Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:131
Zaaknummer
24-432/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Raadbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. De raad overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van zijn cliënt te behartigen en in dat verband in de procedure die standpunten naar voren te brengen en die stukken en getuigenverklaringen in het geding te brengen waarmee naar zijn oordeel de belangen van zijn cliënt het beste werden gediend. Dat verweerder daarbij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad, is de raad niet gebleken. Klager verwijt verweerder dat hij in het gerechtsgebouw tegen klager heeft gezegd: “Jij spoort niet”, althans woorden van gelijke strekking. Verweerder heeft erkend dat hij in klagers bijzijn heeft gezegd “hij spoort niet”, althans woorden van gelijke strekking. In zoverre staat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel vast. De raad is van oordeel dat verweerder er weliswaar beter aan had gedaan om andere bewoordingen te bezigen, maar dat, gezien de context waarbinnen de uitlating is gedaan, van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 30 september 2024
in de zaak 24-432/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 januari 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 10 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-010 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 augustus 2024. Verschenen zijn klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de nagekomen e-mail van klager met bijlagen d.d. 4 augustus 2024.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is de advocaat van mevrouw S en de heer K, twee wederpartijen van klager. Verweerders kantoorgenoot mr. H staat klagers ex-partner bij in een familierechtelijk geschil tussen klager en diens ex-partner.
2.3 Kwestie mevrouw S
Mevrouw S heeft van klager een paardenbox gehuurd. Klager heeft mevrouw S gedagvaard ter incasso van niet betaalde stalplaats vergoedingen. Verweerder heeft namens mevrouw S gesteld dat zij vanwege een met klager gemaakte afspraak geen stalplaats vergoeding verschuldigd was. Verweerder heeft namens mevrouw S gesteld dat klager achteraf op deze afspraak is teruggekomen, alsnog facturen aan mevrouw S heeft gestuurd en die facturen heeft geantedateerd. Ter onderbouwing van deze standpunten heeft verweerder meerdere getuigenverklaringen in het geding gebracht. Een van deze getuigen was aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling van het geschil tussen klager en de heer K.
2.4 De zaak is in eerste aanleg behandeld door de kantonrechter in Tilburg. Bij de zitting waren meerdere toehoorders aanwezig. Tijdens de zitting is een woordenwisseling ontstaan tussen klager en een van de toehoorders.
2.5 Kwestie de heer K
Klager heeft een pensionstal voor het huisvesten van paarden gehuurd van de heer K. De heer K, bijgestaan door verweerder, heeft klager gedagvaard. In de procedure heeft de heer K beëindiging van de huurverhouding en betaling van achterstallige huurpenningen gevorderd. De zaak is behandeld bij de kantonrechter in Tilburg, die de huurverhouding heeft beëindigd en klager heeft veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen. Klager is tegen het vonnis in hoger beroep gegaan. Tijdens de schorsing van een zitting bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 11 september 2023 heeft verweerder over klager gezegd “hij spoort niet”, althans woorden van gelijke strekking.
2.6 Op 28 januari 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Kwestie mevrouw S:
1. Verweerder heeft klager verweten dat hij facturen heeft geantedateerd;
2. Verweerder heeft getuigenverklaringen in het geding gebracht waarvan hij wist dat die onjuist waren;
3. Verweerder heeft getuigenverklaringen in het geding gebracht van personen die ook in de procedure tussen klager en de heer K aanwezig waren;
4. Verweerder heeft stukken en/of verklaringen in het geding gebracht die ook door zijn kantoorgenoot, in een andere procedure, zijn overgelegd;
Kwestie de heer K:
5. Een persoon die bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg als toehoorder aanwezig was, heeft klager onheus bejegend en bedreigd;
6. Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten door tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling in beroep tegen klager te zeggen “Jij spoort niet”, althans woorden van gelijke strekking.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
5.2 Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4
De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij (1) klager heeft verweten dat hij facturen heeft geantedateerd, (2) getuigenverklaringen in het geding gebracht waarvan hij wist dat die onjuist waren, (3) getuigenverklaringen in het geding heeft gebracht van personen die ook in de procedure tussen klager en de heer K aanwezig waren en (4) stukken en/of verklaringen in het geding heeft gebracht die ook door zijn kantoorgenoot, in een andere procedure, zijn overgelegd.
