Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:161

Zaaknummer

24-535/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Niet gebleken is dat verweerder klagers belangen ter zitting onvoldoende heeft behartigd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 23 september 2024 in de zaak 24-535/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 juli 2024 met kenmerk 2282949/JS/MvV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief van klager van 1 augustus 2024 met bijlagen, door de raad ontvangen op 8 augustus 2024. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager zit in voorlopige hechtenis. Tegen hem lopen verschillende strafzaken. In een van de strafzaken heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) op 2 november 2020 een tussenarrest gewezen. Klager werd op dat moment niet bijgestaan door een raadsman. In het tussenarrest is het volgende opgenomen, voor zover relevant: “Op de voet van artikel 509a Sv dient het hof, indien vermoed wordt dat de geestvermogens van verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, dit te verklaren en treden vervolgens de voor die situatie geschreven bijzondere regels voor berechting in werking ter waarborging van een behoorlijke belangenbehartiging.  (…) Het hof:  (…)  Verklaart, gelet op het bepaalde in artikel 509a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vermoed wordt dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.” 1.2    Het hof heeft op grond van artikel 509c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de Raad voor Rechtsbijstand last gegeven tot toevoeging van een raadsman aan klager.  1.3    Op 23 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij het hof waarbij de tegen klager lopende strafzaken zijn samengevoegd. Het hof heeft toen opnieuw overwogen dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 509a, lid 1, Sv en op grond van artikel 509c Sv last gegeven tot toevoeging van mr. Van S, advocaat te Rotterdam, in alle strafzaken van klager. 1.4    Op 15 augustus 2022 heeft opnieuw een zitting bij het hof plaatsgevonden in de strafzaken van klager. Bij deze zitting was verweerder (via een videoverbinding) als raadsman van klager aanwezig, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. P, die inmiddels de raadsman van klager was. In het proces-verbaal van die zitting is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:  “De voorzitter richt zich tot verdachte: Het betreft vandaag een pro-forma zitting. Op de vorige zitting zijn er een paar dingen gezegd: uw zaken zijn samengevoegd en er is één dossier van gemaakt, er was een advocaat, mr. Van S(…), toegevoegd op basis van artikel 509c van het Wetboek van strafvordering. (…) Mr. Van S(…) heeft op een gegeven moment aangegeven dat hij niet meer voor u kon optreden. Het hof moet dan iets doen. Voordat het hof een advocaat kon vinden heeft u zelf mr. P(…) gevonden. Mr. P(…) is nu inmiddels toegevoegd, eveneens op grond van artikel 509a jo 509c van het Wetboek van strafvordering zoals op de vorige zitting al met betrekking tot de positie van de vorige raadsman is beslist. [verweerder] is er vandaag namens mr. P(…).  (…)  De voorzitter vervolgt: Het gaat vandaag alleen over de voorlopige hechtenis. Het hof wil uw zaak inhoudelijk behandelen op 23 november 2022 om 11:00 uur. Het hof heeft begrepen dat uw advocaat mr. P(…) beschikbaar is die dag. U kunt uw verhaal dan inhoudelijk doen. (…)  De raadsman deelt mee: Ik heb met cliënt afgesproken dat hij een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gaat doen vandaag en dat hij dat zelf zal toelichten.  (…) De raadsman voert aan: Ik wil kort iets toevoegen. Mijn cliënt verzoekt schorsing omdat hij meent dat zijn persoonlijke omstandigheden prevaleren boven de strafvorderlijke belangen. Hij zit al lang vast. Ik weet dat er een veroordelend vonnis is, maar op grond van de onschuldpresumptie zou een verdachte zijn finale berechting in vrijheid mogen afwachten.” 1.5    Bij brief van 21 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij tijdens de pro-forma zitting van 15 augustus 2022 heeft verklaard dat hij met klager zou hebben afgesproken dat klager zelf een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zou doen en zelf zou toelichten. Dit staat volgens klager haaks op wat het hof in het tussenarrest van 2 november 2020 heeft gesteld ten aanzien van de geestvermogens van klager.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht van klager heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder in zijn hoedanigheid van waarnemer voor de eigen advocaat van klager. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 4.2    Klager heeft zijn klacht als volgt nader toegelicht. Volgens klager heeft verweerder tijdens de pro-forma zitting op 15 augustus 2022 ten onrechte gezegd: “Ik heb met cliënt afgesproken dat hij een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis gaat doen vandaag en dat hij dat zelf zal toelichten”. Klager verwijst naar het tussenarrest van het hof van 2 november 2020, waarin wordt gewezen op de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en stelt in dat verband dat het zeer onwaarschijnlijk is dat hij met verweerder zou hebben afgesproken dat hij het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zelf zou toelichten. Bovendien is het de taak van een advocaat om een schorsingsverzoek toe te lichten en daarbij alles naar voren te brengen wat in dat kader relevant is. Klager heeft allerlei zaken aangedragen ter onderbouwing van zijn verzoek, maar verweerder heeft geen van die zaken tijdens de zitting van 15 augustus 2022 naar voren gebracht. Overigens is het vermoeden van het hof onjuist dat bij klager sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens. Klager kan prima verweer voeren. 4.3    Verweerder heeft aangevoerd dat hij tijdens de zitting van 15 augustus 2022 heeft  waargenomen voor zijn kantoorgenoot mr. P. Voorafgaand aan de zitting had mr. P verweerder meegedeeld dat hij met klager had besproken dat een schorsingsverzoek geen kans van slagen zou hebben, gelet op de tbs-maatregel die door de rechtbank was opgelegd. Verweerder had met klager afgesproken dat klager dan zelf een verzoek tot schorsing zou doen en zou toelichten, waarna verweerder dat verzoek - indien daartoe aanleiding zou bestaan - zou aanvullen.  4.4    Verweerder heeft - in lijn met de hiervoor beschreven afspraak tussen verweerder en klager - ter zitting aangegeven dat met klager was afgesproken dat hij een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zou doen. Klager heeft dit - zo blijkt uit het proces-verbaal - gedaan zonder hierover iets op te merken. Naar het oordeel van de voorzitter is op grond van deze omstandigheden aannemelijk dat deze afspraak inderdaad met klager was gemaakt door mr. P. Daarnaast heeft verweerder conform de afspraak het verzoek van klager beknopt aangevuld op het punt van de persoonlijke omstandigheden van klager. Dat het hof eerder in het tussenarrest van 2 november 2020 had geoordeeld dat de geestvermogens van verdachte gebrekkig ontwikkeld zijn en klager ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen betekent niet dat klager niet in staat is om zelf een verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis te doen, nu hij hierin bijstand ontving van zijn raadsman. Ook overigens biedt het klachtdossier geen feitelijke grondslag voor klagers verwijten aan het adres van verweerder.  4.5    De voorzitter ziet in voornoemd handelen van verweerder dan ook geen klachtwaardig handelen en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.  

BESLISSING De voorzitter verklaart:  -    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 23 september 2024