Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:230

Zaaknummer

23-530/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Dat klager de gevoerde gesprekken tussen hem en zijn ex-partner niet kwalificeert als mediation, laat onverlet dat er gesprekken hebben plaatsgevonden. Als klager de benaming van verweerder voor die gesprekken niet juist vond, dan kon hij dat, al dan niet via zijn advocaat, naar voren brengen. Daarmee is nog niet gezegd dat verweerder hierover onwaarheden heeft verkondigd door te spreken over meerdere conflictbemiddelingstrajecten en een viergesprek in mediation-setting. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 september 2023 in de zaak 23-530/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 juli 2024 met kenmerk Z 2297669/MK/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1. tot en met 5.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft een co-ouderschapsregeling met zijn ex-partner over hun minderjarige zoon.

1.2    Op 3 en 15 december 2020 hebben klager, zijn ex-partner en de heer Van den H. gesprekken gevoerd met als doel om het co-ouderschap te evalueren volgens de afspraken in het ouderschapsplan. De ex-partner heeft vooraf aangegeven dat de heer Van den H. niet de rol van mediator op zich neemt.

1.3    In juni 2022 hebben klager en zijn ex-partner twee gesprekken gevoerd over de wijzing van de sportlocatie voor de zoon, onder begeleiding van een mediator.

1.4    In februari 2023 heeft een viergesprek plaatsgevonden tussen klager, de ex-partner en hun advocaten.

1.5    Op 12 juni 2023 heeft verweerder namens de ex-partner een “verzoekschrift gezagsgeschil (vervangende toestemming verhuizing) resp. wijziging zorg- en verblijfsregeling” ingediend bij de rechtbank Rotterdam, voor een verhuizing van zijn cliënte met de zoon naar een plaats 75 kilometer van klager vandaan. In het verzoekschrift heeft verweerder onder andere opgenomen: “f. Partijen hebben meerdere pogingen gedaan om via mediation tot oplossingen te komen, maar dit bracht geen resultaat. In 2023 hebben zij nog geprobeerd om via hun advocaten tot overleg en minnelijke afspraken te komen over de woonplaats van [de zoon] in de nabije toekomst (viergesprek), maar ook dit traject bracht geen oplossing. […] 19. Op initiatief van hun advocaten (met consent van partijen) overlegden zij collegiaal over de mogelijkheden en hindernissen voor oplossingen. De man wilde dat het overleg zo snel mogelijk zou beginnen, de vrouw vond dit prima. Er vond in februari 2023 een viergesprek plaats tussen de ouders en hun advocaten, die werd gevolgd door een schriftelijke uitwisseling van vragen van de man en antwoorden van de vrouw. […]  23. De man brak daarmee het bemiddelingstraject via de advocaten af, hij stopte met het overleg op inhoudelijk niveau en hij stelde een niet concreet, nieuw traject voor (‘inschakeling deskundige’) dat in het verleden al meermalen zonder resultaat was beproefd. Het leidde tot het gevoel dat men weer van voor af aan kon beginnen en dat de man de kwestie voor zich uit wilde schuiven. […]”

1.6    Op 21 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder in strijd te handelen met gedragsregel 8 en artikel 21 Rv door veelvuldig bewust onjuist te stellen dat: a)    er in de afgelopen drie jaar meerdere conflictbemiddelingstrajecten zijn doorlopen, zonder resultaat; b)    een viergesprek in een mediation-setting heeft plaatsgevonden in februari 2023, zonder resultaat.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    In familierechtelijke kwesties, als de onderhavige, zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen: -    het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure; -    het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan; -    het verloop van het geschil tot dan toe, en; -    de kans op succes van een procedure.

Beoordeling 4.3    Vaststaat dat er in december 2020, mei 2022 en februari 2023 gesprekken zijn gevoerd over de invulling van het co-ouderschap door klager en zijn ex-partner en om problemen daarin op te lossen. Klager kent aan deze gesprekken – op de gesprekken in mei 2022 na – kennelijk niet de kwalificatie ‘mediation’ toe, maar dat laat onverlet dat er gesprekken hebben plaatsgevonden ter oplossing van de geschillen tussen klager en zijn ex-partner. Als klager de benaming van die gesprekken niet juist vond, dan kon hij dat, al dan niet via zijn advocaat, naar voren brengen. Daarmee is nog niet gezegd dat verweerder hierover onwaarheden heeft verkondigd, laat staan dat dit bewust is gedaan in tuchtrechtelijk verwijtbare zin. Nu dat niet is gebleken, is de klacht kennelijk ongegrond. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.   

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op : 23 september 2024