Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:135
Zaaknummer
24-357/DB/LI
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Niet gebleken is dat verweerder klaagster onder druk heeft gezet om de opdrachtbevestiging te ondertekenen. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit en de gedragsregels 17 lid 2 en 18 lid 2. Verweerder heeft € 1.474,99 gefactureerd voor 3 uur en 50 minuten, terwijl klaagster in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder had om een mutatie moeten vragen aan de voorgaande advocaat van klaagster. Vervolgens heeft verweerder niet integer gehandeld door zijn inhoudelijke werkzaamheden van slechts 2 uur voor een bespreking bijna te vertienvoudigen naar € 7.175,81. Verweerder is ook onvoldoende transparant geweest in de wijze waarop hij zou declareren en welke kosten daar onder zouden vallen. Verweerder had voorafgaand al een kosteninschatting moeten maken, zelfs al zou hij op basis van een toevoeging werken. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 14 oktober 2024 in de zaak 24-357/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder gemachtigde: [kantoorgenoot verweerder]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-078 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 september 2024. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar moeder, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van verweerder van 23 mei 2024 en de nagezonden stukken van klaagster van 3 juni 2024 en 16 augustus 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 15 december 2022 heeft klaagster telefonisch contact gehad met de gemachtigde van verweerder, die zijn kantoorgenoot/werkgeefster is.
2.3 Op vrijdag 16 december 2022 om 15:00 uur hebben klaagster en verweerder een intakegesprek gevoerd. Na afloop van het gesprek heeft klaagster een opdrachtbevestiging ondertekend. In de opdrachtbevestiging staat onder meer: “[…] Indien bij indienen van de declaratie van de toevoeging blijkt dat het resultaat van de zaak is dat u daadwerkelijk een geldsom ontvangt […] ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrije vermogen, zal de toevoeging worden ingetrokken en zal ik een uurtarief in rekening brengen. Dit geldt ook voor het geval de Raad voor Rechtsbijstand u geen toevoeging verstrekt in verband met de hoogte van uw inkomen en/of vermogen. In beide gevallen zal ik een uurtarief van € 300 per uur, exclusief […] in rekening brengen. […]”
2.4 Diezelfde avond is een toevoeging aangevraagd, op naam van de gemachtigde van verweerder.
2.5 Op maandag 19 december 2022 om 8:35 uur heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven: “Kan mijn mail doorgezet worden? Ik heb afgelopen vrijdag om 15:00 uur een fijn gesprek gehad met [verweerder]. Vandaag krijg ik van mijn ex partner te horen of hij akkoord gaat met mijn voorwaarden. Indien hij akkoord gaat, hoeft er geen brief e.d. opgesteld te worden en hoef ik ook niet het ouderschapsplan te ontvangen. Dus voor nu hoeft er even niets te gebeuren. Ik zal vandaag einde van de dag laten weten of het wel verder opgepakt dient te worden. Kunnen jullie bevestigen dat jullie mijn mail ontvangen hebben?”
2.6 Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd: “Uw e-mail is in goeden orde ontvangen. Bijgaand treft u aan, de scan van de afgelopen vrijdag ondertekende opdrachtbevestiging. Verder kan ik u berichten dat de toevoeging afgelopen vrijdag is aangevraagd.”
2.7 Op 21 december 2022 heeft klaagster aan verweerder geschreven: “Ik wil de toevoeging laten intrekken. Ik voelde me onder druk gezet en voor blok gezet afgelopen vrijdag. Ik heb aan het begin van het gesprek gevraagd of het een vrijblijvend gesprek zou zijn, dit werd in het midden gelaten.. Aan het einde kwam er een formulier dat ik moest ondertekenen. Dit heb ik onder spanning en druk getekend. Maar sta ik dus niet achter. Maandag heb ik gelijk gemaild dat jullie niks hoeven te doen voor nu. Maar ik wil de toevoeging dus intrekken.”
