Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:246
Zaaknummer
24-700/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadbeslissing. Verzoek ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet. De raad is van oordeel dan sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten door verweerder waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad en wel zodanig dat het doorlopen van een reguliere tuchtrechtprocedure niet kan worden afgewacht. De raad schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat en gunt de deken een termijn van zes weken voor het indienen van een dekenbezwaar.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 14 oktober 2024 in de zaak 24-700/AL/MN naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet van:
mr. F.A. ten Berge in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederlandde deken
betreffende
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 In een brief van 20 september 2024 met zaaknummer Z2362560HH heeft de deken een verzoek op grond van artikel 60ab lid 1 en/of artikel 60b lid 1 van de Advocatenwet (Aw) jegens verweerder ingediend. 1.2 Het verzoek is behandeld achter gesloten deuren op de zitting van de raad van 30 september 2024. Daarbij waren de deken en een stafjurist van de orde aanwezig. Verweerder is ook opgeroepen voor de zitting, maar is - met telefonische kennisgeving op 30 september 2024, kort voor de zitting - niet verschenen. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het verzoek van de deken en de daarbij gevoegde bijlages 1 tot en met 6. Ook heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van verweerder van 25 september 2024 waarin hij om uitstel van de zitting van 30 september 2024 verzoekt om meer tijd te hebben voor het opstellen van een verweerschrift. Dat verzoek om uitstel van de zitting is door de raad afgewezen bij e-mailbericht aan verweerder van 26 september 2024. Wel is hem daarin tot uiterlijk vrijdag 27 september 2024 om 12.00 uur de mogelijkheid gegeven een verweerschrift in te dienen.
2 FEITEN Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op de overgelegde stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder is op 1 mei 1996 beëdigd tot advocaat (en procureur) in het (toenmalige) arrondissement Rotterdam. Sinds 30 januari 2023 houdt hij kantoor in het arrondissement Midden-Nederland. 2.2 Verweerder is 73 jaar oud en kampt het laatste jaar met gezondheidsproblemen. 2.3 Eind februari 2023 heeft de deken een signaal ontvangen van het gerechtshof Den Haag. Dit betrof de manier waarop verweerder overkwam tijdens de zitting aldaar, waarbij verweerder op onvaste wijze liep en moeilijk verstaanbaar was. 2.4 Op 14 april 2023 heeft vanuit de orde een bezoek plaatsgevonden aan het kantoor van verweerder. Daarbij bleek dat verweerder geen vaste waarneming heeft, hij er meerdere derdengeldenrekeningen op na houdt en dat de website, de klachtenregeling, de algemene voorwaarden, de privacyverklaring en het kantoorboek niet of onvoldoende op orde zijn. 2.5 Per e-mail van 21 april 2023 is verweerder verzocht een lijst van lopende zaken aan te leveren. Aan de hand van de lijst zou vervolgens op zoek worden gegaan naar advocaten die deze zaken mogelijk van verweerder zouden kunnen overnemen. 