Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:133

Zaaknummer

24-325/DB/OB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft middels de declaratie ten bedrage van € 13.310,00 in de zaak waarin hij klager op basis van een toevoeging bijstond, honorarium op basis van een uurtarief in rekening heeft gebracht. Dit handelen is in strijd met gedragsregel 18 lid 2. Verweerder heeft voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit gehandeld door te dreigen met beslaglegging op roerende en onroerende zaken van klager en van klagers moeder, indien betaling van de declaratie ten bedrage van € 13.310,00 zou uitblijven. Verweerder wist immers dat een deugdelijke grondslag van de declaratie waarvan hij betaling verzocht, ontbrak. In zoverre gegrond. De klacht over de kwaliteit van de dienstverlening is ongegrond. De raad is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat klager, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd op welke punten verweerder steken heeft laten vallen. Naar het oordeel van de raad getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Omdat verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 september 2024

in de zaak 24-325/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 11 oktober 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2 Op 6 mei 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|134K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 augustus 2024. Verschenen zijn klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, de nagekomen e-mail van klager met bijlage d.d. 4 augustus 2024 14.52 uur en de nagekomen e-mail van klager d.d. 4 augustus 2024 15:10 uur.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Verweerder heeft klager in de periode van 2015 tot en met 2018 in diverse zaken op betalende basis bijgestaan. Klager heeft ter zake de in deze periode verleende rechtsbijstand verzonden facturen (deels) onbetaald gelaten.

2.3     Op enig moment is klager in staat van faillissement verklaard. Op 8 december 2021 is klager op verzoek van de curator in bewaring gesteld in verband met klagers verzuim om aan de curator inzage te verschaffen in zijn bankrekeningen. Verweerder is klager in deze zaak op toevoegingsbasis gaan bijstaan.

2.4     Gedurende de periode dat klager in de PI verbleef heeft verweerder veelvuldig contact gezocht met klager via e-mail, telefoon en per brief. Verweerder heeft klager geadviseerd om aan de curator inzage te verschaffen in de bankrekeningen. Verweerder heeft namens klager verzoeken tot opheffing van de inbewaringstelling ingediend, in het kader waarvan mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden. Klager heeft verweerder verzocht om klagers medische geschiedenis aan de rechter voor te houden. Verweerder heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven, omdat hij van mening was dat het overleggen van klagers medische dossier niet in klagers belang was. Nadat klager inzage in de bankrekeningen had verschaft aan de curator, is de inbewaringstelling opgeheven.

2.5     Op 10 augustus 2022 heeft verweerder aan klager twee declaraties gestuurd: een declaratie ten bedrage van € 7.260,00 met daarop de vermelding “Afrekening openstaand dossier 2018-2021” en een declaratie ten bedrage van € 13.310,00 met daarop de vermelding “Werkzaamheden mbt in bewaring stelling door curator”.

2.6     Klager heeft de declaraties niet voldaan. Bij brief van 29 september 2022 heeft verweerder klager gesommeerd om voor of uiterlijk op 14 oktober 2022 een bedrag van € 20.570,00 te voldoen. Bij brief van 3 oktober 2022 heeft verweerder aan klager medegedeeld:

          “(…) Zoals meerdere keren medegedeeld ben ik altijd bereid in overleg zaken op te lossen, maar jij weigert elke vorm van communicatie, laat staan je afspraken na te komen. Dit maakt dat ik na 14 oktober a.s. direct verlof zal vragen om op alle roerende en onroerende zaken, ook van jouw moeder waar jij verblijft en erfgenaam van bent, beslag te laten leggen met het verzoek een machtiging te geven voor de onmiddellijke verkoop hiervan. (…)”

2.7     Klager heeft tegen de declaraties van 10 augustus 2022 geprotesteerd. Bij brief van 4 januari 2023 heeft verweerder aan klager het aanbod gedaan om de kwestie ter finale kwijting af te doen voor een door klager te betalen bedrag van € 5.000,00. Klager heeft dit aanbod niet geaccepteerd.

