Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:252
Zaaknummer
24-376/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Raadbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat wederpartij. Verweerder zou zich grievend hebben uitgelaten over klager door ter onderbouwing van zijn standpunt in een letselschadezaak te verwijzen naar specifieke jurisprudentie. Daarmee zou verweerder de suggestie hebben gewekt, althans zo begrijpt de raad dit klachtonderdeel, dat verweerder van mening is dat klager onvoldoende kwalificaties als letselschadeadvocaat zou hebben. De raad ziet dat niet zo en is van oordeel dat klager spijkers op laag water aan het zoeken is. Ook is de raad van oordeel dat verweerder in de deelgeschilprocedure geen schikkingsonderhandelingen heeft gedeeld, zoals klager in het tweede klachtonderdeel stelt. De betreffende stukken betreffen het verloop van de onderhandelingen en een weergave van de standpunten en dienden op grond van de wettelijke bepaling inzake deelgeschillen juist te worden overgelegd. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 14 oktober 2024 in de zaak 24-376/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder gemachtigde: mr. S. van der Linden
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 januari 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 24/05 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 september 2024. Daarbij was verweerder aanwezig. Klager was, zonder kennisgeving, niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager en verweerder zijn beiden advocaat. Beiden stonden een cliënt bij in een letselschadezaak (verkeersongeval). De benadeelde partij werd bijgestaan door klager, de (verzekeraar van de) veroorzaker door verweerder.
2.2 Klager heeft op 30 juni 2023 namens zijn cliënt een verzoekschrift deelgeschilprocedure bij de rechtbank Den Haag ingediend.
2.3 Verweerder heeft op 14 december 2023 namens zijn cliënt een verweerschrift met producties ingediend.
2.4 In het verweerschrift is onder meer het navolgende opgenomen: ‘134. De belangenbehartiger van (de raad:) P. hanteert een uurtarief van € 280,-- per uur. Dat is een uurtarief dat in de visie van (de raad:) A. al buiten de bandbreedte ligt van een ervaren gespecialiseerde letselschadeadvocaat. De belangenbehartiger is overigens ook geen gespecialiseerde letselschadeadvocaat: hij is geen LSA-advocaat, noch staat hij ingeschreven in het register van NIVRE-experts. Het kantoor van de belangenbehartiger staat niet ingeschreven in het NKL-register (Nationaal Keurmerk Letselschade). Het komt A. redelijk voor dat, zeker gelet op de aard en het belang van deze kwestie, een tarief van € 150,-- als passend en adequaat is aan te merken. A. verwijst hiervoor naar de beschikking van de Rechtbank Zeeland-West Brabant van 15 maart 2016 (Rb. Zeeland -West Brabant, 15 maart 2016, C/02/308975 / HA RK 15-232) en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 oktober 2023 (Rb. Midden-Nederland, 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:5399, 5400, 5401’
2.5 Op 5 januari 2024 heeft klager een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) zich in strijd met gedragsregel 7 onnodig grievend jegens klager uit te laten; Toelichting: Verweerder heeft in zijn verweerschrift een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland aangehaald, die klager als onnodig grievend heeft ervaren. Verweerder deed een beroep op een uitspraak waarbij het ging om iemand die geen beroepskwalificaties had. Verweerder was zich ervan bewust dat klager advocaat is en een universitaire opleiding heeft afgerond. Ook diende hij te weten dat klager ten aanzien van zijn deskundigheid onder het toezicht van de deken staat. Verweerder diende te weten dat klager een gespecialiseerd advocaat is, omdat klager voor het rechtsgebied staat ingeschreven bij de Nederlandse Orde van Advocaten. b) in strijd met gedragsregel 27 schikkingsonderhandelingen te delen met de behandelende rechter; Toelichting: Bij zijn verweerschrift van 14 december 2023 heeft verweerder meerdere producties overgelegd waarmee hij in strijd heeft gehandeld met gedagsregel 27. Het gaat daarbij om de producties 3, 4, 5 en 12. In die producties zijn schikkingsonderhandelingen opgenomen.
4 VERWEER Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf 5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
Klachtonderdeel a): grievende uitlatingen
5.2 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij in het verweerschrift heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, in welke uitspraak het ging om iemand zonder beroepskwalificaties. Daarmee, althans zo begrijpt de raad de klacht, heeft verweerder klager bestempeld als iemand zonder beroepskwalificaties. Dat verwijt is naar het oordeel van de raad nogal vergezocht. Verweerder heeft zowel in zijn verweer als ter zitting duidelijk aangegeven waarom hij de betreffende uitspraak heeft aangehaald. Het ging erom dat de hoogte van het door klager gehanteerde uurtarief naar de mening van (de cliënt van) verweerder te hoog was en in dat kader heeft verweerder jurisprudentie aangehaald die naar zijn mening relevant was. Dit met als doel om de elementen te benoemen die relevant zijn voor de hoogte van het uurtarief. Hooguit is sprake van een miscommunicatie, althans zo heeft verweerder het geduid. Het is volgens verweerder nooit zijn bedoeling geweest om te stellen dat klager geen beroepskwalificatie heeft. Naar het oordeel van de raad is klager met dit klachtonderdeel spijkers op laag water aan het zoeken. Dit klachtonderdeel zal de raad ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b): delen schikkingsonderhandelingen
5.3 Het door klager ingediende verzoekschrift bij de rechtbank zag op de beslechting van een deelgeschil via titel 17 derde boek Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De regeling is in het leven geroepen juist voor letselschadezaken en de afhandeling van schadeclaims. De procedure biedt partijen een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter oplossing van deelgeschillen, mede ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. De rechter dient daarbij onder meer te beschikken over een zakelijk overzicht van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering (art. 1019x lid 3 sub c Rv).
5.4 De door verweerder overgelegde producties 3, 4, 5 en 12 zagen volgens verweerder op dit laatste, terwijl klager stelt dat verweerder daarmee schikkingsonderhandelingen heeft gedeeld.
5.5 De raad is van oordeel dat de betreffende producties geen schikkingsonderhandelingen betreffen en dat verweerder dus niet klachtwaardig heeft gehandeld. De door verweerder in het kader van de - door klager zelf geïnstigeerde - deelgeschilprocedure overgelegde stukken, zijn stukken die het verloop van de onderhandelingen betreffen en de standpunten van partijen weergeven, zulks ter voldoening aan hetgeen voormeld wetsartikel vereist.
Tot slot: 5.6 Kennelijk zag klager in het handelen van verweerder iets dat volgens hem klachtwaardig was en ten aanzien waarvan hij het nodig vond een tuchtklacht te formuleren. Het had klager gesierd als hij dan ook de moeite had genomen om bij de behandeling van die klacht door de raad aanwezig te zijn of op zijn minst te melden dat hij - om hem moverende redenen - daarbij niet aanwezig zou zijn.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart de beide klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mr. W.W. Korteweg en mr. E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 14 oktober 2024