsenjournaal is het volgende terug te vinden over lichamelijk onderzoek:  Versie van 16 mei 2012 Versie van 24 februari 2014  In beide versies staat (…) In ieder geval staat er dus wel genoteerd dat er inwendig vaginaal onderzoek heeft plaatsgehad. Met jouw verklaring alleen is deze notitie niet opzij te zetten (…). Wij zullen het met de rapporten van [professor V] en [gynaecoloog M] moeten doen als bewijsmiddelen. (…) Dus ik geef je nog een keer in overweging om ermee akkoord te gaan dat ik de wederpartij dit voorhoud om tot een regeling te komen. (…)” 1.12    Op 18 december 2023 heeft verweerster, na toestemming van klaagster, een schadeopgave naar de verzekeraar gestuurd. Verweerster schrijft op die dag in een e-mailbericht aan klaagster, voor zover relevant:  “Dank voor je akkoord van vandaag. Het spijt me dat je met frustratie blijft zitten. Ik had gehoopt dat het duidelijk is dat ook het recht zo z’n grenzen kent. We kunnen [de huisarts] geen pistool op haar hoofd zetten en zeggen dat ze moet erkennen dat ze het dossier vervalst heeft. (…) Zoals eerder gezegd, ik verwacht niet dat dit bedrag betaald gaat worden, maar uiteraard doe ik mijn best zoveel mogelijk voor je te verkrijgen. (…)” 1.13    De verzekeraar heeft vervolgens een schikkingsaanbod aan klaagster gedaan. Klaagster heeft dit aanbod geweigerd. 1.14    In een e-mailbericht van 6 maart 2024 heeft klaagster aan verweerster geschreven, voor zover relevant:  “(…) U blijft herhalen dat het gekuiste dossier, gedachtegoed en niet professioneel handelen door [de huisarts] niet relevant is. (…) gezien de fraude in deze zaak en het feit dat er geen onderzoek is gedaan naar de werkelijke schade vanaf 11 april 2012 is (…) een minimaal bedrag om dit af te ronden. In afwachting van uw volgende poging om het vergoedingsbedrag te verhogen, dank ik u bij deze voor uw inzet.” 1.15    Op 3 april 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij de belangen van klaagster in haar letselschadezaak niet goed heeft behartigd. 

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat van klaagster. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 4.2    Naar het oordeel van de voorzitter faalt de klacht. Verweerster heeft onderbouwd aangevoerd dat zij heeft geprobeerd om klaagster duidelijk te maken dat het aanwezig zijn van een onzeker causaal verband tussen de medische fout en haar huidige toestand aan de volledige schadevergoeding in de weg staat. Verweerster heeft een overzicht van de schade opgesteld. Deze heeft zij met instemming van klaagster aan de verzekeraar gestuurd. De verzekeraar heeft vervolgens een lagere vergoeding aangeboden. Verweerster heeft met klaagster overleg gevoerd om een aanvullend bedrag bij de verzekeraar in te dienen en aan klaagster uitgelegd dat zij het niet verstandig achtte om met deze zaak naar de rechter te gaan. Een en ander heeft verweerster aan klaagster uitgelegd in haar e-mailberichten van 4 en 18 december 2023. Hierin heeft zij ook toegelicht dat het bestaan van de verschillende versies van het patiëntenjournaal geen invloed heeft op de problematiek van klaagster. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld kan zijn in het gedane schikkingsaanbod en dat zij het jammer vindt dat verweerster geen hoger schikkingsbedrag voor haar heeft kunnen regelen en de gang naar de rechter niet heeft ingezet, maar dat betekent niet dat de bijstand van verweerster aan klaagster daarmee ondermaats is geweest. Dat het door verweerster gebruikte woord “arbeidsvreugd” in haar brief van 10 november 2023 misplaatst is, kan de voorzitter niet volgen, dit onderdeel van de klacht is ook niet nader onderbouwd door klaagster.  4.3    Gelet op het voorgaande heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter genoegzaam laten zien dat zij heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2024. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 7 oktober 2024