Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2024:257
Zaaknummer
240200
Inhoudsindicatie
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen en hieraan ten grondslag gelegd dat klager niet heeft aangetoond dat hij zelf moeite heeft gedaan om een advocaat te vinden en dat klager, die voor de derde keer een dergelijk verzoek indient, zich niet kan voegen naar de aanpak van zijn (gespecialiseerde) advocaat. Het hof volgt de deken hierin en verklaart het beklag ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 23 september 2024 in de zaak 240200 naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager tegen: de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken 1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 12 juni 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat klager niet heeft aangetoond dat hij zelf moeite heeft gedaan om een advocaat te vinden. Daarnaast wil klager, die voor de derde keer een verzoek ex artikel 13 lid 1 Advocatenwet indient, zich niet voegen naar de aanpak van zijn (gespecialiseerde) advocaat.
Bij het hof 1.3 Klager heeft bij brieven van 1 juli en 11 juli 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier: - het verweer van de deken - de repliek - de dupliek - het bericht van klager, ontvangen op 9 augustus 2024.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Klager heeft in 1995 een ongeval gehad. Hij is bij een plaatselijke houthandel waar hij hout wilde gaan halen van een ladder gevallen. Hierdoor heeft hij (rug)letsel opgelopen.
2.2 Klager heeft vervolgens een civiele procedure aanhangig gemaakt tegen de houthandel, waarin hij schadevergoeding vorderde. In die procedure is een voorlopig deskundigenonderzoek gelast door de rechtbank, waarin diverse deskundigen zijn benoemd. Uiteindelijk is een schikking bereikt met de (rechtsopvolger van de) houthandel.
2.3 Volgens klager heeft een van de deskundigen fouten gemaakt (röntgenfoto’s zouden zijn verwisseld) in voornoemd onderzoek. Klager heeft deze deskundige, althans het ziekenhuis waar hij werkzaam was, hiervoor aansprakelijk gesteld. Volgens klager had het schikkingsbedrag veel hoger kunnen zijn, indien er geen fouten waren gemaakt door de deskundige.
2.4 Klager heeft zich in 2021 (voor een tweede keer) tot de deken gewend en verzocht om aanwijzing van een advocaat teneinde vast te kunnen stellen of de deskundige röntgenfoto’s had verwisseld. De deken heeft toen mr. De V. aangewezen, een advocaat gespecialiseerd in letselschade.
2.5 Mr. De V. vond het noodzakelijk om eerst medisch advies in te winnen. Daar was klager het aanvankelijk wel, maar daarna niet meer mee eens. Mr. De V. heeft klager vervolgens aangegeven dat zij hem – vanwege dit vertrouwensconflict – niet langer bij kon staan.
2.6 Klager heeft vervolgens een andere advocaat gezocht, te weten mr. S. Mr. S. heeft bij de rechtbank een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Nadat tussen mr. S. en klager verschil van inzicht was ontstaan over het beschikbaar stellen van de röntgenfoto’s heeft klager mr. S. medegedeeld dat hij hem niet langer hoefde bij te staan.
2.7 Klager heeft de deken vervolgens opnieuw verzocht voor hem een advocaat aan te wijzen.
2.8 De deken heeft dit verzoek bij beslissing van 1 september 2023 afgewezen en hiertoe het volgende overwogen:
Uw stelling is dat de foto’s waar Dr. [De G.] van het MCL zijn advies op heeft gebaseerd geen foto’s zijn van u(w lichaam). Het is de deken gebleken dat mr. [De V.] het noodzakelijk achtte die stelling niet eerder in enig geding te brengen dan nadat een deskundige na onderzoek ook tot die conclusie zou zijn gekomen. Hoewel u aanvankelijk daaraan wilde meewerken, heeft u uiteindelijk geen medisch deskundige willen inschakelen. Uit de correspondentie tussen u en mr. [De V.] blijkt niet van een discussie over de persoon van de in te schakelen deskundige, hetgeen u thans lijkt te suggereren. Waarom dan wel, blijkt niet uit de stukken. Uw weigering leidde tot een vertrouwensbreuk op grond waarvan mr. [De V.] zich genoodzaakt zag de opdrachtrelatie te beëindigen.
U verzoekt thans voor de derde keer aan de deken om een (letselschade) advocaat aan te wijzen. De deken wijst uw verzoek dit keer af om twee redenen die onafhankelijk van elkaar staan.
