Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-10-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:251

Zaaknummer

24-297/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten. Verweerder heeft genoegzaam toegelicht waarom hij de informatie over het seksueel misbruik, informatie die hij van zijn cliënte had ontvangen en welk seksueel misbruik ook haar betrof, heeft vermeld in de stukken. Daarbij heeft verweerder die informatie enkel zakelijk weergegeven, waarmee verweerder er juist op heeft toegezien de belangen van klaagster niet onevenredig te schaden. De procedure is ook niet nodeloos gevoerd, zoals door klaagster is gesteld. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 14 oktober 2024 in de zaak 24-297/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster 

over

verweerder 

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 november 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Nood-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 25 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2023 KNN143/2277920 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 september 2024. Daarbij waren klaagster (bijgestaan door haar echtgenoot) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. 

 

2    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier uit van de volgende feiten.

2.1    Verweerder heeft de zuster van klaagster bijgestaan in een tweetal procedures tussen klaagster en haar zuster. 

2.2    Klaagster en haar zuster hebben dezelfde moeder. Ten tijde van de geboorte van klaagster in 1965 was de heer L de partner van de moeder. Zij waren niet gehuwd. De heer L heeft aangifte van geboorte gedaan van klaagster, maar heeft klaagster niet erkend. Klaagster heeft de achternaam van haar moeder, DV, gekregen. 

2.3    Na de geboorte van klaagster zijn de heer L en de moeder gehuwd. Daarna is in 1968 de zuster van klaagster geboren, van wie de heer L de vader is. De zuster van klaagster heeft de achternaam L gekregen. 

2.4    In 1977 is het huwelijk van de heer L en de moeder door echtscheiding ontbonden en na het overlijden van de heer L in 2021 bleek de zuster de enige juridische afstammeling van hem te zijn.

2.5    Door de zuster van klaagster is een procedure aangespannen omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van de heer L, maar deze procedure is op 6 juli 2023 ingetrokken. In die procedure werd de zuster van klaagster bijgestaan door verweerder. 

2.6    Door klaagster is een procedure gestart tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en tot wijziging van haar geslachtsnaam naar L. Ook in die procedure werd de zuster bijgestaan door verweerder. In die procedure is door verweerder namens de zuster van klaagster verweer gevoerd.

2.7    Bij beschikking van de rechtbank van 15 mei 2023 is het vaderschap vastgesteld en is de geslachtsnaam van klaagster gewijzigd. Hierdoor is de heer L juridisch de vader van klaagster en is haar geslachtsnaam gewijzigd naar L. 

2.8    Van die beschikking van de rechtbank is door verweerder, namens zijn cliënte (de zuster van klaagster), hoger beroep ingesteld. 

2.9    Op 3 november 2023 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a)    zich zowel schriftelijk als mondeling onnodig grievend uit te laten over klaagster en wijlen haar ouders door onwaarheden te poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs had moeten kennen; b)    bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van klaagster onnodig en onevenredig te schaden zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend; c)    tweemaal een onredelijke procedure te starten door bezwaar in te stellen tegen het verzoek van klaagster tot vaststelling van het vaderschap en, na toekenning hiervan, hoger beroep in te stellen bij het hof; d)    beide genoemde procedures te voeren zonder enig redelijk doel. 3.2    Op de mondelinge behandeling heeft klaagster haar klacht nader toegelicht aan de hand van een ter zitting overgelegde spreeknotitie. 

 

4    VERWEER  Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Maatstaf  5.1    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, (financiële) integriteit en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.

5.2    Bij de beoordeling staat voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdelen a) en b); grievende uitlatingen en onevenredig schaden belangen van klaagster

5.3    De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De kern en het zwaartepunt van deze klachtonderdelen ziet erop dat verweerder in zijn verweer bij de rechtbank heeft aangevoerd dat zijn cliënte hem heeft verteld door haar vader seksueel misbruikt te zijn en dat dit de reden was van de echtscheiding tussen haar ouders. Ook heeft verweerder in die procedure gemeld dat klaagster en haar echtgenoot op enig moment een schuldsaneringstraject doorliepen. Deze opmerkingen zijn volgens klaagster onnodig grievend en waren volgens haar ook niet terzake doend in de betreffende procedure omtrent de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. 

