Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:247
Zaaknummer
24-071/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. De voorzitter heeft de juiste maatstaf is toegepast en met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening gehouden. De raad herhaalt nog eens dat er geen (tuchtrechtelijke) regel bestaat die het een advocaat verplicht om zijn cliënt op de hoogte te stellen dat er een tuchtrechtelijke maatregel tegen hem of haar loopt. De overige verwijten die verweerster worden gemaakt zijn nog steeds vaag en zijn verwoord in algemeenheden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 oktober 2024 in de zaak 24-071/AL/GLD naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 april 2024 op de klacht van:
klaagster gemachtigde: mr. S. van der Eijk
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 december 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 26 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K22/163 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 2 april 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Op 2 mei 2024 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 2 september 2024. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van der Eijk, en verweerster aanwezig.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter wel juist is, omdat: I) De voorzitter wel erg makkelijk voorbij gaat aan het feit dat verweerster van het tableau is geschrapt, waarna zij wel juridische bijstand is blijven verlenen aan klaagster zonder klaagster in kennis te stellen van de schrapping; II) Klaagster wel degelijk uiteen heeft gezet, heeft onderbouwd en uit de doeken heeft gedaan dat de kwaliteit van dienstverlening door verweerster ondermaats was. 2.2 Het verzet is ter zitting door de gemachtigde van klaagster nader toegelicht, mede aan de hand van een ter zitting overgelegde spreeknotitie.
3 FEITEN EN KLACHT Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter, blijkens overweging 4.1 van de beslissing, de juiste maatstaf heeft gehanteerd.
4.3 Kennelijk is klaagster van mening dat het hanteren van deze maatstaf tot het oordeel had moeten leiden dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, omdat verweerster haar cliënte (klaagster) niet heeft medegedeeld dat haar een (herroepelijke) tuchtrechtelijke maatregel was opgelegd. 4.4 De raad overweegt, zoals ook de voorzitter al heeft overwogen, dat er geen (tuchtrechtelijke) regel bestaat die een advocaat verplicht om een cliënt op de hoogte te stellen dat er een tuchtrechtelijke maatregel tegen hem of haar loopt. Klaagster heeft verweerster eind 2019 benaderd en verzocht om haar bij te staan. Toen was er nog geen sprake van de bedoelde tuchtrechtelijke maatregel, die dateert van 31 mei 2021. De raad volgt klaagster niet in haar stelling dat in dit specifieke geval verweerster, ondanks het ontbreken van een dergelijke verplichting, toch een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt door de haar opgelegde maatregel niet aan klaagster mede te delen. Dat die maatregel in dit geval een - nog niet onherroepelijk geworden - schrapping betrof, maakt dat niet anders. Deze aangevoerde verzetsgrond leidt derhalve niet tot een gegrondverklaring van het verzet. Overigens zijn onherroepelijk opgelegde schorsingen en schrappingen voor eenieder te raadplegen via een openbaar register van de orde.
4.5 De raad is van oordeel dat ook de andere door klaagster aangevoerde verzetsgrond niet slaagt. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft overwogen dat de verwijten die verweerster worden gemaakt ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening niet zijn onderbouwd. Ook in de onderhavige verzetzaak maakt klaagster nog steeds niet concreet wat er niet zou deugen aan de kwaliteit van dienstverlening door verweerster. Het blijft bij algemeenheden en vage termen, zoals ‘dat er civielrechtelijke en/of strafrechtelijke stappen zouden worden gezet’. Op deze verzetsgrond is naar het oordeel van de raad door verweerster afdoende verweer gevoerd; zij heeft onweersproken aangevoerd dat er geen processtuk de deur uitging zonder dat dit was besproken met haar cliënte en zij heeft uitgelegd waarom zij de aansprakelijkstelling niet direct heeft gedaan. Dat de gemachtigde van klaagster, zo hij de advocaat van klaagster zou zijn geweest, de zaak van klaagster op een andere wijze zou hebben aangepakt dan verweerster heeft gedaan, maakt nog niet dat verweerster ondermaats heeft gepresteerd. De voorzitter heeft de klacht naar het oordeel terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.
4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F van den Berg, voorzitter, mr. W.W. Korteweg en mr. M. Lont, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 14 oktober 2024