Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:252

Zaaknummer

240016

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Beroep ingesteld door verweerder. Verweerder heeft de ex-partner van klaagster bijgestaan in een familiekwestie. Klaagster heeft hierover geklaagd omdat verweerder een bekende was van klaagster en de echtgenote van verweerder een dubbelrol heeft gespeeld omdat zij zowel juridisch medewerkster is op het kantoor van verweerder als een goede vriendin van de ex-schoonmoeder van klaagster is en bovendien ook zelf contact heeft gezocht met klaagster na haar relatiebreuk. Klaagster is van mening dat verweerder onvoldoende onafhankelijk kan optreden ten opzichte van klaagster in de familiekwestie tussen zijn cliënt en klaagster. Het hof is van oordeel dat verweerder zijn onafhankelijkheid in gevaar heeft laten komen. Schijn van belangenverstrengeling. Beroepsgronden verworpen. Bekrachtiging beslissing raad (inhoudende: berisping), proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van 27 september 2024 in de zaak 240016 naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

verweerder

 

tegen:

 

klaagster

 

1    INLEIDING

 

1.1    Verweerder heeft de ex-partner van klaagster bijgestaan in een familiekwestie. Klaagster heeft hierover geklaagd omdat verweerder een bekende was van klaagster en de echtgenote van verweerder een dubbelrol heeft gespeeld omdat zij zowel juridisch medewerkster is op het kantoor van verweerder als een goede vriendin van de ex-schoonmoeder van klaagster is en bovendien ook zelf contact heeft gezocht met klaagster na haar relatiebreuk. Klaagster is van mening dat verweerder onvoldoende onafhankelijk kan optreden ten opzichte van klaagster in de familiekwestie tussen zijn cliënt en klaagster.

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.

 

2    DE PROCEDURE 

 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-316/AL/MN) een beslissing gewezen op 11 december 2023. In deze beslissing is de klacht van klager gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten. 

2.2    Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRARL:2023:369 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 8 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: -    Het aangepaste beroepschrift van verweerder van 5 maart 2024; -    de stukken van de raad; -    het verweerschrift van klager; -    de e-mail van klaagster van 11 juni 2024, met twee producties.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 5 juli 2024. Daar zijn verweerder en klaagster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

 

3    FEITEN

 

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Klaagster en haar ex-partner (hierna ook: de man) zijn al jaren bekenden van verweerder en zijn echtgenote, zakelijk en privé. De echtgenote van verweerder is een vriendin van de moeder van de ex-partner van klaagster. Voorts is de echtgenote van verweerder werkzaam als juridisch medewerker op het kantoor van verweerder. 

3.3    Op 31 januari (aldus verweerder) of 2 februari 2021 (aldus klaagster) heeft de ex-partner aan klaagster bericht dat hij de relatie beëindigde.

3.4    Op 3 februari 2021 heeft de echtgenote van verweerder klaagster via een whatsappbericht haar hulp aangeboden ten aanzien van de situatie tussen klaagster en haar ex-partner. De echtgenote van verweerder heeft daarin geschreven:

‘Hallo [J], ik hoorde dat je relatie in zwaar weer verkeert. Dat vind ik heel erg verdrietig voor jullie. Als ik je ergens mee kan helpen of als je vragen hebt, mag je mij altijd even benaderen. Ik beloof je neutraal en vertrouwelijk met je om te gaan. Veel liefs en sterkte. [echtgenote van verweerder]’.

3.5    De relatie tussen klaagster en de man is geëindigd en in verband met de beëindiging van hun samenleving zijn tussen hen geschillen ontstaan. Verweerder staat de man hierin bij. Klaagster werd aanvankelijk bijgestaan door mr. De K. en later door mr. B.