2.8 Op 22 december 2022 heeft klaagster aan verweerder geschreven: “Ik heb nog geen reactie ontvangen op mijn eerdere mails. Ik heb in de tussentijd de raad van de rechtsbijstand gebeld en zij zeggen dat jij de toevoeging moet intrekken. Aangezien ik te snel moest handelen en iets heb getekend waar ik niet achter stond. Graag verneem ik een reactie.”
2.9 Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd: “Uw e-mails zijn in goeden orde ontvangen. U begrijpt hopelijk dat het voor mij als advocaat niet altijd mogelijk is om stante pede te reageren wanneer iemand een mail stuurt of contact opneemt. Ik kan u reeds nu zeggen dat ik mij zeker niet kan vinden in uw aantijgingen en deze verre van mij werp. Ik heb in mijn opinie geen enkele vorm van druk op u uitgeoefend, indien u dit zo ervaren heeft, dan spijt mij zulks oprecht. De reden dat u zich tot ons kantoor heeft gewend, was gelegen in het feit dat u niet langer vertrouwen had in het mediationtraject dat u samen met uw ex-partner bij mr. [H] volgde. Volgens u was er een totaal gebrek aan respect vanuit uw ex en lukte het mr. [H] niet, dan wel onvoldoende om een oplossing op korte termijn te bewerkstellingen, zo gaf u richting mij aan tijdens de bespreking hier op kantoor. Dit was voor u reden om de stekker uit het mediationtraject te trekken. Bovendien gaf u [de gemachtigde van verweerder] reeds in het telefonisch onderhoud op 15 december 2022 te kennen dat u er veel aan gelegen was er spoed achteer gezet diende te worden en dat u dit kalenderjaar nog wenste te starten met de procedures. [De gemachtigde van verweerder] heeft u geïnformeerd over de mogelijkheden van een toevoeging en dat de zaak op basis van betaling zou plaatsvinden indien de toevoeging niet zou worden verstrekt of ingetrokken vanwege het behaalde resultaat. U gaf haar te kennen dit geen probleem te vinden en reeds de volgende dag naar kantoor te komen voor de intake en dergelijke. Vervolgens is in een uitvoerige bespreking van 2 uren ingegaan op de diverse aspecten van uw zaak […]. Ook het toevoegingsbeleid van de RvR, waaronder een resultaatsbeoordeling na afloop van een zaak, is uitvoerig met u besproken. Aan het einde is met u de inhoud van de opdrachtbevestiging besproken, waaronder dat voor u een toevoeging zal worden aangevraagd. Er is u gevraagd of u akkoord was met de inhoud en u heeft zulks bevestigd en vervolgens heeft u de opdrachtbevestiging ondertekend. Zoals reeds aan het begin van deze e-mail gezegd: in mijn opinie heb ik hierbij geen enkele druk op u uitgeoefend en ik had niet het idee dat u niet achter het tekenen van de opdrachtbevestiging stond. Dat u op maandag 19 december jl. per mail te kennen gaf een fijn gesprek te hebben gehad, sterkt mij in dit standpunt. Dat u vervolgens op 19 december 2022 te kennen geeft ’s avonds een gesprek met uw ex te zullen hebben en daarbij vroeg nog niets in gang te zetten, is begrijpelijk. Dat u dan 2 dagen later echter stelt onder druk te zijn gezet een opdrachtbevestiging te tekenen en daarom wil dat de toevoegingsaanvraag wordt ingetrokken, is vreemd te noemen. Ik heb telefonisch contact gehad met [naam medewerkster] van de RvR. Zij zag dat u inderdaad contact met de RvR heeft gehad, maar gaf daarbij tevens te kennen dat u is geadviseerd contact met kantoor op te nemen. Dat ik de toevoegingsaanvraag zou moeten intrekken, is volgens [naam medewerkster] niet gesteld. Sterker nog, er zouden geen enkele toezeggingen vanuit de RvR aan u gedaan zijn! Ik heb [naam medewerkster] uitgelegd wat de situatie is en zij gaf te kennen dat de opdrachtbevestiging nagekomen dient te worden. Wanneer u zou persisteren bij het standpunt dat de toevoegingsaanvraag ingetrokken zou moeten worden, dan zou dit betekenen dat géén toevoeging is verstrekt en dat aan u het overeengekomen commerciële tarief in rekening gebracht zal moeten worden, aldus [naam medewerkster]. Wanneer de factuur alsdan onverhoopt niet betaald wordt, behouden wij ons het uitdrukkelijk recht voor deze kwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen, teneinde een oordeel te verkrijgen. Het spreekt voor zich dat wij alsdan geen vertrouwen meer hebben in een nadere samenwerking met u en geen inhoudelijke werkzaamheden meer zullen verrichten. Wij hopen echter van harte dat het niet zo ver zal hoeven komen. Geschiedende dit schrijven geheel sans prejudice en onder voorbehoud van alle rechten en weren verblijft,”
2.10 Op 23 december 2022 heeft mr. JH. aan verweerder geschreven: “Ondergetekende neemt de belangenbehartiging van [klaagster] van u over. Cliënte heeft geen vertrouwen in een goede samenwerking. U kunt de toevoeging aan mij toezenden, voorzien van een urenspecificatie van de door u gestelde gespendeerde 2 uren.”