2.6 De gevraagde lijst heeft verweerder niet verstrekt. Wel heeft hij in een reactie van 22 mei 2023 verklaard dat hij ervan uitging dat hij eerst namen van de desbetreffende advocaten zou ontvangen. Verder heeft hij aangegeven er de voorkeur aan te geven de lopende zaken zelf af te ronden vanwege de gevoeligheden en in verband met zijn geheimhoudingsplicht. Tevens heeft hij aangegeven door gezondheidsproblemen slecht ter been te zijn. 2.7 Per e-mail van 22 mei 2023 is een tweede kantoorbezoek aangekondigd, omdat verweerder de verzochte lijst niet had aangeleverd. Dat bezoek heeft op 12 juni 2023 plaatsgevonden. Ter gelegenheid van dat bezoek heeft verweerder verklaard nog steeds slecht ter been te zijn en dat hij hoogstwaarschijnlijk geopereerd moet worden en dat het daarom voor hem een enorme klus is om de zaken uit de kast te halen en daar een overzicht van te maken. De medewerkers van het ordebureau hebben vervolgens voorgesteld dat zij de zaken uit de kast zouden halen om deze te bekijken, maar daar gaf verweerder geen toestemming voor. Ook gaf verweerder aan voorlopig nog te willen doorgaan met zijn advocatenpraktijk. Hierop is verweerder medegedeeld dat hij ingevolge artikel 45a lid 1 Aw en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht niet kan weigeren aan het verzoek te voldoen. Ook is gewezen op gedragsregel 29 en dat verweerder bij een dergelijk verzoek geen beroep kan doen op zijn geheimhoudingsplicht. Aan verweerder is een aantal namen verstrekt van advocaten/kantoren waarmee hij contact kon opnemen om de waarneming te regelen. Hem is een termijn verleend van één maand om dit te bewerkstelligen. 2.8 Bij brief van 15 juni 2023 heeft verweerder gereageerd naar aanleiding van het kantoorbezoek. Daarin heeft verweerder aangegeven dat er nooit een afspraak is gemaakt om een opgave te doen van zijn lopende dossiers en dat dossiers pas kunnen worden overgedragen als de betreffende cliënten daarvoor toestemming hebben verleend. Verweerder verzoekt de termijn waarbinnen hij zijn kantoororganisatie op orde moet brengen te verlengen met één tot twee maanden. 2.9 In een brief van 3 juli 2023 herhaalt verweerder dat zijn cliënten het niet toestaan om gegevens/stukken te verstrekken aan de deken. 2.10 Bij e-mailbericht van 18 juli 2023 wordt aan verweerder bericht dat de deken op 24 augustus 2023 een bezoek wil brengen aan zijn kantoor. Nadat verweerder reageert dat hij die dag verhinderd is en zegt meer tijd nodig te hebben, wordt aan verweerder voorgesteld het bezoek op 21 augustus 2023 te doen plaatsvinden. 2.11 Bij brief van 17 augustus 2023 geeft verweerder aan te zijn begonnen met de opgedragen werkzaamheden, maar dat hij deze tijdelijk heeft moeten staken wegens gezondheidsredenen. Het stelt voor het bezoek niet eerder te laten plaatsvinden dan in de derde week van 2024. 2.12 In een e-mailbericht van 24 augustus 2023 bericht de deken verweerder tweemaal vergeefs telefonisch met hem contact te hebben gezocht. De deken verzoekt verweerder, gelet op diens fysieke toestand, de deken spoedig te informeren over de stand van zaken en geeft daarbij aan nog een bezoek te willen inplannen. 2.13 Bij brief van 29 augustus 2023 schrijft verweerder dat hij de doorgaande zittingen online bijwoont, waarbij hij zijn cliënten in rechte vertegenwoordigt. 2.14 Bij brief van 13 oktober 2023 informeert de deken naar de gezondheidstoestand van verweerder en geeft daarbij aan een kantoorbezoek te willen inplannen vóór het einde van 2023. In een reactie daarop per brief van 17 oktober 2023 geeft verweerder aan fysiek nog niet in staat te zijn de deken op korte termijn te kunnen ontvangen. 