3.6    Bij brief van 11 oktober 2021 heeft de echtgenote van verweerder in haar functie als juridisch adviseur op het kantoor van verweerder mr. De K. aangeschreven over de afwikkeling van de scheiding. In deze brief is onder meer het volgende vermeld: 

‘(…) Sinds begin 2021 leven partijen gescheiden omdat een voortzetting van hun samenleving niet meer mogelijk was nu partijen te ver uit elkaar gegroeid waren. Vanaf de mondelinge aanzegging van de verbreking van de relatie door cliënt is uw cliënte niet in staat gebleken om constructief overleg te voeren over de ontvlechting van hun gezamenlijke (financiële) huishouding én belangrijker nog de te maken afspraken over de zorg van de kinderen. Diverse hulpverleners als mediators en therapeuten zijn door partijen, steeds op voordracht van uw cliënte, aangezocht. Niets heeft geleid tot enig zinvol overleg. Telkens weer traineerde uw cliënte de gesprekken. Woedeaanvallen, schreeuwen en dwingen was de stijl waarop uw cliënte steeds probeerde haar zin door te drijven. Dit betekent dat er de afgelopen periode zonder behoorlijk overleg een – niet overeengekomen – verdeling in zorgtijd is ontstaan en er ten aanzien van de financiën niet veel is aangepast. 

Feitelijk zijn partijen na maanden van soebatten nog niets opgeschoten. Voorts is mijn cliënt al maanden door uw cliënte de toegang tot zijn eigen woning ontzegd en heeft hij elders zijn toevlucht moeten zoeken. Daarbij hield uw cliënte ook voortdurend een behoorlijk overleg tegen.(…)’ 

3.7    Op 14 oktober 2021 heeft mr. De K. telefonisch met verweerder besproken dat klaagster bezwaren heeft tegen de behandeling van de zaak door zijn kantoor vanwege zijn persoonlijke banden met zijn juridisch adviseur en met partijen. 

3.8    Op 19 oktober 2021 heeft verweerder mr. De K. gemaild dat hij als advocaat verantwoordelijk is voor het handelen van zijn juridisch medewerker, die de zaak behandelt, en dat hij zich vrij acht voor de ex-partner van klaagster op te treden.

3.9    Op 28 oktober 2021 heeft mr. De K. verweerder nogmaals gevraagd om zijn cliënt naar een andere advocaat te verwijzen. Daarop heeft verweerder mr. De K. op 8 november 2021 bericht dat hij zijn cliënt als advocaat zal blijven bijstaan. 

3.10     Na een geëindigd bemiddelingstraject heeft verweerder mr. De K. op 3 augustus 2022 bericht dat hij zijn opdracht weer oppakt. Daarop is geen reactie gekomen.

3.11     Op 1 september 2022 heeft verweerder klaagster bericht over de verdere afwikkeling van de scheiding, in het bijzonder over de verdeling van de woning. In hetzelfde bericht heeft verweerder een kort geding aangekondigd.

3.12     Op 8 september 2022 heeft een opvolgend advocaat zich namens klaagster bij verweerder gemeld en een viergesprek voorgesteld. Daarop heeft verweerder mr. B. laten weten dat zijn cliënt zich alle rechten voorbehoudt om het kort geding te starten en dat een regeling mogelijk is. 

3.13     Op 9 november 2022 is het kort geding over de verkoop dan wel toedeling van de gezamenlijke woning mondeling behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat klaagster de woning onder bepaalde voorwaarden kan overnemen. Deze afspraken zijn opgenomen in een vonnis van 16 november 2022. 

3.14     Op 8 december 2022 heeft verweerder mr. B. gemaild over de verhuisregeling van de hypothecaire geldlening. In zijn e-mail heeft verweerder vermeld dat zijn cliënt bereid is klaagster, onder bepaalde voorwaarden, het voordeel te gunnen van de overname van de gehele hypothecaire lening in haar financiering op basis van de verhuisregeling. Een van deze voorwaarden is dat klaagster de door haar ingediende tuchtklacht over verweerder moet intrekken.

3.15     Op 14 december 2022 heeft verweerder mr. B. bericht dat zijn cliënt de voorwaarde over de intrekking van de op 7 november 2022 ingediende tuchtklacht intrekt. 

 

4    KLACHT

 

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

a)     verweerder heeft onvoldoende professionele distantie in acht genomen vanwege zijn nauwe betrokkenheid bij zijn cliënt en klaagster, waardoor hij in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde onafhankelijkheid en gedragsregel 2 lid 1.  b)     (…)

 

5    OMVANG HOGER BEROEP

 

Tegen het oordeel van de raad over klachtonderdeel b) is geen beroep ingesteld. Daarmee staat dat oordeel vast. In het navolgende komt slechts klachtonderdeel a) nog aan de orde.