2.11 Op 30 december 2022 heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven: “Met verbazing nam ik kennis van de urenspecificatie die mijn advocaat van u mocht ontvangen. U brengt mij werkzaamheden in rekening van voor het moment dat wij een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Wij sloten een dergelijke opdracht pas na afloop van onze bespreking, waarbij ik ook nog dien op te merken dat ik op voorhand heb gevraagd of de bespreking vrijblijvend was en mij dus niet te kennen is gegeven dat er kosten waren verbonden aan de bespreking. Op maandag legde ik vervolgens direct en zonder enig voorbehoud de opdracht stil en ook van na die tijd brengt u mij tijd in rekening. Ik ben het niet eens met de manier waarop uw kantoor met mij om gaat. Niet alleen declareert u excessief, met een fiks uurtarief en over een periode waarover geen opdracht was verstrekt, dan wel de opdracht was stilgelegd, ook wordt gedreigd met klachten als ik mij niet conformeer aan de door mij stilgelegde/beëindigde opdrachtbevestiging. Ik heb getekend, omdat ik mij voor het blok gezet voelde tijdens het gesprek. Naar mijn weten, laat je iemand die onder druk en spanning staat niet iets tekenen. Ik heb er het weekend over nagedacht en voelde mij absoluut niet goed erbij hoe dit gegaan is. Verder heb ik al contact opgenomen met mijn rechtsbijstand en zal ik een klacht indienen bij de deken. Een aangepaste urenspecificatie zie ik graag tegemoet. Of zoals eerder aangegeven het intrekken van het aanvragen van de toevoeging.”
2.12 Op 4 januari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder aan klaagster geschreven: “De urenspecificatie die aan mr. [JH] is verzonden, is een correcte weergave van de werkzaamheden die zijn verricht. Dat dit niet het geval is, blijkt ook niet uit uw e-mail. Dat u op enig moment vroeg de stukken die aan u toegezonden zouden worden niet te zenden, in afwachting van de reactie van uw ex-partner, maakt niet dat de opdracht zonder enig voorbehoud stil gelegd was en dat correspondentie na die e-mail niet op de urenstaat vermeld zouden mogen worden. De werkzaamheden die in de specificatie zijn opgenomen, zijn bovendien uren die ook door de RvR als reëel gezien worden en bij verstrekking van een toevoeging door de RvR vergoed worden. Zoals reeds gesteld, herkennen wij ons totaal niet in uw stelling dat u onder druk gezet bent om te tekenen. Dit is volslagen bezijden de waarheid. Dat u de maandag na het gesprek sprak over een fijn gesprek, sterkt ons in dat standpunt. Bovendien valt niet in te zien waarom u 2 uren zou blijven spreken met iemand die, de door u gestelde, spanning en druk veroorzaakt. Ook in uw overige stellingen herkennen wij ons niet. U gaf eerder aan contact met de RvR te hebben gehad. Vervolgens is op 22 december 2022 door kantoor eveneens contact met de RvR opgenomen. Volgens de betreffende medewerker van de RvR is niet aan u te kennen gegeven dat zijdens ons kantoor de toevoegingsaanvraag ingetrokken zou moeten worden, zoals u stelde. Ook dit feit is bezijden de waarheid. Ik heb mr. [JH] ook te kennen gegeven dat, indien de toevoeging verstrekt is, ik zal zorgen voor mutatie van de toevoeging op haar naam. De RvR gaf te kennen dat intrekking van de aanvraag tot gevolg zal hebben dat geen toevoeging verstrekt is en dus het overeengekomen uurtarief bij u in rekening