Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:163

Zaaknummer

24-391/A/A

Inhoudsindicatie

Klacht over de werkzaamheden van verweerder als waarnemer. De klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk in verband met het ne bis in idem beginsel. klaagster heeft eerder al een klacht over verweerders waarneming ingediend, die bij beslissing van 26 september 2022, ECLI:NL:TADRAMS:2022:192 gegrond is verklaard en waarbij aan verweerder een berisping is opgelegd. Deze beslissing is onherroepelijk geworden. Klaagster kan niet een tweede maal klagen over hetzelfde feitencomplex. Voor het overige is de klacht ongegrond. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in de vorige klachtprocedure leugenachtige verklaringen heeft afgelegd tegenover de raad.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 september 2024 (bij vervroeging) in de zaak 24-391/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 2 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 28 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2271986/JS/YH van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 augustus 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.  

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster was geïntimeerde in een zaak bij het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) en gedaagde in twee zaken bij de Rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Aanvankelijk werd klaagster in deze procedures bijgestaan door mr. B (die tot 26 april 2021 advocaat was in Hilversum).  2.3    De Raad van Discipline Den Haag heeft mr. B onder meer van 11 oktober 2020 tot 3 januari 2021 onvoorwaardelijk geschorst.  2.4    Verweerder heeft tijdens de periode van schorsing tot begin januari 2021 een deel van de praktijk van mr. B waargenomen, waaronder de onder 2.2 genoemde zaken van klaagster. Daarna is verweerder deze zaken blijven behandelen.  2.5    Klaagster heeft in de klachtprocedure audiobestanden met transcripties overgelegd van gesprekken die zij naar haar zeggen op 6 april 2021 met mr. B heeft gevoerd.  2.6    De eerste transcriptie (met audiobestand) beschrijft een telefoongesprek tussen klaagster en mr. B in de middag (02:32 uur), waarin mr. B zegt: “Ik ga die pleitnota aanmaken. Ik maak de pleitnota, die geef ik aan [verweerder], [verweerder] draagt het voor, jij zit bij mij. Ik leg je precies uit wat er moet gebeuren.” 2.7    De tweede transcriptie (met audiobestand) beschrijft een gesprek tussen klaagster en mr. B aan het begin van de avond op 6 april 2021 (18:47:06 uur), waarin mr. B zegt:  “07:01 [mr. B]: Luister luister, waarom doe ik dat, zal ik je ook uitleggen, als nl via [verweerder] doet dan heeft die man misschien al een andere compassie, anders denkt ie dan, hij heeft een hekel aan mij ik ben toch achter de schermen ik doe die dingens, maar dat weet hij niet, ik laat het via [verweerder] doen en wat dan  07:18 [klaagster]: Ja  07:19 [mr. B]: Wat maakt het voor jouw uit, hij nl die dingens, als het geregeld wordt toch  07:23 [klaagster]: Ja als het geregeld wordt  [mr. B]: Jaa  07:33 [klaagster]: Maar daardoor krijgen wij geheibel, dan krijg je het verhaal van die televisie kan naar voren komen, van ja dat jij tussendoor en achteraf werk en dan zit ik tussen, dat ga ik toch niet doen  07:3 [mr. B]: Op de achtergrond, luister luister, ik zit er om naar jouw belangen te kijken en in dat kader heb ik, weetje wel laat maar [verweerder] naar voren schuiven ik doe toch al die dingens, hij hoeft niet overal te leuteren dadelijk, daarom schuif ik [verweerder] naar voren……….denk je dat die rectificatie die komt die kortgeding heb ik al, een datum al ik denk je nou dat het niet in mijn kouekleren niet zit, ik ben niet gek, ik bedoel het zit mij ook allemaal dwars wat jij allemaal denk het is niet raar ik bedoel waarvoor doe ik kortgeding dan, voor de rectificatie niet zomaar toch…….  07:19 [klaagster]: zucht aan de andere kant  07:56 [mr. B]: ik bedoel dat ik het is niet alleen bij jouw dat mensen mij bellen met [mr. B] hoe is het er nou mee….., ik zeg er komt een rectificatie maak je daar maar niet om druk…., iiikk moet ik betaal ook 15000 euro heb ik aan advocaatkosten betaald om die rectificatie te doen…….ik ben toch niet gek  (…)” 2.8    Op 10 mei 2021 heeft klaagster eerder bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht over verweerder ingediend. Nadat verweerder zijn kantoor had verplaatst naar het arrondissement Amsterdam heeft de deken (Amsterdam) de behandeling van de klacht overgenomen.  2.9    Begin juni 2021 heeft mr. O de behandeling van klaagsters zaken van verweerder overgenomen. Bij e-mail van 3 juni 2021 heeft verweerder mr. O in dat verband een overzicht gestuurd van de stand van zaken in de twee procedures bij de rechtbank en in de procedure bij het hof. 2.10    Op 20 april 2022 heeft de raad het klachtdossier inzake de klacht van 10 mei 2021 van de deken ontvangen en geregistreerd onder het kenmerk 22-334/A/A. Bij beslissing van 26 september 2022 (ECLI:NL:TADRAMS:2022:192) heeft de raad de klacht gegrond verklaard en aan verweerder een berisping opgelegd. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld, zodat de beslissing onherroepelijk is geworden. 