 

6    BEOORDELING RAAD

 

6.1    De raad heeft klaagster in klachtonderdeel a) ontvankelijk verklaard en heeft daartoe overwogen dat klaagster als wederpartij van de cliënt van verweerder kan klagen over de onafhankelijkheid van verweerder als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder a Advocatenwet en gedragsregel 2 lid 1. De onafhankelijkheid van de advocaat behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en is in de gedragsregels vastgelegd in het hoofdstuk over de maatschappelijke rol van de advocaat. Bovendien blijkt uit de toelichting op gedragsregel 2 lid 1 dat de advocaat er niet alleen ten opzichte van zijn cliënt, maar ook ten opzichte van de wederpartij voor moet waken dat zijn onafhankelijkheid in gevaar komt. Klachtonderdeel a) is dan ook ontvankelijk. 

6.2    De raad heeft klachtonderdeel a) gegrond verklaard met de volgende overwegingen. De raad is op grond van de combinatie van de omstandigheden die uit de overgelegde stukken en de verklaring van verweerder blijken van oordeel dat verweerder zijn onafhankelijkheid in gevaar heeft laten komen door de ex-partner van klaagster bij te staan. De rol van de echtgenote van verweerder is hierbij de doorslaggevende factor. Verweerder heeft ter zitting immers erkend dat zijn echtgenote een vriendin is van de ex-schoonmoeder van klaagster en dat zijn echtgenote via die ex-schoonmoeder had gehoord over het einde van de relatie tussen klaagster en de cliënt van verweerder. In dat kader kan ook het whatsappbericht worden geplaatst dat de echtgenote van verweerder op 3 februari 2021 aan klaagster heeft gestuurd waarin zij haar hulp aanbiedt. De raad acht het niet uitgesloten dat de echtgenote via de ex-schoonmoeder ook andere informatie krijgt over klaagster die de positie van klaagster in de procedures over de afwikkeling van haar relatie met de cliënt van verweerder kan benadelen. Dit is van belang omdat verweerder ook heeft verklaard dat zijn echtgenote werkzaam is op zijn kantoor en zijn rechterhand is bij de behandeling van zijn dossiers. Het is ook de echtgenote van verweerder die in het dossier van de ex-partner van klaagster de brief van 11 oktober 2021, met instemming van verweerder, aan klaagster heeft opgesteld en ondertekend en zich, in tegenspraak met haar eerdere aanbod om klaagster te helpen, op dat moment tegen klaagster richtte. Hiermee vereenzelvigt verweerder zich met het handelen van zijn echtgenote. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat het beter was geweest als hij deze brief zelf had ondertekend.

6.3    Verder betrekt de raad bij zijn oordeel ook de omstandigheden dat de advocaat van klaagster verweerder diverse keren heeft gevraagd om zich terug te trekken als advocaat van zijn cliënt vanwege zijn persoonlijke banden met zijn juridisch adviseur/echtgenote en met partijen en dat verweerder daar zelf geen aanleiding voor zag. Verder acht de raad het van belang dat verweerder geen overleg met de deken heeft gevoerd over de vraag of zijn onafhankelijkheid in het geding kwam door zijn bijstand aan de ex-partner van klaagster. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij ook niet heeft overwogen om contact met de deken op te nemen. De raad is van oordeel dat het raadplegen van de deken vanwege de signalen die verweerder van de zijde van klaagster ontving voor de hand lag.     