gebracht zal moeten worden. Mr. [JH] kan de urenstaat dan bij de declaratie aan de RvR voegen. Ik zie derhalve ook geen enkele reden om de urenspecificatie aan te passen of de toevoegingsaanvraag in te trekken. […] Tot onze verbazing, heeft de RvR de toevoegingsaanvraag voor het ontbinden van het partnerschap afgewezen, met als reden dat hiervoor al een toevoeging aan mr. [H] zou zijn verstrekt. Navraag bij de RvR, heeft geleerd dat dit geen toevoeging voor mediation, maar voor een procedure zou betreffen. Dit zou bovendien impliceren dat u binnen een zeer korte periode 3 verschillende kantoren opdracht heeft verstrekt een procedure te starten teneinde het partnerschap te ontbinden. Dit zou betekenen dat u ons onvolledig en/of onjuist heeft voorgelicht, daar u stelde dat mr. [H] slechts als mediator, in plaats van als (proces)advocaat werk heeft verricht. […]”
2.13 Op 6 januari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder aan klaagster geschreven: “Inmiddels heeft de RvR een besluit genomen naar aanleiding van de toevoegingsaanvraag voor de echtscheidingsprocedure. De toevoeging is afgewezen, omdat voor hetzelfde rechtsbelang reeds eerder een toevoeging is verleend aan mr. [H]. De RvR heeft daarbij desgevraagd te kennen gegeven dat dit géén toevoeging voor een mediationtraject betrof, zoals u ons valselijk hebt voorgehouden, maar een toevoeging voor echtscheidingsprocedure. Ik heb mr. [JH] ook reeds hieromtrent bericht, zodat zij zich tot mr. [H] kan wenden teneinde de toevoeging over te nemen. Zoals u reeds kenbaar is gemaakt, is vanuit kantoor eerder overleg gevoerd met de RvR naar aanleiding van uw eis de toevoegingsaanvraag in te trekken. Daarbij is vanuit de RvR te kennen gegeven dat, wanneer geen toevoeging verleend zou worden, het commerciële tarief bij u in rekening gebracht kan worden. U zult dan ook op korte termijn de factuur hiervoor ontvangen. […]” 2.14 Op 12 januari 2023 heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven: “Ik heb een mediation traject gevolgd, dus ging er vanuit dat ook de toevoeging voor mediation aangevraagd is. Ik heb niemand onvolledig/onjuist ingelicht. En ik heb al helemaal niemand valselijk voorgehouden. De uren specificatie is geen correcte weergave van de werkzaamheden. Ik ben bereid om die 2 uur dat het gesprek geduurd heeft te betalen. Het maken van een telefonische afspraak hoort niet thuis op de uren specificatie, net zo min als alle minuten die geteld zijn, nadat ik de samenwerking heb stopgezet per mail op maandag 19 december. Er worden uren geteld, voordat ik dat formulier heb getekend en nadat ik de samenwerking op 19 december heb stopgezet. […]”
2.15 Op 13 januari 2023 is een factuur van € 1.474,99 aan klaagster gestuurd voor de werkzaamheden. Uit de urenspecificatie volgt: Op 15 december 2022: 15 minuten voor telefonisch contact met klaagster, 10 minuten voor e-mails aan/van klaagster; Op 16 december 2022: 2 uur voor een bespreking met klaagster; Op 19 december 2022: 10 minuten voor mailverkeer met klaagster; Op 21 december 2022: 5 minuten voor inkomend telefonisch contact met klaagster; Op 22 december 2022: 5 minuten voor een inkomende e-mail van klaagster, 15 minuten voor het gesprek met de Raad voor Rechtsbijstand, 30 minuten voor een concepte-mail aan klaagster; Op 23 december 2022: 10 minuten voor een e-mail aan klaagster.