2.15 Bij brief van 7 november 2023 bericht de deken verweerder dat er opnieuw een signaal over hem is ontvangen. Dit betreft een optreden van verweerder bij de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2023. Het signaal komt erop neer dat verweerder moeizaam zou hebben gecommuniceerd ter zitting. De deken stelt voor om op 13 november 2023 een kantoorbezoek af te leggen. In een reactie per brief van 17 november 2023 betwist verweerder dat sprake was van een moeizame communicatie ter zitting. Verder geeft hij aan niet in staat te zijn binnenkort een afspraak met de deken te maken. 2.16 Op 11 december 2023 is aan verweerder een concept van een verzoekschrift op grond van artikel 60c Aw gezonden, met het verzoek daar op te reageren. Die reactie volgt bij brief van 28 december 2023. 2.17 Op 29 januari 2024 heeft een kantoorbezoek plaatsgevonden. Daarbij zijn met verweerder niet vrijblijvende afspraken gemaakt: i) geen nieuwe zaken meer aannemen, ii) uitschrijven van het tableau vóór 1 januari 2025, iii) moeilijke en tijdrovende zaken overdragen aan een andere advocaat en iv) de aangedragen verbeterpunten oppakken en die aan het Ordebureau te sturen. Ook is verweerder medegedeeld dat zodra er nog een signaal wordt ontvangen, (andere) tuchtrechtelijke maatregelen jegens hem zullen worden getroffen. 2.18 Per e-mail van 11 maart 2024 is verweerder verzocht een aangepast model van de kantoorklachtregeling toe te zenden en de zoeksite van de NOvA aan te passen. Daar heeft verweerder niet aan voldaan. 2.19 Per e-mail van 24 juni 2024 heeft de deken verweerder geïnformeerd dat er een nieuw signaal is ontvangen, wederom van de president van de Centrale Raad van Beroep. Dit betreft een zitting van 15 mei 2024 in een WIA zaak. De deken heeft verweerder uitgenodigd voor een bespreking op het Ordebureau op 4 juli 2024. Op 26 juni 2024 heeft verweerder laten weten dat hij op 4 juli verhinderd is, maar dat hij op 11 juli wel beschikbaar is. Op 28 juni 2024 heeft de deken de afspraak van 11 juli bevestigd en aan verweerder het signaal van de Centrale Raad van Beroep kenbaar gemaakt dat luidt als volgt (op 5 juli 2024 is op diens verzoek de volledige tekst van het signaal aan verweerder toegezonden):
‘Onlangs kreeg ik opnieuw een zorgelijk signaal van een andere raadsheer naar aanleiding van een zitting bij de Centrale Raad van Beroep van 15 mei jongstleden. In deze zaak is inmiddels uitspraak gedaan. De desbetreffende raadsheer betwijfelt of [verweerder] nog voldoende scherp is om zijn vak verantwoord uit te oefenen. [Verweerder] leek namelijk de desbetreffende – op zichzelf niet complexe – WIA zaak niet helemaal te overzien. Hij leek vragen van de raadsheer niet te begrijpen en haalde bovendien verschillende besluiten door elkaar. Verder had hij verzuimd tegen een WIA beëindigingsbesluit bezwaar te maken, met als gevolg een onherroepelijke beëindiging van de WIA uitkering van zijn cliënt.’
2.20 Per e-mail van 9 juli 2024 schrijft verweerder het niet eens te zijn met het signaal en zegt hij de afspraak met de deken af. 2.21 In een e-mail van 11 juli 2024 heeft de deken, in reactie op de e-mail van verweerder, aan verweerder medegedeeld dat verweerder de toezichthoudende taken van de deken ondermijnt, hem gewezen op gedragsregel 29 en hem geïnformeerd dat een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen wordt ingediend gevolgd door een dekenbezwaar. 2.22 Op 2 augustus 2024 is het onderhavige verzoek door de deken aan verweerder toegezonden met het verzoek zijn zienswijzen naar voren te brengen. Ook na een aan verweerder gegeven uitstel tot en met 2 september 2024 heeft verweerder de deken geen zienswijzen toegezonden.
