Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:237
Zaaknummer
24-210/AL/GLD
Inhoudsindicatie
In een fiscaal-strafrechtelijke kwestie heeft een toenmalige kantoorgenoot van verweerder (mr. W) jarenlang werkzaamheden voor de echtgenoot van klaagster en zijn (inmiddels gefailleerde) bedrijf verricht. Klaagster heeft zich ook over die advocaat beklaagd. De raad doet gelijktijdig uitspraak in die samenhangende zaak (24-211/AL/GLD). Verweerder is op enig moment bij genoemde kwestie betrokken geraakt als bestuurder en als advocaat van het toenmalige kantoor van mr. W. Verweerder heeft wegens het uitblijven van betaling van achterstallige declaraties door de cliënten van mr. W rechtsmaatregelen getroffen, waaronder het leggen van beslagen, ook onder klaagster, het starten van een procedure, ook tegen klaagster, en het indienen van een verzoekschrift tot faillietverklaring van het bedrijf van haar echtgenoot. De raad oordeelt klaagster niet-ontvankelijk in een deel van haar klachten omdat zij daarbij geen eigen rechtstreeks belang heeft. Of klaagster terecht door verweerder als advocaat van het advocatenkantoor van mr. W is aangesproken is niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Die kan oordelen over de juridische vraag of sprake was van onrechtmatige beslaglegging door verweerder onder klaagster en van gebruik van onrechtmatige rechtsmiddelen door verweerder richting klaagster. De tuchtrechter beoordeelt (alleen) of de advocaat met zijn verweten handelen de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de raad echter niet gebleken. De raad begrijpt dat klaagster alle door verweerder richting haar getroffen acties als belastend en intimiderend heeft ervaren en dat zij voor haar gevoel is ‘meegezogen’ in het geschil tussen haar echtgenoot en zijn toenmalige bedrijf enerzijds met verweerder en mr. W anderzijds. Dat klaagster daarbij betrokken is geraakt, is naar het oordeel van de raad deels het gevolg van haar eigen handelen. Zij heeft immers meegewerkt aan omzetting van vermogensbestanddelen van haar echtgenoot op haar eigen naam. Het stond verweerder vrij om daarom ook maatregelen richting klaagster te treffen. Of die maatregelen juridisch juist waren, daarover oordeelt niet de tuchtrechter maar de civiele rechter, zoals hiervoor overwogen. Klacht voor het overige ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 september 2024 in de zaak 24-210/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster gemachtigde: [K.] oververweerder
1 INLEIDING 1.1 In een fiscaal-strafrechtelijke kwestie heeft een toenmalige kantoorgenoot van verweerder, mr. [W.], vanaf 2013 werkzaamheden voor de echtgenoot van klaagster ([K.]) en zijn (inmiddels gefailleerde) bedrijf [DH] verricht. Klaagster heeft zich gelijktijdig met deze klacht bij de deken beklaagd over mr. [W.]. In die klachtzaak, bekend onder zaaknummer 24-211/AL/GLD, doet de raad eveneens vandaag uitspraak. 1.2 Verweerder is vanaf mei 2019 bij genoemde kwestie betrokken geraakt als bestuurder en als advocaat van het toenmalige kantoor van mr. [W.]. Verweerder heeft wegens het uitblijven van betaling van achterstallige declaraties door [DH] en [K.] rechtsmaatregelen getroffen, waaronder het leggen van beslagen, ook onder klaagster, het starten van een procedure, ook tegen klaagster, en het indienen van een verzoekschrift tot faillietverklaring van [DH]. Klaagster beklaagt zich over de gevolgen voor haar van het optreden van verweerder. Verweerder heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. 1.3 Ook [K.] heeft zich op 2 november 2020 over verweerder beklaagd, namens zichzelf en namens [DH]. In die klachtzaak, bij de raad bekend onder zaaknummer 24 208/AL/GLD, doet de raad vandaag ook uitspraak. 1.4 De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond en de klachtonderdelen op een rij zetten. Daarna zal de raad de klacht beoordelen en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten.
