Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2024:127
Zaaknummer
24-620/DB/LI
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerster in haar brief van 7 februari 2024 bewust gebruik heeft gemaakt van onjuiste informatie en zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 27 september 2024
in de zaak 24-620/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 21 augustus 2024 met kenmerk K24-022 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is gehuwd geweest met mevrouw A, hierna: “de vrouw”. Uit het huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren. In 2020 is de echtscheiding uitgesproken. In verband met de echtscheiding hebben diverse gerechtelijke procedures plaatsgevonden.
1.2 Bij beschikking van 9 september 2022 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van klager en de vrouw beëindigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de moeder toekomt. In deze beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“(4.2) De rechtbank stelt vast dat er sinds de ontbinding van het huwelijk een heftige strijd tussen de ouders plaatsvindt. De kinderen zijn onder toezicht van de GI gesteld en verblijven inmiddels, na machtiging tot uithuisplaatsing, in een gezinshuis. Tussen vader en de kinderen is sinds enkele maanden geen contact meer. (…)
(4.17) Het NIFP concludeert in de rapporten dat de strijd niet te keren is. Dit is ook de conclusie van de raad en de GI. Verder komt uit de rapporten van het NIFP duidelijk naar voren dat het perspectief niet (meer) bij vader ligt. Het NIFP heeft geconcludeerd dat bij vader sprake is van een narcistische persoonlijkheidsontwikkeling waardoor het voor hem lastig is gebleken om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. Daardoor kan hij hen geen veilig klimaat bieden waarin ruimte is voor expressie van emoties en gedachten, ruimte voor exploratie waarin fouten gemaakt kunnen worden en waarin ruimte is voor warme gevoelens jegens moeder. (…) Om deze situatie te kunnen keren, is het noodzakelijk dat het gezag van vader wordt beëindigd.(…)”
1.3 Bij beschikking van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank de bij beschikking van 23 december 2020 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gewijzigd.
1.4 Op 7 februari 2024 heeft verweerster namens de vrouw een aangetekende brief aan klager gestuurd, waarin zij onder meer het volgende aan klager heeft medegedeeld:
“Het contact met uw beider kinderen heeft u niet kunnen herstellen, sterker nog u bent inmiddels bij beschikking d.d. 9 september 2022 van de rechtbank Oost-Brabant uit het gezag ontheven en de rechtbank heeft bepaald dat het gezag voortaan alleen toekomen aan mijn cliënte. Verder is de situatie qua omgang niet gewijzigd nu vaststaat (gezien uw persoonlijkheidsontwikkeling) dat het voor u lastig is aan te sluiten bij de behoeften van beide kinderen. U kunt daardoor geen veilig klimaat bieden waarin de beide kinderen op een fijne en onbelaste manier omgang met u zouden kunnen hebben. Dat is jammer, maar een gegeven. Gezien het vorenstaande dient de zorgkorting dan ook aangepast te worden en op nihil gesteld te worden. (…) Gezien deze wijziging van omstandigheden dienen de bijdragen van beide kinderen te worden aangepast ingaande 5 februari 2024. Om te kunnen nagaan wat ieders aandeel in de behoefte is, heb ik uw inkomensgegevens nodig. Deze zijn: uw aangifte en aanslag Inkomstenbelasting 2023, jaaropgave 2023 en de meest recente salarisspecificaties van 2024. Ik verzoek u dan ook deze beschikbaar te stellen uiterlijk vóór dan wel op vrijdag 16 februari a.s. (….)
Er is nog een ander aspect dat ik aan u voorleg. U bent per 8 september 2022 ontheven van uw gezag over beide kinderen. Dat betekent dat u rekening en verantwoording dient af te leggen aan mijn cliënte van het vermogen/financiën van uw beider kinderen. (….) U heeft de andere helft aan spaargelden beheerd. U dient daarover thans rekening en verantwoording af te leggen. Tevens dient er een naamswijziging te worden doorgevoerd naar de naam en van cliënte op de bankrekeningen waarop het geld voor beide kinderen zich bevindt, zodat cliënte verder het spaargeld van de kinderen kan beheren. Ik zie dan ook graag voornoemd formulier ingevuld retour onder overlegging van de juiste financiële bescheiden zoals een afschrift van de bankrekening alwaar de spaargelden van de kinderen zich bevinden. Mocht er van u geen rekening en verantwoording worden ontvangen op voornoemde datum, dan zal ik genoodzaakt zijn een procedure aanhangig te maken waarin ik allereerst medewerking vorder van u aan de wijziging tenaamstelling van de beide bankrekeningen van de kinderen naar de tenaamstelling van cliënte dan wel de spaarbedragen vorder terug te betalen aan cliënte. Ik hoop dat zulks niet nodig zal zijn.”
1.5 Bij e-mail van 9 februari 2024 heeft klager aan verweerster medegedeeld dat zijn advocaat op verweersters brief zou reageren. Ook heeft klager verweerster verzocht om een nadere onderbouwing van enkele in verweersters brief van 7 februari 2024 geponeerde stellingen, bij gebreke waarvan hij een klacht tegen haar zou indienen bij de deken. Bij e-mail van 15 februari 2024 heeft klager aan verweerster een rappel gestuurd.