6.4    Tot slot acht de raad van belang dat verweerder via zijn echtgenote ook buiten zijn advocatenpraktijk om bekend was met klaagster en haar ex-partner. Zo bevindt zich bij de overgelegde stukken e-mailcorrespondentie tussen klaagster en de echtgenote van verweerder uit 2013 over overeenkomsten die verweerder en zijn echtgenote voor klaagster hebben bekeken en een aantal uitnodigingen van de ex-schoonmoeder van klaagster aan onder meer klaagster, verweerder en zijn echtgenote voor (verjaardags)borrels in 2014, 2015 en 2016. Ook heeft verweerder erkend dat zijn cliënt, de ex-partner van klaagster, werkzaamheden heeft verricht voor het voormalige bedrijf van de echtgenote van verweerder. Uit de bovenstaande omstandigheden komt, aldus de raad, het beeld naar voren dat de onafhankelijkheid van verweerder vanwege de dubbelrol van zijn echtgenote (vriendin van de ex-schoonmoeder van klaagster én juridisch adviseur op het kantoor van verweerder) in het geding is, niet alleen ten opzichte van klaagster maar ook ten opzichte van de afwikkeling van de scheiding tussen klaagster en de cliënt van verweerder. Juist in een familiekwestie als die tussen klaagster en haar ex-partner waar ook minderjarige kinderen bij betrokken zijn en waarin verweerder als familierechtadvocaat wordt geacht de-escalerend op te treden, had verweerder de ex-partner van klaagster niet als cliënt moeten aannemen. De door verweerder aangehaalde uitspraken waarin wordt geklaagd over een gebrek aan onafhankelijkheid tussen de advocaat en zijn cliënt, zijn hier niet een-op-een van toepassing. Het gaat klaagster er immers om, zo begrijpt de raad, dat verweerder niet onafhankelijk is ten opzichte van haar en de familiekwestie tussen haar en de cliënt van verweerder. De raad geeft verweerder in overweging om zich, gelet op de dubbelrol van zijn echtgenote, te beraden over zijn rol als advocaat van de ex-partner van klaagster.

 

7    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

 

Beroepsgronden verweerder

7.1    Verweerder geeft aan dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts stelt verweerder dat de raad klachtonderdeel a) ten onrechte gegrond heeft verklaard en stelt hij dat de opgelegde maatregel te zwaar is.   7.2    Ten onrechte heeft de raad aangenomen dat het “niet uitgesloten is dat de echtgenote van verweerder via de ex-schoonmoeder ook andere informatie krijgt over klaagster die de positie van klaagster in de procedure over de afwikkeling van haar relatie met de client van verweerder kan benadelen”. Voorts maakt het feit dat de echtgenote van verweerder een whatsapp bericht heeft gestuurd aan klaagster in februari 2021 niet dat verweerder het niet vrij zou staan om tegen klaagster op te treden. De echtgenote van verweerder is uitstekend in staat om met een gepaste afstand naar de cliënt een zaak als deze te behandelen. Naast de brief van 11 oktober 2021 heeft de echtgenote van verweerder niets in dit dossier gedaan. 7.3    Verweerder betwist dat klaagster verweerder herhaaldelijk heeft verzocht om zich terug te trekken.

7.4    Verweerder kan voorts niet verweten worden dat hij geen overleg met de deken heeft gevoerd over de vraag of zijn onafhankelijkheid in het geding kwam door zijn bijstand aan de ex-partner van klaagster. Verweerder geeft aan dat hij handelt vanuit een eigen verantwoordelijkheid, hetgeen iedere deken bij raadpleging zal benadrukken.

7.5    Verweerder betwist tot slot dat het feit dat hij klaagster en haar ex-partner kende van invloed is op de onafhankelijkheid van verweerder en hij betwist dat die onafhankelijkheid daardoor in gevaar is gekomen. Er is in het verleden nooit een cliënt-relatie geweest met klaagster of met haar ex-partner. 

Verweer klaagster

7.6    Het door klaagster in beroep gevoerde verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

8    BEOORDELING HOF

 

Ontvankelijkheid

8.1    Verweerder heeft aangegeven dat klaagster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit beroep slaagt niet. Het beroep van verweerder met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid komt neer op een herhaling van het eerder door verweerder ingenomen standpunt, en het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht.

Maatstaf

8.2   ��De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

8.3    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

8.4    In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. 

8.5    Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

Overwegingen hof

8.6    In beginsel staat het een advocaat vrij een bekende bij te staan. Wanneer de advocaat ook de wederpartij kent, dient de advocaat goed te onderzoeken of het hem vrij staat tegen deze wederpartij op te treden. Feiten en omstandigheden kunnen in een concrete situatie meebrengen dat het een advocaat niet (meer) vrij staat om tegen een bepaalde partij op te treden. Zie hiervoor onder meer HvD 13 januari 2020, ECLI:NL:TADRAMS:2020:19, HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:79 en HvD 1 april 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:71.