2.16 Op 20 januari 2023 heeft klaagster de uren betwist en aangegeven de 2 uur voor het gesprek te zullen betalen. Diezelfde dag heeft de gemachtigde van verweerster akkoord gegeven op het voorstel voor het betalen van de 2 uren (voor € 769,56) tegen finale kwijting.
2.17 Op 1 februari 2023 heeft klaagster aan de gemachtigde van verweerder geschreven: “Jullie zijn niet duidelijk geweest over de kosten van het eerste gesprek. Ik vroeg is het een vrijblijvend gesprek en dit werd in het midden gelaten. Dit is volgens mij dwaling en dus zijn de kosten verwaarloosbaar. Transparantie is eerlijk zijn en duidelijke communicatie en niet iemand die radeloos is gelijk in het zelfde gesprek dure overeenkomsten laten tekenen gelijk aan het einde van het gesprek van 2 uur. Jullie hebben mij onder druk onder valse voorwendselen het contract laten tekenen. Als jullie mij de mond willen snoeren, dan moeten jullie niet denken dat ik voor een verwacht vrijblijvend gesprek ga betalen. Jullie weten vast dat dit het geval is, aangezien jullie mij zo onder druk zetten om geen klacht in te dienen. […] Ik stel ook voor om dit volledig achter ons te laten door deze, zeer onterechte factuur van € 769,56 volledig kwijt te schelden. […]”
2.18 Op 16 februari 2023 heeft de gemachtigde van verweerder aan klaagster geschreven: “[…] Zoals in de opdrachtbevestiging is opgenomen, is ons kantoor aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur. Op 22 december 2022 hebben wij u laten weten deze kwestie aan de Geschillencommissie voor te zullen leggen, indien niet betaald wordt. We zullen hier gebruik van maken en de integrale factuur vorderen. […]”
2.19 Op 17 februari 2023 heeft klaagster de gemachtigde van verweerder verwezen naar haar advocaat mr. JH, omdat klaagster de toevoeging toegekend heeft gekregen.
2.20 Op 17 februari 2023 heeft verweerder zich namens het kantoor tot de Geschillencommissie Advocatuur gewend, waarin hij verzoekt om klaagster te veroordelen tot een bedrag van € 7.175,81 (bestaande uit € 1.474,99 voor de factuur, € 120,- klachtengeld en nakosten voor de executie, € 134,- voor het griffierecht, € 3.463,02 aan rechtsbijstand en € 1.983,80 voor reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.21 Op 11 januari 2024 heeft de Geschillencommissie Advocatuur de klacht van verweerder ongegrond verklaard en het door hem verzochte afgewezen. Daarbij heeft de Geschillencommissie onder meer overwogen: “[…] De commissie stelt verder vast dat de cliënte voorafgaand aan het contact met de advocaat op basis van een toevoeging rechtsbijstand ontving van een andere advocaat. Deze toevoeging had gemuteerd kunnen laten worden door de advocaat, hetgeen niet is gebeurd. De cliënte heeft gesteld niet begrepen te hebben hoe het systeem van de toevoegingen precies werkt en het onderscheid tussen een toevoeging voor een mediation-traject en een reguliere toevoeging niet te hebben begrepen. Dit komt de commissie niet onbegrijpelijk voor en dit kan de cliënte niet worden tegengeworpen, zodat de stelling van de advocaat dat de advocaat verkeerd is ingelicht door de cliënte niet kan worden gevolgd. Een advocaat die rechtsbijstand verleent aan cliënten op basis van toevoegingen is beter bekend met het toevoegingensysteem dan de (gemiddelde) cliënt. Het had op de weg van de advocaat gelegen duidelijkheid te krijgen over de toevoeging die reeds verstrekt was. De toevoeging had gemuteerd kunnen en moeten worden en de advocaat had de nodige actie daartoe moeten ondernemen. De commissie is van oordeel dat de advocaat in dit opzicht tekort is geschoten en niet heeft gehandeld als redelijk handelend advocaat. Verder dient de commissie gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) het navolgende ambtshalve te toetsen. Kort gezegd is het Hof van Justitie van oordeel dat weliswaar niet geëist kan worden dat de ondernemer (de advocaat) de consument (de cliënte) volledig informeert over de uiteindelijke financiële consequenties van de