Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:174
Zaaknummer
24-190/DH/DH
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een echtscheidingsprocedure. Advies aan cliënte om het geld van de gezamenlijke bankrekeningen over te maken leidt tot onnodige polarisatie. Verweerster heeft ook niet eerst op een andere, minder ingrijpende manier geprobeerd de liquiditeit voor haar cliënte veilig te stellen. Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024 in de zaak 24-190/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 juni 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 13 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K122 2023 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 augustus 2024. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 21 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager van 22 juli 2024 en van verweerster van eveneens 22 juli 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager en zijn ex-partner zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De ex-partner wordt daarin bijgestaan door verweerster. 2.3 Op 20 maart 2023 hebben de advocaat van klager en verweerster de zaak besproken. 2.4 Op 21 maart 2023 schreef verweerster aan de advocaat van klager: “Zoals afgesproken bevestig ik de inhoud van onze bespreking op uw kantoor op maandag 20 maart jl. (…) Vervolgens hebben wij besproken welk raamwerk mogelijk een oplossing gaat bieden voor deze partijen, waarbij we dan de uitvoering van de huwelijkse voorwaarden even links laten liggen. Daarbij ben ik – ook in de visie van cliënte – wellicht te ver gegaan, reden waarom ik mijn raamwerk toch iets ander formuleer. (…)” 2.5 Op 26 april 2023 heeft een ‘viergesprek’ plaatsgevonden tussen klager, zijn ex-partner en de advocaten. 2.6 Op 2 mei 2023 schreef verweerster aan de advocaat van klager: “Uw mailbericht van 26 april jl. na ons viergesprek heb ik in goede orde ontvangen. Het is jammer dat het viergesprek dat die ochtend heeft plaatsgevonden bij mij op kantoor en dat door cliënte en ondergetekende zeer goed was voorbereid, noch door u, noch door uw cliënt waar was voorbereid. U heeft dat ook zo aangegeven en ging nog wel terug naar mijn brief van 14 april jl., maar toen was al duidelijk dat partijen en ook wij niet op één lijn zaten en elkaar ook niet hebben verstaan. (…) Daarop reageerde de advocaat van klager: “(…) Zonder op dit moment zaakinhoudelijk op uw bericht van heden in te gaan, moet mij wel van het hart dat uw kennelijk oordeel over de voorbereiding van cliënt en mijzelf ten behoeve van het viergesprek onjuist is. Dezerzijds is de beleving dat u en uw cliënte een geheel ander doel voor ogen stond met het viergesprek dan het doel zoals door u verwoord in de uitnodigingsbrief van 14 april 2023. Op het moment dat cliënt en ondergetekende daarin niet bereid waren mee te gaan, bleek het onmogelijk om tot een gesprek te komen. Elkaar verstaan werd daardoor onmogelijk. U liet cliënt niet uitpraten en als ik het woord nam betitelde u dit als ongewenst ‘invullen’ Dit heeft niets te maken met enige voorbereiding, waarvan u verzekerd kunt zijn dat deze optimaal was voor het door u in genoemde brief beschreven doel. Ik zie niet in hoe dit soort opmerkingen in uw brief een constructieve bijdragen zouden kunnen leveren aan een minnelijke afwikkeling van deze echtscheiding. Het streven van cliënt is daar nog steeds op gericht.” 2.7 Op 22 mei 2023 schreef verweerster aan de advocaat van klager: “In bovenvermelde zaak heb ik van cliënte vernomen dat uw cliënt zijn maandelijkse salaris heeft gestort op de gemeenschappelijke rekening. Eerder had uw cliënt, cliënte gevraagd om het bedrag van de jaarlijkse premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, die betaald moet worden van € 5.600,- te betalen van het saldo van de spaarrekening en/of betaalrekening. Cliënte heeft op mijn advies het saldo van de spaarrekening en ook het saldo van de betaalrekening op de eigen bankrekening gezet en overigens ook de kredietfaciliteit van de gemeenschappelijke betaalrekening is opgeheven. Duidelijk mag zijn dat cliënte deze saldi nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien en ook haar advocaat te betalen. (…)” 2.8 De ex-partner heeft een bedrag van € 13.430,84 overgemaakt van de gezamenlijke bankrekening naar een andere bankrekening, waar klager geen toegang tot heeft. 2.9 Diezelfde dag is de ex-partner namens klager gesommeerd het overgemaakte bedrag terug te boeken op de gemeenschappelijke bankrekening. Daarbij is ook aangegeven: “(…) Uw cliënte heeft beschikt over geld waartoe zij niet gerechtigd was. Er is sprake van een eenvoudige gemeenschap waartoe iedere deelgenoot gerechtigd is tot het bedrag dat hij/zij daaraan heeft bijgedragen. Cliënt heeft zijn volledige maandsalaris de afgelopen maanden op de bankrekening gestort en daarvan niet of nauwelijks opnames verricht. Uw cliënte was aldus niet gerechtigd tot het saldo van de bankrekeningen en heeft zich dat thans onrechtmatig toegeëigend en ook nog aan een derde overgemaakt. (…) Uw cliënte heeft maandenlang de beschikking gehad over het volledige salaris van cliënt, en daarover beschikt, evenals dat zij uw facturen tot een bedrag van € 8.192,74 van de en/of-rekening heeft voldaan. Dat zij nu, op uw advies, ervoor heeft gezorgd dat de en/of-rekeningen zonder saldi zijn, zich het volledige salaris van cliënt over de maand mei 2023 heeft toegeëigend én het ertoe heeft geleid dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering van cliënt – waarvan zij wist dat deze betaald diende te worden, en hetgeen tussen partijen was afgestemd – onbetaald is gebleven, acht cliënt bijzonder kwalijk. Cliënt houdt uw cliënte aansprakelijk voor alle schade die hieruit voor hem zal voortvloeien. U geeft aan dat uw cliënte het geld nodig heeft om in haar levensonderhoud te voorzien en om u te betalen. Uw cliënte had de beschikking over het volledige salaris van cliënt, notabene net overgemaakt op 20 mei 2023 (zoals dat steeds geschiedt op de 20e van iedere maand). Dat uw rekeningen worden betaald van geld waartoe uw cliënte niet gerechtigd is en dat u uw cliënte adviseert om dat te faciliteren acht cliënt zelfs tuchtrechtelijk verwijtbaar. (…)” 2.10 Klager heeft zijn premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering uiteindelijk op andere wijze betaald.