Ten eerste is de deken niet gebleken dat u niet zelf een advocaat heeft kunnen vinden. U heeft dat niet toegelicht, laat staan aannemelijk gemaakt. Sterker nog, kennelijk heeft u de advocaat mr. [S] uit [P.] bereid gevonden uw zaak op zich te nemen.
De deken wijst ten tweede uw verzoek ook af, omdat u zich kennelijk niet wilt voegen naar de aanpak van een (gespecialiseerde) advocaat. Het is echter de advocaat die verantwoordelijk is voor de aanpak van de zaak en het is dus ook de advocaat die de strategie bepaalt, waarbij uiteraard voor zover redelijk rekening wordt gehouden met de instructies van de cliënt.
De deken heeft navraag bij mr. [De V.] gedaan over de behandeling van respectievelijk ontwikkelingen in dit dossier en onder meer ook kennis genomen van velerlei correspondentie tussen u en haar. Hieruit is de deken gebleken dat u aanvankelijk heeft ingestemd met de door mr. [De V.] voorgestelde route met de inschakeling van de heer [N.] als medisch adviseur. Daarnaast is gebleken dat u ook zelf rechtstreeks in contact treedt met c.q. stukken zendt aan de rechtbank ondanks explicatie van mr. [De V.] om dat niet te doen.
De aanpak van mr. [De V.] komt de deken niet onbegrijpelijk voor. Het is gebruikelijk en verstandig dat een advocaat zich eerst een idee vormt over de bewijspositie van zijn cliënt en de kans om diens stellingen in rechte aannemelijk te maken. Daarvoor was in dezen een onafhankelijk medisch advies onontbeerlijk. Het kan niet zo zijn dat u alsnog via artikel 13 Advocatenwet een advocaat kunt dwingen uw aanpak te volgen in weerwil van de eigen deskundigheid en onafhankelijkheid van de (eerder aangewezen) advocaat.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag 3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Klager is dringend op zoek naar een advocaat die de door de rechtbank benoemde deskundige “op de huid moet zitten” om aan te tonen dat de röntgenfoto’s waarop de deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd verwisseld zijn. Klager is van mening dat hij geen inbreng heeft in het benoemen van een deskundige. Volgens klager is de deken niet op de hoogte van de problematiek die zich afspeelt tussen letselschadeslachtoffers in hun strijd tegen verzekeringsmaatschappijen en onwillige advocaten.
Verweer 3.2 Het verweer van de deken zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader 4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Overwegingen hof 4.2 Het hof stelt voorop dat de mogelijkheid om de deken te verzoeken een advocaat aan te wijzen een aanvullende voorziening is, voor het geval de rechtzoekende niet op eigen initiatief een advocaat weet te vinden die bereid is hem bijstand te verlenen.
4.3 Uit het dossier is niet gebleken dat klager zich heeft gewend tot andere advocaten om de kwestie verder op te pakken, terwijl hij nadat mr. De V. de relatie had beëindigd, wel mr. S. bereid had gevonden om hem bij te staan. Op klager rust een inspanningsverplichting om eerst zelf op zoek te gaan naar een advocaat. Het lag op de weg van klager om tegenover de deken te onderbouwen welke stappen hij in dit verband heeft gezet, hetgeen hij heeft nagelaten. Niet valt dan ook in te zien waarom de deken thans gehouden zou zijn om een advocaat aan te wijzen.
4.4 Bovendien heeft de deken al twee keer eerder een advocaat aan klager toegewezen, naast de advocaten die klager zelf opdracht had gegeven. Hoewel voor klager sprake is van een langslepende kwestie, blijkt ook uit het dossier dat klager zijn voormalige advocaten wenst te instrueren en dat indien een advocaat niet instemt met de door klager voorgestelde werkwijze/ideeën hij niet langer het vertrouwen heeft in de betreffende advocaat en de overeenkomst van opdracht beëindigt. Uiteraard is het klager toegestaan om in overleg met zijn advocaat de strategie in zijn zaak te bepalen en als dat niet loopt zoals klager wil, over te stappen naar een andere advocaat, maar dit betekent niet dat de deken gehouden is aan klager, indien een (gespecialiseerde) advocaat niet de door hem gewenste weg wil bewandelen, (steeds) een (nieuwe) advocaat toe te wijzen.
4.5 Het voorgaande brengt mee dat de deken gegronde redenen had om het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. Het hof zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 12 juni 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en K.H.A. Heenk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 23 september 2024.