overeenkomst, maar dat dit niet wegneemt dat de informatie die verstrekt wordt, de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid een beslissing te nemen. De informatie die wordt verstrekt, moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de diensten te ramen. Het Hof van Justitie geeft als voorbeeld het geven van een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of het regelmatig tussentijds factureren. De commissie stelt vast dat in de overeenkomst tot dienstverlening enkel een uurtarief is opgenomen en deze geen aanwijzingen bevat die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van de te verlenen diensten te ramen. Een (globale) inschatting van te besteden uren had in een geval als het onderhavige gegeven kunnen worden. Strikt genomen dient de commissie een oordeel over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst in voornoemd opzicht te nemen, maar nu de commissie van oordeel is dat de cliënte een dienstverlening toekwam op basis van een (gemuteerde)toevoeging zal zij dit uit praktische overwegingen – de consument heeft hier geen belang bij – achterwege laten. Wel mag worden gezegd dat ook in dit opzicht de advocaat niet heeft gehandeld als redelijk handelend advocaat. De commissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat de cliënte geen kosten aan de advocaat is verschuldigd nu die kosten vergoed hadden kunnen worden op basis van een toevoeging. […]”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft misbruik gemaakt van de situatie en emotionele toestand van klaagster door haar tijdens de eerste afspraak onder druk te zetten om de opdrachtbevestiging te ondertekenen zonder dat klaagster volledig begreep wat zij ondertekende; b) Verweerder heeft ondanks klaagsters expliciete verzoek de toevoeging in te trekken kosten in rekening gebracht van zijn werkzaamheden van vóór en na het ondertekenen van de opdrachtbevestiging. c) Verweerder is niet transparant geweest over de kosten voorafgaand aan en tijdens de afspraak. Ook stond er in de opdrachtbevestiging geen begroting van het aantal uren. 3.2 Klaagster heeft tevens een verzoek om schadevergoeding gedaan, voor de kosten die zij heeft moeten maken voor de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur (bestaande uit reiskosten en het verlof dat zij heeft moeten opnemen) en voor de mentale klachten die zij door verweerder heeft.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
4.2 Allereerst stelt verweerder zich op het standpunt dat de tuchtrechter niet bevoegd is om te oordelen over financiële geschillen. Daarvoor is de Geschillencommissie aangewezen.
4.3 Mocht de tuchtrechter wel bevoegd zijn, dan stelt verweerder zich op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Zij heeft de klacht enkel uit financiële overwegingen ingediend in de hoop dat verweerder zou afzien van de vordering. Klaagster maakt misbruik van het tuchtrecht.
4.4 Mocht klaagster wel ontvankelijk zijn, dan stelt verweerde zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is.
5 BEOORDELING
Toetsingskader 5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.2 Gedragsregel 17 lid 2 luidt: De advocaat draagt er zorg voor dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, en de wijze van declareren.
5.3 Gedragsregel 18 lid 2 luidt: De advocaat zal van de cliënt voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels. Bevoegdheid raad en ontvankelijkheid
5.4 De raad dient allereerst te beoordelen of hij bevoegd is om te oordelen over deze klacht. De raad beantwoordt die vraag bevestigend. De raad toetst zelfstandig aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet. Dat er tevens een procedure bij de Geschillencommissie aanhangig is geweest, doet niets af aan de wettelijke taak van de tuchtrechter. Anders dan verweerder stelt is de klacht bovendien niet beperkt tot slechts een declaratiekwestie. De klacht raakt immers aan de financiële integriteit van verweerder en de wijze waarop hij cliënten bijstaat.