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft niet professioneel gehandeld door na het overleg van 20 maart 2023 te laten weten dat zij wellicht te ver was gegaan en het raamwerk anders wilde formuleren; b) Verweerster heeft klager tijdens het viergesprek van 26 april 2023 onbehoorlijk behandeld. Volgens klager reageerde verweerster bot op zijn gezichtsuitdrukking, was sprake van een verhoor en reageerde verweerster vijandig, wilde zij niet het gesprek voren over een oplossing en kapte zij het gesprek tussen klager en zijn ex-partner af toen het over de zoon ging en werd klager verzocht het kantoor te verlaten; c) Verweerster heeft voor onnodige escalatie gezorgd in de echtscheiding door de ex-partner te adviseren om het geld van de gezamenlijke rekeningen weg te halen. 3.2 In zijn aanvullende stukken van 22 juli 2024 heeft klager nieuwe klachten naar voren gebracht over een door verweerster in februari 2024 gestart kort geding strekkende tot afgifte van stukken en de zitting daarover van 12 maart 2024. De raad stelt vast dat deze klachtonderdelen niet vallen onder de klachtonderdelen zoals die aan de deken zijn voorgelegd. Omdat (nieuwe) klachten op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet moeten worden ingediend bij de deken, zal de raad deze nieuwe klachtonderdelen buiten beschouwing laten.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader 5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2 In familierechtelijke kwesties, als de onderhavige, zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen: - het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure; - het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan; - het verloop van het geschil tot dan toe, en; - de kans op succes van een procedure. Klachtonderdeel a): terugkomen op formulering van het raamwerk 5.3 De raad acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster op 21 maart 2023 heeft laten weten het raamwerk te willen herformuleren, omdat zij daarin in zowel haar eigen ogen als die van haar cliënte te ver was gegaan. Aan verweerster komt de vrijheid toe om haar eerder ingenomen standpunt te veranderen, zeker wanneer haar cliënte dat vraagt. Klager kan dat onprofessioneel vinden, maar maakt nog niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel a) is ongegrond. Klachtonderdeel b): het viergesprek 5.4 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel, stelt de raad voorop dat de tuchtrechters niet aanwezig zijn geweest bij het viergesprek. Zodoende kan niet worden vastgesteld hoe dit gesprek werkelijk is verlopen en of verweerster zich daarin klachtwaardig heeft opgesteld. De raad signaleert wel dat klagers advocaat op 2 mei 2023 ook haar onvrede over het gesprek heeft geuit richting verweerster, maar ook dat is nog onvoldoende voor de raad om daadwerkelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen te kunnen vaststellen. Klachtonderdeel b) wordt daarom ongegrond verklaard. Klachtonderdeel c): advies om geld van gezamenlijke rekening over te maken 5.5 De raad is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door haar cliënte te adviseren om het geld van de gezamenlijke rekeningen over te maken. Vast is komen te staan dat klager maandelijks zijn salaris stortte op de rekeningen en dat er een aanzienlijk geldbedrag op de rekeningen stond. Dat het geld op zou raken en de cliënte van verweerster financieel in de problemen zou komen, zelfs na afschrijving van de arbeidsongeschiktheidspremie, is niet voldoende gebleken. Daartegenover staat dat verweersters advies om het geld over te maken tot grote gevolgen kon leiden bij klager. Verweerster heeft ook niet eerst op een andere, minder ingrijpende manier geprobeerd de liquiditeit voor haar cliënte veilig te stellen. Verweerster heeft met haar handelen dan ook voor onnodige polarisatie gezorgd. De raad hecht daarbij, anders dan klager, in mindere mate een belang aan het doel voor het overgemaakte geld, zoals het betalen van de facturen van verweerster. Alleen al door het polariserende advies van verweerster, is de raad van oordeel dat sprake is laakbaar handelen. Klachtonderdeel c) is gegrond. Conclusie 5.6 Op grond van het voorgaande, zal de raad klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaren. Klachtonderdeel c) is gegrond.
MAATREGEL 5.7 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door met haar advies voor onnodige polarisatie te zorgen. Ter zitting heeft verweerster verklaard weliswaar achter haar advies te staan, maar dat zij in het vervolg bij dergelijke situaties eerst telefonisch contact zal opnemen met (de advocaat van) de wederpartij alvorens zij dergelijke maatregelen voorstelt aan haar eigen cliënt. Verweerster ziet daarmee kennelijk wel in dat zij onjuist heeft gehandeld. De raad gaat ervan uit dat zij in de toekomst dan ook daadwerkelijk anders zal adviseren. De raad zal een waarschuwing opleggen aan verweerster.
6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 6.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 25,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
6.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 6.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel c) gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.