8.7    Klaagster en verweerder kenden elkaar al langer. Klaagster heeft verschillende bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij elkaar persoonlijk kennen en ook bij elkaar thuis zijn geweest. Evenmin is in geschil dat de ex-partner van klaagster werkzaamheden heeft verricht voor het (voormalige) bedrijf van de echtgenote van verweerder en dat de echtgenote van verweerder een goede vriendin is van de ex-schoonmoeder van klaagster. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is vast komen te staan dat klaagster en verweerder elkaar al langere tijd kenden en in dezelfde kennissenkring verkeerden, maar niet dat hun relatie uitgesproken hecht was.

8.8    De klacht van klaagster richt zich met name op de relatie tussen klaagster en de echtgenote van verweerder, tevens medewerkster op zijn kantoor, en in het bijzonder op haar berichten van 3 februari en 11 oktober 2021 en op de relatie van de echtgenote van verweerder met de ex-schoonmoeder van klaagster. 

8.9    Uit het persoonlijke whatsapp-bericht dat de echtgenote van verweerder op 3 februari 2021 stuurde aan klaagster, blijkt dat de echtgenote van verweerster heel snel na het beëindigen van de relatie tussen klaagster en haar ex-partner, niet alleen op de hoogte was van de situatie, maar ook aanbood om (‘neutraal en vertrouwelijk’) met klaagster over haar relatie te spreken. Het hof vat dit bericht op als een helpende hand voor klaagster, mede gezien de achtergrond van de echtgenote van verweerder. Immers, naar verweerder heeft aangegeven, is zijn echtgenote afgestudeerd jurist (WO), gecertificeerd MfN-mediator, FEO-echtscheidingsadviseur, en gecertificeerd bijzonder curator.

8.10     Op 11 oktober 2021 heeft de echtgenote van verweerder in haar hoedanigheid van juridisch adviseur van het kantoor van verweerder een brief aan de advocaat van klaagster gestuurd over de beëindiging van de samenleving van klaagster en haar ex-partner. Voor klaagster kwamen dit bericht en de toon van dit bericht (aanvallend en zakelijk, terwijl het whatsapp bericht juist uitnodigend en zeer persoonlijk was), onverwacht en het heeft klaagster uiterst onaangenaam verrast.

8.11     Verweerder heeft aangegeven dat deze brief van 11 oktober 2021 van zijn echtgenote, als medewerkster van zijn kantoor, met zijn instemming is verstuurd. Verweerder erkent ook dat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het handelen van zijn medewerkster. 

8.12     Het whatsappbericht van de echtgenote van verweerder van 3 februari 2021 geeft blijk van een persoonlijke (vertrouwens)relatie tussen de echtgenote van verweerder en klaagster. Verweerder had op het moment dat de ex-partner van klaagster zich tot hem wendde met het verzoek hem bij te staan in een mogelijke procedure tegen klaagster, zich moeten afvragen of het hem vrij stond om klager bij te staan gezien zijn relatie met klaagster en de persoonlijke relatie tussen klaagster en zijn echtgenote, tevens medewerkster van zijn kantoor. 

8.13     Bij de zitting bij de raad heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hij niet had overwogen om contact met de deken op te nemen om over het verzoek van klaagster om zich te onttrekken, te spreken. Bij de zitting bij het hof heeft verweerder, naar aanleiding van de vraag waarom hij niet heeft overlegd met de deken, verklaard (zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting): 

‘Omdat op basis van de jurisprudentie die ik ken, voor mij de vrijheid was om als advocaat op te treden. Ik weet wel hoe de deken erin zou zeggen: het is je eigen keus, maar het lijkt mij niet verstandig dat te doen. Die opvatting van dekens weet ik onder andere van intervisiebijeenkomsten waarin dergelijke zaken worden besproken. Ik dacht dat ik van de deken niets nieuws zou horen, daarom heb ik dus geen overleg gezocht. In november is een intervisiebijeenkomst geweest, met een dergelijke situatie. Andere advocaten waren van oordeel dat het in die situatie kon om bijstand te verlenen. Bij die intervisie kwam het nog een keer terug, de vraag om contact te zoeken met de deken. Ik heb dat niet gedaan. Het klopt dat ik bij de raad iets anders heb gezegd. Ik had het toen niet helder voor de geest. Nogmaals: ik ken mevrouw nauwelijks.’