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn verweer genoegzaam toegelicht waarom hij het voormelde in de procedure heeft aangevoerd. In die procedure was het volgens verweerder van belang om de context van de familiegeschiedenis en familieverhoudingen te schetsen. In dat kader was het daarom volgens hem ook van belang te vermelden waarom zijn cliënte lang geen contact heeft gehad met haar vader. Ook het feit dat klaagster en haar echtgenoot op enig moment in een schuldsaneringstraject zaten was in dat kader van belang. De raad kan, gelet op de aard van de procedure, goed volgen en begrijpen waarom verweerder deze zaken heeft aangevoerd. Daarbij heeft verweerder bovendien slechts zakelijk vermeld dat volgens zijn cliënte sprake was van seksueel misbruik, zonder daar verder over in detail te treden. Daarmee heeft verweerder er naar het oordeel van de raad juist op toegezien de belangen van de wederpartij niet onevenredig te schaden. Verder geldt dat, zoals ook door verweerder is betoogd in zijn verweer, verweerder de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Ten aanzien van de door zijn cliënte gestelde misbruik had verweerder enkel zijn cliënte als bron en kon hij die informatie ook niet elders verifiëren. De vader van zijn cliënte was immers al overleden. Zo de stelling van zijn cliënte al onwaar zou zijn, kende hij die onwaarheid niet en kon hij de redelijkerwijs ook niet kennen.

5.5    Gelet op de hiervoor omschreven maatstaf treft verweerder ten aanzien van deze klachtonderdelen naar het oordeel van de raad geen enkel tuchtrechtelijk verwijt. Deze klachtonderdelen zal de raad daarom ongegrond verklaren.  Klachtonderdelen c) en d): procedures voeren zonder enig redelijk doel

5.6    Ook deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Die komen er beide op neer dat verweerder naar de mening van klaagster onnodig en zonder enig redelijk doel bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van het vaderschap en de wijziging geslachtsnaam en van de beslissing van de rechtbank vervolgens weer onnodig en zonder enig redelijk doel hoger beroep heeft ingesteld. 

5.7    De raad overweegt dat het in het algemeen eenieder vrij staat bezwaar aan te tekenen, een gerechtelijke procedure te beginnen of van een afwijzend oordeel van een rechter in hoger beroep te gaan. De zaak omtrent de vaststelling van het vaderschap en wijziging geslachtsnaam is door verweerder op enig moment overgenomen van rechtsbijstandverzekeraar DAS. Toen het dossier bij verweerder kwam, had de zaak dus al een voorgeschiedenis en gedurende die periode was er geen oplossing bereikt. De zuster van klaagster wilde verweer voeren in de gerechtelijke procedure omrent het vaststellen van het vaderschap. Dat is door verweerder, als de advocaat van zijn cliënte, opgepakt. In zijn verweer op de klacht heeft verweerder vermeld wat het belang van het voeren van verweer en het instellen van hoger beroep was: door vaststelling van het vaderschap zou klaagster ook erfgenaam worden, naast de cliënte van verweerder. Het is vervolgens aan de rechter om een oordeel te geven. Die heeft beslist in het voordeel van klaagster, maar daarmee is de cliënte van verweerder - als de in het ongelijk gestelde partij - niet nodeloos en zonder enig redelijk doel een procedure gestart. Ook deze klachtonderdelen zal de raad ongegrond verklaren, nu ook hier verweerder geen enkel tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. 

 

BESLISSING

De raad van discipline: -    verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mr. W.W. Korteweg en mr. M. Lont, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op : 14 oktober 2024