1.6 Op 17 februari 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
1.7 Bij e-mail van 22 februari 2024 heeft verweerster aan klager medegedeeld:
“Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 9 februari jl. (en uw herinnering van 14 februari jl. welke tijdens mijn afwezigheid is binnengekomen op kantoor) het volgende:
Ik heb helaas niets van uw advocate vernomen n.a.v. mijn schrijven aan u. De termijn hierin is inmiddels verstreken met als gevolg dat ik een procedure zal instellen (…). (….) Ik kan mij indenken dat u mijn schrijven als pijnlijk hebt ervaren nu ik daarin heb benoemd wat uit de beschikkingen die zijn gegeven blijkt. Ik verwijs u dan ook, maar voornamelijk, naar rechtsoverweging 4.2, 4.6 en 4.17 daarin vermeld.”
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid overschreden, doordat zij in haar brief van 7 februari 2024 bewust gebruik heeft gemaakt van onjuiste informatie en zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager.
2.2 Toelichting:
Op 7 februari 2024 heeft verweerster klager met een aangetekende brief rechtstreeks aangeschreven, terwijl klager werd bijgestaan door een advocaat. In deze brief heeft verweerster klager er ten onrechte van beticht dat hij het contact met zijn dochters niet heeft kunnen herstellen, dat hij er debet aan is dat hij geen contact heeft met zijn dochters en dat hij zijn dochters geen veilig klimaat kan bieden. Verweerster heeft verder gesteld dat bij klager een stoornis in zijn persoonlijkheidsontwikkeling is vastgesteld, terwijl dit niet door een medisch deskundige is beoordeeld. In de aangetekende brief stonden voorts onwaarheden over de bankrekeningen. Verweerster heeft geweigerd met klager te communiceren. Verweerster heeft direct gedreigd met procedures en door haar gedrag ligt een minnelijke regeling niet meer in het verschiet.
3. VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Klager verwijt verweerster dat zij hem bij brief van 7 februari 2024 rechtsreeks heeft benaderd, terwijl hij op dat moment werd bijgestaan door een advocaat. Dat verweerster ten tijde van het schrijven van de brief van 7 februari 2024 wist dan wel behoorde te weten dat klager door een advocaat werd bijgestaan blijkt evenwel niet uit de overgelegde stukken. Het stond verweerster dan ook vrij om klager met een aangetekende brief rechtsreeks aan te schrijven, omdat op het moment van de verzending van de brief, voor zover bij verweerster bekend, klager niet werd bijgestaan door een advocaat.
4.4 Klager verwijt verweerster voorts dat de brief onjuistheden bevat en dat verweerster zich in de brief onnodig grievend heeft uitgelaten. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster met de in de brief van 7 februari 2024 geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hoewel de voorzitter zich kan voorstellen dat klager door de in randnummer 1.4 geponeerde stellingen gegriefd is en gelet op het hierboven onder 4.2 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de voorzitter niet gebleken.
4.5 Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter toereikend gemotiveerd toegelicht dat het in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw nodig was om -vanuit het perspectief van de vrouw - de achtergrond te schetsen, de complexe situatie rondom de omgang tussen klager en kinderen toe te lichten en uit te leggen wat maakte dat sprake was van een wijziging van omstandigheden waardoor de bijdrage die klager op dat moment betaalde voor de beide kinderen aangepast diende te worden. Verweerster heeft in de brief uitgelegd dat de uit de beschikking van 14 oktober 2022 blijkende verwachting van de rechtbank, dat de omgang zou worden hervat en dat zou worden toegewerkt naar omgang van eens in de twee weken, niet was uitgekomen. Verweerster heeft onderbouwd aan klager kenbaar gemaakt dat het zorgkorting percentage niet meer van toepassing was in de berekening van zijn aandeel in de kinderbijdrage. Uit de context van de brief waarin de standpunten zijn geponeerd blijkt naar het oordeel van de voorzitter voorts in voldoende mate dat verweerster niet haar eigen standpunt, maar dat van haar cliënte naar voren heeft gebracht.
4.6 Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verschaft en de uit de beschikkingen blijkende feiten en omstandigheden. Uit de beschikking van de rechtbank van 8 september 2022 blijkt dat de rechtbank is uitgegaan van de juistheid van de NIFP rapporten en dat de conclusies van de NIFP vast stonden en niet meer aangepast zouden worden. Gelet op hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.17 van de beschikking van 8 september 2022 heeft overwogen heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in haar brief van 7 februari 2024 te refereren aan de persoonlijkheidsontwikkeling van klager. De stellingen over de (mogelijkheden tot) omgang van klager met zijn dochters zijn, mede gelet op de overwegingen van de rechtbank, evenmin feitelijk onjuist, noch onnodig grievend. Ter zake verweersters onderbouwing van het verzoek tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot de spaargelden treft verweerster evenmin een tuchtrechtelijk verwijt: verweerster is afgegaan op de van haar cliënte verkregen informatie en niet is gebleken dat verweerster reden had om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het verwijt van klager, dat verweerster met haar optreden de totstandkoming van een minnelijke regeling heeft gefrustreerd, is tot slot naar het oordeel van de voorzitter door klager onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de feitelijke grondslag van dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan.
4.7 De voorzitter komt tot de slotsom dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 september 2024