2.8     Op 11 oktober 2022 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

3. KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

          1. Verweerder heeft aan klager declaratie(s) zonder specificatie gestuurd ten bedrage van ruim € 20.000,--, terwijl voor de bijstand in dezelfde zaak reeds een toevoeging was verleend;

          2.  Verweerder is tekort geschoten in zijn bijstand aan klager in het kader van de gijzeling;

          3.  Verweerder heeft gedreigd met beslaglegging op roerende en onroerende zaken van klager en van klagers moeder indien betaling van de declaratie zou uitblijven.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1    Klachtonderdelen 1 en 3

De klachtonderdelen 1 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij aan klager declaratie(s) zonder specificatie heeft gestuurd ten bedrage van ruim € 20.000,--, terwijl voor de bijstand in dezelfde zaak reeds een toevoeging was verleend. De raad overweegt als volgt. In gedragsregel 18 lid 2 is bepaald dat de advocaat van de cliënt voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, bedingen of in ontvangst zal nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels. Vast staat dat een toevoeging was verleend voor verweerders rechtsbijstand in het kader van de inbewaringstelling. Tevens staat vast dat verweerder op 10 augustus 2022 aan klager twee declaraties heeft gestuurd: een declaratie ten bedrage van € 7.260,00 met daarop de vermelding “Afrekening openstaand dossier 2018-2021” en een declaratie ten bedrage van € 13.310,00 met daarop de vermelding “Werkzaamheden mbt in bewaring stelling door curator”. Hieruit volgt dat verweerder middels de laatstgenoemde declaratie in de zaak waarin hij klager op basis van een toevoeging bijstond, honorarium op basis van een uurtarief in rekening heeft gebracht. Dit handelen is in strijd met gedragsregel 18 lid 2. Verweerder heeft verklaard dat hij de declaratie heeft gestuurd uit frustratie over het uitblijven van betaling van (een) eerder verzonden declaratie(s) in een andere kwestie en om een reactie bij klager uit te lokken. Dit handelen betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet en is in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit. Voor zover klachtonderdeel 1 betrekking heeft op de declaratie ten bedrage van € 13.310,00 is het klachtonderdeel dan ook gegrond. Voor zover klachtonderdeel 1 betrekking heeft op de declaratie ten bedrage van € 7.260,00 is het klachtonderdeel ongegrond, omdat niet is gebleken dat verweerder klager in de andere kwestie(s) op toevoegingsbasis heeft bijgestaan.

5.2     Verweerder heeft voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit gehandeld door te dreigen met beslaglegging op roerende en onroerende zaken van klager en van klagers moeder, indien betaling van de declaratie ten bedrage van € 13.310,00 zou uitblijven. Verweerder wist immers dat een deugdelijke grondslag van de declaratie waarvan hij betaling verzocht, ontbrak. Klachtonderdeel 3 is derhalve eveneens gegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

Toetsingskader

Klachtonderdeel 2 gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4     Uit de aan de raad overlegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verweerder veelvuldig contact heeft gezocht met klager, klager van advies heeft voorzien en namens klager verzoeken tot opheffing van de inbewaringstelling heeft ingediend. Klager verwijt verweerder dat hij het medisch dossier niet onder de aandacht van de rechter heeft gebracht. De raad overweegt dat het aan de advocaat is om te bepalen met het overleggen van welke stukken de belangen van de cliënt het beste worden gediend. Indien een advocaat van oordeel is dat de belangen van de cliënt niet worden gediend met het overleggen van bepaalde stukken, is hij niet gehouden die stukken te overleggen. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht waarom hij het niet in klagers belang achtte om het medisch dossier te overleggen. Indien en voor zover klager zich niet kon vinden in verweerders advisering over de aanpak van de zaak, had het op klagers weg gelegen om zich tot een andere advocaat te wenden.

5.5     De raad is op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van oordeel dat klager, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende concreet heeft gesteld en onderbouwd op welke punten verweerder steken heeft laten vallen. Naar het oordeel van de raad getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.

 

6. MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in de zaak waarin hij klager op basis van een toevoeging bijstond aan klager honorarium op basis van een uurtarief in rekening te brengen en door te dreigen met beslaglegging indien betaling zou uitblijven. Omdat verweerder nog niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een waarschuwing.

 

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond, voor zover het betrekking heeft op de declaratie van 10 augustus 2022 ten bedrage van € 13.310,00, en voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter en mrs. M. Callemeijn en A.J.C. Perdaems, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 30 september 2024.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 30 september 2024