5.5 Vervolgens dient de raad te beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Ook dat is het geval. Anders dan verweerder stelt, ziet de raad geen enkel aanknopingspunt dat klaagster misbruik maakt van het tuchtrecht. Dat zij enkel uit financiële overwegingen een klacht heeft ingediend, aldus verweerder, wordt niet gevolgd. Klaagster heeft uitvoerig toegelicht welke impact het handelen van verweerder op haar emotionele toestand heeft gehad en dat zij wil dat verweerder lering trekt uit de klacht.
5.6 Het voorgaande betekent dat de klacht inhoudelijk zal worden beoordeeld door de raad.
Klachtonderdeel a) 5.7 Klachtonderdeel a) ziet op de wijze waarop de opdrachtbevestiging is ondertekend aan het einde van het gesprek van 16 december 2022. De tuchtrechters zijn niet aanwezig geweest bij dit gesprek en kunnen dan ook niet vaststellen hoe het gesprek daadwerkelijk is verlopen. Verweerder heeft betwist dat hij klaagster onder druk heeft gezet. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat hij de opdrachtbevestiging in het gesprek aan klaagster heeft voorgelezen, wat door klaagster is erkend. Gelet daarop kan de raad niet vaststellen dat klaagster onder druk is gezet of de opdrachtbevestiging heeft moeten tekenen zonder de inhoud daarvan te begrijpen. Daarmee wil de raad niets afdoen aan de gevoelens en mentale klachten die klaagster van de situatie stelt te hebben overgehouden. Voor een gegrond tuchtrechtelijk verwijt moet dit oordeel echter op voldoende feitelijke onderbouwing kunnen steunen. Dat ontbreekt nu. Dat betekent dat klachtonderdeel a) ongegrond is.
Klachtonderdelen b) en c) 5.8 Klachtonderdelen b) en c) zien op de wijze waarop verweerder heeft gedeclareerd. De raad is van oordeel dat verweerder in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit en gedragsregels 17 lid 2 en 18 lid 2 heeft gehandeld. Dat licht de raad als volgt toe.
5.9 Verweerder heeft klaagster in totaal € 1.474,99 gefactureerd voor 3 uur en 50 minuten aan werkzaamheden van hemzelf en zijn gemachtigde. Klaagster kwam echter in aanmerking voor een toevoeging. De omstandigheid dat verweerders aanvraag om een toevoeging voor klaagster was afgewezen, maakt dat niet anders. Er was immers al een toevoeging verleend voor klaagster aan mr. H. Verweerder had zich dan ook tot mr. H kunnen wenden om de toevoeging gemuteerd te krijgen, of tot mr. JH om achteraf zijn uren te laten verrekenen. Dat heeft verweerder niet gedaan, maar hij is overgegaan tot het declareren van zijn uurtarief. Daar was verweerder in gedragsrechtelijke zin niet toe gerechtigd. Weliswaar heeft verweerder van zijn gemachtigde/werkgeefster de opdracht gekregen om de factuur in rekening te brengen, maar verweerder blijft zelf verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Voor zover verweerder ook een beroep doet op het advies van een medewerkster van de Raad voor Rechtsbijstand dat hij zijn commerciële tarief in rekening kon brengen, doet dit ook niet af aan zijn eigen verantwoordelijkheid om de gedragsregels na te leven. Er is dan ook sprake van schending met gedragsregel 18 lid 2, waarvoor verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
5.10 Verweerder heeft vervolgens vastgehouden aan zijn declaratie en heeft dit uiteindelijk in de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur opgehoogd van € 1.474,99 naar € 7.175,81. Ongeveer € 5.500,- daarvan bestaat uit reiskosten en rechtsbijstand door verweerders eigen kantoorgenoot en tevens eigenaar van het kantoor. De raad is van oordeel dat verweerder niet integer heeft gehandeld door zijn inhoudelijke werkzaamheden van slechts 2 uur voor een bespreking bijna te vertienvoudigen naar een bedrag van meer dan € 7.000,-. Verweerder handelt daarmee te zeer vanuit zijn eigen financiële belangen, zonder voldoende rekening te houden met de belangen van de rechtszoekende die zich tot hem wendde.