3 HET VERZOEK 3.1 De deken verzoekt, zo bleek desgevraagd ter zitting, primair om verweerder op grond van artikel 60ab lid 1 Aw met onmiddellijke ingang (voor onbepaalde tijd) te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk, danwel - subsidiair – op grond van artikel 60b Aw een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van verweerder te treffen. 3.2 De deken deelt de zorgen van het gerechtshof Den Haag en de Centrale Raad van Beroep over verweerder. De deken stelt dat verweerder kennelijk onvoldoende deskundigheid bezit en dat hij niet meer beschikt over voldoende kennis en vaardigheden. Daarnaast zijn er grote zorgen over de organisatie van zijn kantoor en zijn weigering om daar inzicht in te verschaffen. Verweerder handelt niet conform gedragsregel 29 en de kernwaarde integriteit als bedoeld in artikel 10a lid 1 sub d Aw. Ook komt verweerder de niet vrijblijvende afspraken, zoals gemaakt tijdens het kantoorbezoek van 29 januari 2024, niet na. Verweerder handelt volgens de deken aldus in strijd met de normen van artikel 46 Aw, waardoor hij het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening schaadt.
4 VERWEER Verweerder is in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
5 BEOORDELING 5.1 Primair doet de deken een verzoek op grond van artikel 60ab Aw. De procedure van artikel 60ab Aw is bedoeld als spoedvoorziening. Toepassing van deze spoedvoorziening vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig van door artikel 46 Aw beschermde belangen ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het moet daarbij blijkens de wetsgeschiedenis gaan om gevallen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig of in de kwaliteit van de advocatuur ernstig is gedrang is. Te denken valt daarbij onder meer aan het niet goed behartigen van de belangen van cliënten of het niet naleven van verordeningen of de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van een gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet om direct ingrijpen vragen. 5.2 De raad deelt de zorgen van de deken. Van diverse instanties (het hof Den Haag en de Centrale Raad van Beroep) zijn signalen gekomen over het optreden van verweerder in diverse zaken waarbij wordt getwijfeld aan diens scherpte en bevattingsvermogen. Dergelijke signalen door rechters/raadsheren worden, naar de raad mag aannemen, niet lichtzinnig afgegeven. Dat er drie verschillende signalen in relatief korte tijd zijn binnengekomen bij de deken is dan ook zorgwekkend. Uit een van de signalen blijkt dat verweerder verzuimd heeft tijdig bestuursrechtelijk bezwaar te maken, waardoor zijn cliënt ernstig is benadeeld. 5.3 Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerder niet meewerkt aan de onderzoeken van de deken, terwijl hij daartoe wel gehouden is. Daarbij komt hij met niet valide verweren zoals een beroep op zijn geheimhoudingsplicht. Ook komt hij de met de deken gemaakte afspraken niet of onvoldoende na en stelt hij kantoorbezoeken uit of zegt deze af. Met dit alles frustreert verweerder de toezichthoudende taak van de deken. 5.4 Verweerder heeft bovendien geen verweer gevoerd, terwijl hij daartoe voldoende gelegenheid heeft gehad. Zo heeft hij al op 2 augustus 2024 het onderhavige verzoek van de deken ontvangen, juist om daarop te kunnen reageren. Ook na verleende uitstellen, laatstelijk nog door de raad, blijkt verweerder niet in staat of bereid een verweerschrift op te stellen en tijdig in te dienen. 5.5 Alles overziende is de raad van oordeel dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten door verweerder waardoor enig door artikel 46 Aw beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad en wel zodanig dat het doorlopen van een reguliere tuchtrechtprocedure niet kan worden afgewacht. De raad zal daarom het primaire verzoek van de deken toewijzen. De raad zal gelet op artikel 60ab lid 5 Aw de deken de maximale termijn van zes weken gunnen voor het indienen van een dekenbezwaar. Nu het primaire verzoek wordt toegewezen, komt de raad niet toe aan beoordeling van het subsidiaire verzoek.
BESLISSING De raad van discipline: - wijst het primaire verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet toe: - schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat; - bepaalt de termijn ex artikel 60ab lid 5 Advocatenwet op zes weken na deze beslissing.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mr. E.J.C. de Jong, mr. Y.M. Nijhuis, mr. A.W. Siebenga en mr. E.H.M. Harbers, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 oktober 2024