Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:233

Zaaknummer

23-903/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Klacht over (gestelde) grievende en onjuiste mededelingen wordt door de raad ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 23 september 2024

in de zaak 23-903/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: 

over

 

verweerster

 

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 7 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 20 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk [kenmerk] van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Daarbij waren klaagster met haar gemachtigde en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klaagster en haar ex-partner zijn de ouders van een minderjarig kind. Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld in een aantal familierechtelijke procedures.

2.1 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 april 2022 is de hoofdverblijfplaats van de zoon van partijen voorlopig gewijzigd, in die zin dat hij zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader en is tevens een voorlopige omgangsregeling tussen klaagster en haar zoon vastgesteld.

2.3 Na deze beschikking is verweerster de ex-partner van klaagster gaan bijstaan.

2.4 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 augustus 2022 is de zoon onder toezicht gesteld.

2.5 In een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 10 januari 2023 is het verzoek van de cliënt van verweerster tot wijziging van de hoofdverblijfplaats afgewezen en is er een omgangsregeling tussen hem en de zoon vastgesteld.

2.6 In een dagvaarding van 13 juni 2023 is verweerster namens haar cliënt een kort geding gestart om vervangende toestemming voor een vakantie met zijn zoon in Italië te krijgen.

2.7 Op 9 augustus 2023 heeft verweerster namens haar cliënt een verzoekschrift tot vervangende toestemming voor medische onderzoeken en behandelingen ingediend bij de rechtbank Gelderland, zowel in de hoofdzaak als bij wijze van provisionele voorziening.

2.8 Nadat de advocaat van klaagster en de gezinsvoogd hun verhinderdata hebben opgegeven, heeft verweerster de rechtbank op 15 augustus 2023 verzocht toch zo spoedig mogelijk een zitting te plannen.

2.9 In reactie daarop heeft de advocaat van klaagster dezelfde dag de rechtbank per e-mail bericht dat klaagster geen medische behandeling in de weg staat en de gezinsvoogd het ziekenhuis al heeft bericht dat beide ouders instemmen met een opname. Ook heeft zij hierin richting vader een verzoek gedaan om het verzoekschrift in te trekken en bij gebreke daarvan bij het plannen van een zitting rekening te houden met al haar verhinderdata.

2.10 Nadat de rechtbank een zitting heeft gepland op 27 september 2023 voor gelijktijdige behandeling van het verzoek in de hoofdzaak en provisionele voorziening, heeft verweerster de rechtbank op 18 augustus 2023 gevraagd voorafgaand aan de behandeling van de hoofdzaak op het verzoek tot het treffen van een provisionele vordering te beslissen en meldt daarbij dat klaagster een schriftelijke aanwijzing van de gezinsvoogd heeft gehad.

2.11 Op 20 augustus 2023 heeft de advocaat van klaagster in een e-mail aan de rechtbank gemeld dat klaagster geen schriftelijke aanwijzing heeft gekregen en er geen reden is voor de aanhangig gemaakte procedure, waarbij zij een e-mail van de gezinsvoogd van 16 augustus 2023 heeft overgelegd.

2.12 In een beschikking van 25 augustus 2023 is het verzoek van de vader tot het treffen van deze provisionele vordering afgewezen.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) zich onnodig grievend over haar uit te laten;

3.2 feitelijke informatie te verstrekken waarvan zij weet of behoort te weten dat die onjuist is.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Klachtonderdeel a)

5.2 In de kortgedingvaarding stelt verweerster dat er ernstige zorgen zijn over de psychische gesteldheid van klaagster. Klaagster is van mening dat deze stelling onterecht en onnodig is en dat zij deze stelling heeft onderbouwd met achterhaalde stukken. Verweerster heeft daarmee een beeld geschetst van klaagster, waarvan verweerster - onder meer gelet op de inhoud van een recent raadsrapport en een beslissing van de rechtbank - weet dat deze niet juist is. Verweerster heeft zich hiermee onnodig grievend over klaagster uitgelaten, aldus klaagster.

5.3 De raad volgt klaagster niet in dit verwijt. Verweerster heeft in de kortgedingdagvaarding geschreven dat klaagster in het verleden opgenomen is geweest in verband met haar psychische toestand en dat haar cliënt vreest dat het op dit moment niet goed met haar gaat. Verweerster heeft daarmee duidelijk gemaakt dat het haar client is die zich zorgen maakt over de psychische gesteldheid van klaagster. Verweerster heeft dit niet als een vaststaand feit naar voren gebracht. Het stond verweerster vrij om dat in deze bewoordingen namens haar cliënt in de dagvaarding te benoemen. Zij heeft zich daarmee niet onnodig grievend uitgelaten.

5.4 Voor zover klaagster ook heeft willen klagen over het aantal en de noodzaak van de door verweerster gevoerde procedures, is de raad van oordeel dat op grond van de inhoud van het klachtdossier niet is gebleken dat er sprake is geweest van onnodig en/of kansloos procederen, zoals bedoeld in gedragsregel 6.

5.5 Op grond van het voorgaande zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.6 Klaagster verwijt verweerster ook dat zij in de kortgedingdagvaarding informatie aan de rechter heeft verstrekt, waarvan verweerster wist dat die niet juist was. Klaagster heeft hierbij in het bijzonder het door verweerster van klaagster geschetste beeld genoemd en het feit dat verweerster heeft geschreven dat klaagster een schriftelijk aanwijzing van de gezinsvoogd heeft gekregen, terwijl dat niet zo is, aldus klaagster.

5.7 De raad overweegt hierover als volgt. Zoals hierboven al is overwogen is de wijze waarop verweerster – namens haar client – een beeld van klaagster heeft geschetst niet onnodig grievend. De raad is van oordeel dat ook niet is gebleken dat deze passage in de dagvaarding informatie betreft waarvan zij wist dat deze onjuist was.

5.8 Met betrekking tot de schriftelijke aanwijzing van de gezinsvoogd acht de raad van belang dat verweerster deze stelling heeft onderbouwd met een e-mail van de gezinsvoogd aan de cliënt van verweerster, waarin staat dat deze gezinsvoogd aan klaagster een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven. De door klaagster aangevoerde omstandigheid dat die aanwijzing uiteindelijk toch niet is gegeven, betekent niet dat verweerster een feit heeft geponeerd waarvan zij wist of had moeten weten dat deze onjuist was. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad nog van belang dat verweerster deze e-mail waarop zij deze stelling heeft gebaseerd ook in het geding heef gebracht en dat klaagster in de gelegenheid is geweest om tegen deze stelling van verweerster verweer te voeren.  Gelet op het voorgaande zal ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, A.E. Mulder, A.W. Siebenga, M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

 

 

Verzonden op : 23 september 2024