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: a)    verweerder heeft samengespannen met mr. B, zodat mr. B zijn werkzaamheden als advocaat kon voortzetten tijdens de periode dat hij als advocaat was geschorst. Mr. B schreef tijdens zijn schorsing processtukken, bijvoorbeeld een pleitnota, voor verweerder. De taak van verweerder bestond enkel het voordragen van de pleitnota. Verweerder fungeerde daarmee als doorgeefluik van mr. B. Dit blijkt aldus klaagster uit de audiobestanden met transcripties die klaagster heeft overgelegd.  b)    verweerder heeft zich tijdens de klachtprocedure met kenmerk 22-334/A/A niet integer gedragen tegenover de raad. Verweerder heeft tegenover de raad verklaard dat hij de werkzaamheden verrichtte in de dossiers van klaagster, terwijl uit de audiobestanden blijkt dat mr. B die werkzaamheden verrichtte. Hiermee heeft verweerder een leugenachtige verklaring afgelegd.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    De klacht van klaagster is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemer van de advocaat van klaagster. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Binnen de beroepsgroep geldt voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit dat geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.  5.2    Ook in het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Dit beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is.  klachtonderdeel a) 5.3    In dit klachtonderdeel klaagt klaagsters over de werkzaamheden van verweerder als waarnemer van mr. B in de periode dat mr. B geschorst was als advocaat. De raad stelt vast dat klaagster op 10 mei 2021 ook eerder al een klacht over verweerders waarneming heeft ingediend (kenmerk 22-334/A/A). Bij beslissing van 26 september 2022, ECLI:NL:TADRAMS:2022:192 heeft de raad de klacht gegrond verklaard en aan verweerder een berisping opgelegd. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Het toetsingskader weergegeven onder 5.2 dat dient ter bescherming van advocaten tegen herhaalde klachten over hetzelfde feitencomplex, brengt naar het oordeel van de raad ook in dit geval mee dat klaagster niet een tweede maal kan klagen over hetzelfde feitencomplex (te weten de waarneming van verweerder).  5.4    Voor zover klaagster stelt dat het ne bis in idem beginsel niet van toepassing is in dit geval omdat zij niet eerder heeft geklaagd over het feit dat verweerder als doorgeefluik van mr. B fungeerde, volgt de raad klaagster niet in haar betoog. Klaagster had al haar klachten naar aanleiding van de waarneming (hetzelfde feitencomplex) in één keer - te weten in haar klacht van 10 mei 2021 - kenbaar moeten maken. Dat klaagster dat, zoals zij ter zitting heeft verklaard, te spannend vond, leidt niet tot een ander oordeel. De doelen van het tuchtrecht zijn het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de advocatuur en bescherming tegen onzorgvuldig handelen van advocaten. Het tuchtrecht is er niet om onbeperkt ruimte te geven aan klagers om hun onvrede over advocaten telkens opnieuw, in iets andere vorm, maar met op hoofdlijnen dezelfde klachten, aan de orde te stellen. Van uitzonderlijke omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is de raad niet gebleken. Dat betekent dat klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk is.       Klachtonderdeel b) 5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij niet integer is geweest tegenover de raad. Hij heeft, aldus, klaagster, tegenover de raad verklaard dat hij tijdens de waarneming de werkzaamheden in haar zaken zelf verrichtte, terwijl uit de audiobestanden blijkt dat mr. B dat deed. Hiermee heeft verweerder een leugenachtige verklaring tegenover de raad afgelegd. 5.6    Verweerder voert aan dat hij in de procedure 22-334/A/A aan de raad heeft toegelicht hoe de waarneming van de zaken van klaagster destijds is gegaan. De raad heeft in zijn beslissing van 26 september 2022 beslist dat verweerder klaagsters belangen niet correct heeft behartigd. Verweerder heeft deze beslissing ter harte genomen en zijn werkwijze aangepast. Verweerder bestrijdt het verwijt dat hij, afgezien van (aanzetten tot) concepten die bij de overdracht van de zaken al in het dossier zaten, tijdens de waarneming gebruik heeft gemaakt van processtukken die mr. B heeft opgesteld en dat hij de raad hierover heeft voorgelogen. Verweerder is al 18 jaar advocaat en kan echt zijn eigen processtukken wel schrijven, aldus verweerder. Ook naar het oordeel van de raad biedt het klachtdossier geen grondslag voor het verwijt van klaagster. Klaagster heeft haar verwijt noch op schrift noch desgevraagd op zitting nader kunnen toelichten. De raad volgt klaagster ook niet voor zover zij stelt dat uit de audiobestanden volgt dat verweerder de raad heeft voorgelogen, omdat verweerder tegenover de raad zou hebben verklaard dat hij de werkzaamheden voor klaagster verrichtte terwijl uit de audiobestanden zou volgen dat mr. B het werk deed. De audiobestanden zijn, naar zeggen van klaagster zelf, gemaakt op 6 april 2021. Mr. B zegt tijdens de gesprekken tegen klaagster wat hij van plan is om te gaan doen en spreekt niet over wat hij in het verleden heeft gedaan. Mr. B zegt namelijk: “Ik maak de pleitnota, die geef ik aan [verweerder], [verweerder] draagt het voor (…)”. De raad ziet niet hoe hetgeen mr. B zegt op deze audiobestanden als bewijs moet dienen dat verweerder de raad heeft voorgelogen over het schrijven van zijn eigen processtukken tijdens de waarneming. Nog daargelaten de vraag of mr. B op de audiobestanden de waarheid spreekt - hetgeen niet valt vast stellen - geldt dat nu de waarneming begin januari 2021 al was geëindigd, reeds om die reden de audiobestanden niet kunnen gelden als bewijs dat verweerder leugenachtige verklaringen tegenover de raad zou hebben afgelegd. Klachtonderdeel b) is hiermee ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline verklaart: -    klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk; -    klachtonderdeel b) ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D. Horeman en D.V.A. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.

Griffier    Voorzitter   Verzonden op: 30 september 2024