8.14     Het hof maakt hieruit op dat, hoewel verweerder kennelijk verwachtte dat de deken zou zeggen dat het niet verstandig was om de ex-partner van klaagster bij te staan, verweerder niet alleen heeft besloten om de deken niet te benaderen, maar ook bewust heeft besloten om toch de ex-partner van klaagster bij te (blijven) staan.

8.15     Daarnaast heeft verweerder zijn echtgenote, tevens medewerkster van zijn kantoor, op 11 oktober 2021 een brief aan de advocaat van klaagster laten sturen. Verweerder heeft hieromtrent bij de raad verklaard dat hij zich kan voorstellen hoe klaagster naar zijn rol kijkt naar aanleiding van het whatsapp bericht van 3 februari 2021 en de brief van 11 oktober 2021 die door zijn echtgenote is ondertekend. Met betrekking tot het ondertekenen van voornoemde brief door zijn echtgenote, heeft verweerder aangegeven dat een direct optreden van hem als advocaat jegens klaagster mogelijk escalerend gewerkt zou hebben. 

8.16     Het hof volgt verweerder hier niet in. Waar verweerder aangaf dat hij wel begreep hoe klaagster naar aanleiding van de twee berichten van zijn echtgenote naar zijn rol keek (naar het hof begrijpt: niet positief), heeft het door zijn echtgenote laten tekenen van de brief van 11 oktober 2021 de situatie juist doen escaleren. Verweerder had dit tevoren kunnen en moeten begrijpen, en had een andere keuze moeten maken.

8.17     Vervolgens heeft de advocaat van klaagster meermaals aan verweerder verzocht om zich terug te trekken (op 14 en 18 oktober 2021), maar verweerder heeft hier niet op gereageerd en heeft zich niet terug getrokken.

8.18     Gelet op de combinatie van de hiervoor genoemde en de uit de stukken blijkende omstandigheden en, gelet op de verklaring van verweerder, is het hof van oordeel dat verweerder zijn onafhankelijkheid in gevaar heeft laten komen door de ex-partner van klaagster bij te staan. De rol van de echtgenote van verweerder, zoals hiervoor omschreven, is hierbij de doorslaggevende factor.

8.19     Verweerder heeft aangegeven dat het feit dat hij klaagster en haar ex-partner kende niet van invloed is op zijn onafhankelijkheid en het in gevaar komen daarvan, en dat hij via zijn echtgenote geen informatie heeft ontvangen over klaagster die de positie van klaagster bij de afwikkeling van haar relatie met haar ex-partner, kon benadelen. Het hof wil wel aannemen dat dat het geval is geweest, maar dat laat onverlet dat door het door elkaar laten lopen van persoonlijke en professionele rollen en belangen de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Verweerder heeft dat onvoldoende onderkend en dat acht het hof tuchtrechtelijk verwijtbaar.

8.20     Ook de overige door verweerder gestelde feiten en omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep slaagt derhalve niet. De uitspraak van de raad zal worden bekrachtigd.

Slotsom

8.21     Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

 

9    MAATREGEL

 

Verweerder heeft aangevoerd dat de door de raad opgelegde maatregel van een berisping volstrekt onredelijk is en niet in overeenstemming is met de feiten en de jurisprudentie waarin de maatregel van een berisping is opgelegd. Het hof is, met de raad, van oordeel dat in dit geval niet volstaan kan worden met een waarschuwing. Een berisping is op zijn plaats omdat sprake is van een schending van de betamelijkheidsnorm die niet iedere advocaat had kunnen overkomen.

 

10    PROCESKOSTEN

 

10.1     Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021: 

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);  b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; c) € 1.000,- kosten van de Staat.

10.2     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

10.3     Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

 

11    BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

11.1     bekrachtigt de beslissing van 11 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-316/AL/MN;

11.2     veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; 11.3     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. A.M. Koene en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.

 

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 27 september 2024