Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:159

Zaaknummer

24-564/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege het overschrijden van de vervaltermijn van drie jaar.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 23 september 2024 in de zaak 24-564/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 24 juli 2024 met kenmerk 2295150/JS/AS digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 3 augustus 2024 nagezonden stukken door klager. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft een conflict met een notaris. Verweerder staat deze notaris bij. 1.2    Klager stelt in het conflict dat de notaris een bijlage bij een notariële akte niet aan hem heeft verstrekt.  1.3    Op 31 januari 2012 heeft verweerder een e-mailbericht aan klager gestuurd met daarin, voor zover relevant:  “Met verwijzing naar uw e-mailberichten d.d. 24 januari 2012 bericht ik u als volgt. Uit uw e-mail kan ik niet opmaken op basis waarvan u tot de conclusie komt dat cliënte het uittreksel niet aan de akte heeft gehecht. Op verzoek heeft cliënte mij een afschrift van de akte toegestuurd inclusief de geparafeerde bijlage. Ik kan het verwijt dat u aan cliënte maakt dan ook niet plaatsen. Wanneer u een concrete vraag heeft over uw eigen door cliënte gepasseerde akte, dan kunt u die vraag vanzelfsprekend voorleggen, maar het lijkt mij weinig zinvol om te reageren op algemene stellingen wanneer enige onderbouwing en/of concretisering ontbreekt. Ten aanzien van uw e-mail d.d. 26 januari 2012 kan ik - zonder een nadere toelichting die ontbreekt - u dan ook geen verklaring geven voor de door beschreven u aannames, nog daargelaten dat ik er, zoals vermeld, weinig voor voel om op dit soort algemene vragen/stellingen inhoudelijk te reageren. Er is geen rechtsplicht die daartoe noopt.”  1.4    Op 27 mei 2013 heeft klager een klacht bij de deken ingediend over verweerder. In deze klacht stelde klager dat verweerder hem weigerde om hem een geparafeerde akte te verstrekken. Klager verweet verweerder in deze klacht onder meer dat hij hiermee gedragsregel 37 (oud) zou hebben geschonden omdat hij bepaalde informatie niet aan de deken had verschaft en feiten zou hebben geponeerd waarvan hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze in strijd met de waarheid waren. 1.5    Bij voorzittersbeslissing van 25 oktober 2013 is de klacht kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer 13-295/A). Klager is tegen deze beslissing in verzet gegaan. 1.6    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad op 13 januari 2014. Klager en verweerder waren bij deze zitting aanwezig. Tijdens de zitting heeft verweerder het volgende verklaard, voor zover relevant:   “Klager kan het beste aan de notaris een kopie van de akte vragen: ik heb de akte niet.” 1.7    Bij beslissing van 10 maart 2014 heeft de raad het verzet gegrond verklaard en de klacht ongegrond verklaard.  1.8    Bij beslissing van 1 juni 2015 heeft het hof van discipline de beslissing van de raad van discipline van 10 maart 2014 bekrachtigd. 1.9    Op 9 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  

2    KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld door in zijn e-mail van 31 januari 2012 aan klager te schrijven dat hij in het bezit is van een geparafeerde bijlage bij de koopovereenkomst, terwijl hij weet dat dit niet waar is. Verweerder heeft hierover ook ter zitting van 13 januari 2014 in strijd met de waarheid verklaard. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Op grond van artikel 46g eerste lid onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van 3 jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.  4.2    De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op de inhoud van een e-mailbericht van verweerder van 31 mei 2012 aan klager en over hetgeen verweerder hierover op een zitting bij de raad op 13 januari 2014 heeft verklaard. Dat klager op, of in ieder geval rond, voornoemde data bekend is geworden met de door hem gestelde verwijtbare handelingen, blijkt uit de inhoud van zijn klacht van 27 mei 2013 en zijn aanwezigheid ter zitting van 13 januari 2014.  4.3    Door hierover pas op 9 januari 2024 een klacht in te dienen, heeft klager de hiervoor in 4.1 genoemde wettelijke termijn van drie jaar overschreden. Van een situatie zoals bedoeld in lid 2 van artikel 46g Advocatenwet is geen sprake en de voorzitter is evenmin gebleken van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht.  4.4    Uit het voorgaande volgt dat de klacht op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.  4.5    Daarnaast geldt in het tuchtrecht het ne nis in idem beginsel. De klacht strandt ook op dat beginsel. Dit beginsel, neergelegd in artikel 47b eerste lid Advocatenwet houdt in dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, niet nogmaals tuchtrechtelijk wordt berecht voor een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex.  4.6    De voorzitter stelt vast dat onderhavige klacht en de klacht die klager eerder - op 27 mei 2013 - over verweerder heeft ingediend, betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex. Beide klachten gaan immers over het vermeende door verweerder in strijd met de waarheid verklaren over een geparafeerde bijlage. Het ne bis in idem beginsel verzet zich hiertegen. Niet gesteld of gebleken is van uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan onderhavige klacht ten grondslag heeft gelegd die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. De klacht is daarom ook (overigens) kennelijk niet-ontvankelijk. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 23 september 2024