5.3 De raad overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van zijn cliënt te behartigen en in dat verband in de procedure die standpunten naar voren te brengen en die stukken en getuigenverklaringen in het geding te brengen waarmee naar zijn oordeel de belangen van zijn cliënt het beste werden gediend. Dat verweerder daarbij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad, is de raad niet gebleken. Verweerder heeft namens zijn cliënte mevrouw S het standpunt naar voren gebracht, dat klager facturen heeft geantedateerd. Het stond verweerder vrij om in het kader van het voeren van verweer tegen de door klager tegen mevrouw S ingestelde vordering dit standpunt namens mevrouw S naar voren te brengen. Dat verweerder getuigenverklaringen in het geding heeft gebracht waarvan hij de onjuistheid kende, is niet gebleken. Verweerder heeft betwist dat hij stukken en /of verklaringen in het geding heeft gebracht die ook door zijn kantoorgenoot mr H in een andere procedure in het geding zijn gebracht en heeft aangegeven dat hem ook niet duidelijk is op welke stukken klager precies doelt. Bij gebreke van een nadere feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien welk stuk of welke verklaring verweerder niet in het geding had mogen brengen.
5.4 De raad overweegt verder dat duidelijk is, dat klager zich niet kan vinden in de door verweerder namens zijn cliënt ingenomen standpunten en de inhoud van de in het geding gebrachte verklaringen. Dit betekent echter nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt stond het verweerder vrij om standpunten in te nemen en verklaringen in het geding te brengen, ook al waren die klager onwelgevallig. Klager heeft in de civiele procedures op die stellingen en overgelegde verklaringen kunnen reageren. De raad overweegt voorts dat het niet aan de tuchtrechter is om over de juistheid van de over en weer in de civiele procedures naar voren gebrachte standpunten te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier echter geen sprake. Verweerder heeft de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet overschreden. De klachtonderdelen 1 tot en met 4 zijn gelet op het voorgaande ongegrond.
5.5 Klachtonderdeel 5
Klager verwijt verweerder dat een persoon die bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg als toehoorder aanwezig was, klager onheus heeft bejegend en bedreigd. De raad overweegt als volgt. Een advocaat kan in beginsel niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor gedragingen van derden, zoals een toehoorder. Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien op welke wijze verweerder het gedrag waaraan de toehoorder zich volgens klager heeft schuldig gemaakt, had moeten en kunnen voorkomen. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
5.6 Klachtonderdeel 6
Klager verwijt verweerder dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling in beroep tegen klager te zeggen “Jij spoort niet”, althans woorden van gelijke strekking. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij op de gang van het gerechtsgebouw wilde overleggen met zijn cliënt, dat klager op korte afstand kwam staan en daarbij scheldwoorden uitte richting verweerder en zijn cliënt. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij klager meermaals vergeefs heeft verzocht om weg te gaan. Omdat klager bleef doorgaan met verstoren en beledigen heeft verweerder tegen zijn cliënt gezegd “Laat hem maar….hij spoort niet”, aldus verweerder. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zijn woorden wellicht anders had moeten kiezen, maar dat hem in de gegeven omstandigheden niets anders te binnen schoot. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn verweer een verklaring overgelegd van zijn cliënt en diens dochter, waarin verweerders lezing van de gebeurtenissen op de gang van het gerechtsgebouw wordt bevestigd.
5.7 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft erkend dat hij in klagers bijzijn heeft gezegd “hij spoort niet”, althans woorden van gelijke strekking. In zoverre staat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel vast. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder met deze uitlating de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden is de context waarbinnen de uitlating is gedaan van belang. Verweerder heeft die context geschetst en de raad heeft, mede gelet op de overgelegde verklaring van verweerders cliënt en diens dochter, geen reden om aan die weergave van de context te twijfelen. De raad is van oordeel dat verweerder er weliswaar beter aan had gedaan om andere bewoordingen te bezigen, maar dat, gezien de context waarbinnen de uitlating is gedaan, van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Het kan immers niet zo zijn dat een advocaat zich storend gedrag en schofferende uitlatingen moet laten welgevallen zonder dat hij daarop een weerwoord kan geven. Rekening houdend met de omstandigheden waaronder de gewraakte uitlating van verweerder heeft plaatsgevonden, is de raad van oordeel dat verweerder binnen de grenzen van het toelaatbare is gebleven. Klachtonderdeel 6 is derhalve eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter en mrs. M. Callemeijn en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 30 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 30 september 2024