5.11 Verweerder is ook onvoldoende transparant geweest in de wijze waarop hij zou declareren en welke kosten daar onder zouden vallen. Verweerder heeft geen duidelijke afspraken gemaakt met klaagster over de kosten die in rekening gebracht konden worden als er niet op basis van een toevoeging kon worden gewerkt. Zo is niet helder vastgelegd dat verweerder zijn uren voor de bespreking van 16 december 2022 zou factureren. Klaagster stelt echter onweersproken dat zij voorafgaand had gevraagd of het gesprek vrijblijvend was, maar dat verweerder dat in het midden liet. Dat de Raad voor Rechtsbijstand kosten voorafgaand aan het verlenen van een toevoeging vergoedt, zoals verweerder in zijn verweer stelt, betekent niet dat hij die kosten daarom ook zonder voorafgaande afspraak bij zijn cliënte in rekening mag brengen.
5.12 Ook heeft verweerder kosten in rekening gebracht terwijl klaagster de dienstverlening al had gepauzeerd dan wel stopgezet. Die kosten zien bovendien met name op het ertoe aandringen dat klaagster de dienstverlening niet zou stopzetten en niet op de juridische bijstand aan klaagster. Daargelaten dat verweerder op toevoegingsbasis had moeten werken en dus zijn kosten niet bij klaagster mocht declareren, is de raad van oordeel dat die declaratie bovendien excessief was.
5.13 Verder had verweerder voorafgaand al een kosteninschatting moeten maken, zelfs al zou hij op basis van een toevoeging werken. In het geval de toevoeging ingetrokken zou worden vanwege het bereikte resultaat of zou worden afgewezen vanwege de hoogte van het inkomen of vermogen van klaagster, zou verweerder zijn uurtarief immers factureren. Het had dan ook inzichtelijk moeten zijn voor klaagster wat deze kosten bij benadering zouden kunnen zijn. Dat het arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) op dat moment nog niet was gewezen, doet daar niet aan af. Als advocaat was verweerder ook daarvoor al mede gelet op gedragsregel 17 lid 2 gehouden om een inschatting te geven van de totale kosten. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij deze inschatting nog niet kon geven bij het tekenen van de opdrachtbevestiging, omdat hij bijvoorbeeld nog de stukken moest ontvangen. Dat is echter een omstandigheid die voor verweerders eigen risico moet blijven. Het was immers zijn keuze om de opdrachtbevestiging meteen tijdens het eerste gesprek op te stellen en te laten ondertekenen.
5.14 Klachtonderdelen b) en c) zijn dan ook gegrond.
Verzoek om schadevergoeding 5.15 Klaagsters verzoek om schadevergoeding, zoals genoemd in overweging 3.2, wordt afgewezen. Voor zover klaagster kosten heeft moeten maken voor de procedure bij de Geschillencommissie, had zij daarvoor om vergoeding kunnen vragen in die procedure. Het is niet aan de tuchtrechter om zich over die kostenvergoeding uit te laten. Evenmin zal de raad een immateriële schadevergoeding toewijzen voor de mentale klachten die klaagster aangeeft te ervaren. Het gaat een tuchtprocedure als deze te buiten om zich over een dergelijke immateriële schadevergoeding uit te spreken. Klaagster kan zich daarvoor wenden tot de civiele rechter. De raad wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Conclusie 5.16 Gelet op het voorgaande zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren. Klachtonderdelen b) en c) worden gegrond verklaard. De raad wijst het verzoek om schadevergoeding af.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn uren te declareren, terwijl klaagster recht had op een toevoeging. Daar komt bij dat hij onvoldoende transparant is geweest in de wijze waarop en werkzaamheden die hij zou declareren. Daarmee is sprake van een schending van de kernwaarde integriteit en gedragsregels 17 lid 2 en 18 lid 2. Gelet op de ernst van deze gegrond verklaarde feiten tezamen, kan de raad – ondanks dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijk maatregel is opgelegd – niet meer volstaan met het opleggen van een waarschuwing. De raad acht een berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) ongegrond; - verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4; - wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. M.J. Hoekstra en J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 oktober 2024