Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:128
Zaaknummer
24-513/DB/OB
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over een advocaat in zijn hoedanigheid van executeur kennelijk niet-ontvankelijk. Klaagster mist als erfgename een eigen, rechtstreeks betrokken belang. Verweerder behartigt als executeur de belangen van de nalatenschap. Hij behartigt niet de belangen van klaagster. Verweerder dient eerst rekening en verantwoording af te leggen over de afwikkeling van de nalatenschap. Pas daarna komt de afwikkeling van de nalatenschap, inclusief de declaraties van verweerder, vast te staan. Pas op dat moment ondervindt klaagster daarvan de feitelijke gevolgen en wordt zij ook rechtstreeks in haar belangen getroffen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 26 september 2024
in de zaak 24-513/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 4 juli 2024 met kenmerk 48|24|019K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van klaagster van 17 juli 2024.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster was voorheen (mede-)executeur van de nalatenschap van haar ouders. Bij beschikking van 15 juni 2023 is klaagster ontslagen en is verweerder benoemd tot executeur.
1.2 Op 22 juni 2023 heeft een overdrachtsgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.
1.3 Op 6 juli 2023 heeft verweerder bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend voor zijn loon.
1.4 In de periode van juni 2023 tot en met in ieder geval maart 2024 hebben klaagster en verweerder uitvoerig gecorrespondeerd over de nalatenschap, waaronder de verkoop van de woning in Frankrijk, de aandelen, het doen van aangifte erfbelasting en de voortvarendheid en kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder als executeur. Klaagster heeft daarin herhaald kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met verweerders inhoudelijke werkzaamheden, onvoldoende voortvarendheid en declaraties.
1.5 Op 9 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden over het loon van verweerder. Bij beschikking van 3 november 2023 heeft de rechtbank het verzoek van verweerder toegewezen en hem een loon conform de Recofa-richtlijnen toegekend.
1.6 Op 17 november 2023 heeft verweerder € 13.639,55 tussentijds gedeclareerd.
1.7 Op 21 november 2023 heeft verweerder een loonberekening over de periode van 16 juni 20223 tot en met 8 november 2023, van € 42.154,55 inclusief btw, aan de erfgenamen verstuurd. Klaagster heeft de hoogte van de declaraties gemotiveerd betwist en medegedeeld dat er € 5.725,73 mag worden gedeclareerd.
1.8 Op 9 januari 2024 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de creditnota van verweerder.
1.9 Op 15 januari 2024 heeft klaagster verweerder verzocht het bedrag van € 13.639,55 terug te boeken naar de rekening van de erflaters en medegedeeld anders aangifte van fraude te gaan doen. Daarbij heeft klaagster ook haar ongenoegen geuit over verweerders optreden als executeur, onder het verzoek klaagster weer executeur te maken.
1.10 Verweerder heeft daarop gereageerd:
“Aan jouw verzoek om mijn declaratie te crediteren zal ik geen gehoor geven.
Ik ben benoemd door de kantonrechter tot opvolgend executeur. […]
Zoals tijdens de zitting op 9 oktober 2023 al werd aangegeven kan jij, al dan niet tezamen met andere erven, aan het einde van de executele bezwaar maken tegen mijn rekening en verantwoording. De kantonrechter kan jij dan de rechtmatigheid van mijn declaratie(s) laten toetsen.
Eerder heb ik ook aangegeven dat mocht jij van mening zijn dat er een gewichtige reden voor ontslag aanwezig is jij de kantonrechter kan vragen mij te ontslaan en om een opvolgend executeur te laten benoemen.
[…] Tot slot, van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is naar mijn mening geen sprake, het staat jou en de anderen uiteraard vrij om een klacht tegen mij in te dienen”
1.11 Op 5 februari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.12 Op 20 februari 2024 heeft verweerder een boedelbeschrijving ingediend. Klaagster heeft kritische kanttekeningen geplaatst bij de boedelbeschrijving.
1.13 Op 6 maart 2024 hebben klaagster en verweerder diverse e-mails gewisseld over verweerders aanwezigheid bij een zitting over de waardering van de aandelen.
1.14 Op 15 maart 2024 heeft klaagster de erfbelasting voor haarzelf en haar zus van de ervenrekening betaald. Verweerder heeft daarop kenbaar gemaakt dat dit niet strookt met gemaakte afspraken en heeft klaagsters volmacht om te beschikken over de ervenrekening ingetrokken. Op 18 maart 2024 hebben klaagster en verweerder diverse e-mails gewisseld over de betaling van de erfbelasting.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft zijn taak als executeur niet goed uitgevoerd, omdat hij bijna niets concreets heeft bijgedragen aan de afhandeling van de nalatenschap, maar met zijn handelwijze juist de afhandeling heeft gefrustreerd en vertraagd, waarbij klaagster is geconfronteerd met een enorm hoge rekening waarbij er sprake lijkt te zijn van onrechtmatige declaraties door verweerder; Verweerder heeft een boedelbeschrijving ingediend, die gekenmerkt wordt door een aanzienlijke mate van onzorgvuldigheid.2.2 Voor zover klaagster in haar aanvullende stukken van 17 juli 2024 nieuwe klachtonderdelen naar voren brengt, gaat de voorzitter daaraan voorbij. Op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet dienen nieuwe klachten bij de deken te worden ingediend.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht heeft betrekking op verweerders optreden in zijn hoedanigheid van executeur. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De tuchtrechter toetst dat optreden in die hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.
Beoordeling
4.2 Klaagster is (op dit moment) niet-ontvankelijk in haar klacht over verweerders optreden als executeur. Zij mist daarvoor een eigen, rechtstreeks betrokken belang. Verweerder behartigt als executeur de belangen van de nalatenschap. Hij behartigt niet de belangen van klaagster. Verweerder dient eerst rekening en verantwoording af te leggen over de afwikkeling van de nalatenschap. Pas daarna komt de afwikkeling van de nalatenschap, inclusief de declaraties van verweerder, vast te staan. Pas op dat moment ondervindt klaagster daarvan de feitelijke gevolgen en wordt zij ook rechtstreeks in haar belangen getroffen. Als erfgenaam heeft zij momenteel slechts een afgeleid belang ten opzichte van de nalatenschap (vergelijk RvD Den Haag 18 maart 2024, ECLI:NL:TADRSGR:2024:60).
4.3 Overigens geldt daarbij dat het niet aan de tuchtrechter is om geschillen te beslechten over het optreden van een executeur. Uitsluitend de kantonrechter is bevoegd daarover te oordelen. Klaagster is het (vrijwel geheel) niet eens met de werkwijze van verweerder. Zij kan in dat geval de kantonrechter om verweerders ontslag verzoeken. Verweerder heeft klaagster ook herhaald op die mogelijkheid gewezen. Ook kan zij haar onvrede over verweerder (en zijn declaraties) voorleggen aan de kantonrechter, op het moment dat verweerder verantwoording dient af te leggen.
4.4 Het voorgaande betekent dat de klacht, in zijn geheel, kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 september 2024