2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.1 Op 22 februari 2022 (op 7 juni 2023 nogmaals via het webformulier) heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 2.2 Op 20 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23/85 van de deken ontvangen. 2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 juli 2024. Gelijktijdig zijn de hiermee samenhangende klachtzaken 24-208/AL/GLD, 24-209/AL/GLD en 24 211/AL/GLD behandeld. De gemachtigde (zijnde haar echtgenoot) was namens klaagster aanwezig. Verweerder in deze zaak was eveneens aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier.
3 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 3.1 Mr. [W.] heeft vanaf 2013 en in de daaropvolgende jaren voor zijn werkzaamheden in de in de inleiding al genoemde fiscaal-strafrechtelijke kwestie aan [DH] in totaal ruim € 342.350,- gedeclareerd. [DH] heeft daarvan een bedrag van € 212.882,- betaald; een bedrag van € 37.721,- is in overleg opgeschort. Over de ontstane betalingsachterstand en de betaling daarvan is tussen mr. [W.], verweerder en [K.] veelvuldig gecommuniceerd. [K.] heeft over een bedrag van tenminste € 56.000,- van de declaraties van 2018 en 2019 zijn twijfels uitgesproken. Ook heeft hij herhaaldelijk de verhouding tussen de totale advocaatkosten, het belang van de fiscale kwestie en de daarin door mr. [W.] bereikte magere resultaten bij het kantoor ter discussie gesteld. 3.2 Op 22 september 2020 heeft mr. [W.] [K.] bericht dat de betalingsachterstand van [DH] op dat moment ruim € 157.000,- bedroeg. 3.3 In een brief van 27 oktober 2020 heeft verweerder namens het toenmalige advocatenkantoor van mr. [W.] (hierna ook: het advocatenkantoor) aan [K.] meegedeeld dat rechtsmaatregelen zullen worden getroffen, tenzij [K.] met een passend betalingsvoorstel komt. [K.] heeft daarop niet gereageerd. 3.4 Bij beschikking van 17 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland op basis van een verzoekschrift van 15 november 2020 verlof verleend aan het advocatenkantoor tot het leggen van conservatoir beslag onder [K.] en onder derden. In het rekest is onder meer vermeld:
73. [Verweerder c.s.] zijn primair van mening, dat het totaal van de thans openstaande bedragen, vermeerderd met rente, door [[K.]] persoonlijk dienen te worden betaald op grond van de door hem in het verleden gedane toezeggingen om in te staan voor de betaling. 74. Subsidiair is hij aansprakelijk, omdat hij [mr. [W.]], respectievelijk [het advocatenkantoor] heeft bewogen om niet in een eerder stadium maatregelen te treffen, waardoor [K.] de gelegenheid heeft gehad om als bestuurder van [[DH]] – kennelijk – alle activa aan de holding te onttrekken.
3.5 Bij beschikking van 22 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland opnieuw, dit keer op basis van een tweede verzoekschrift van 22 december 2020, verlof verleend aan het advocatenkantoor van verweerder tot het leggen van conservatoir beslag onder [K.] en klaagster, voor een bedrag van € 175.000,-. In dit verzoekschrift is verwezen naar de al verleende beslagvergunning en staat nog verder vermeld:
4. In dat rekest wordt melding gemaakt van schuldigerkenning bij notariële akte door [[DH]].[Verweerder c.s.] hebben na verzuim van [DH] de deurwaarder opdracht gegeven tot het treffen van executiemaatregelen op grond van de notariële akte. Bij gelegenheid van betekening van de akte en bevel tot betaling heeft [[K.]] aan deurwaarder (…) meegedeeld, dat hij op korte termijn het faillissement van [[DH]] zou gaan bewerkstelligen.
3.6 In december 2020 zijn door verweerder namens het advocatenkantoor conservatoire beslagen gelegd, onder andere ten laste van [K.] en klaagster. Onder klaagster is beslag gelegd op een op haar naam geregistreerde klassieke auto en op het woonhuis van klaagster en [K.]. 3.7 Klaagster en [K.] zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd. 3.8 Op 6 januari 2021 zijn klaagster en [K.] door het advocatenkantoor van verweerder en mr. [W.] gedagvaard in een civiele procedure. Daarin is betaling van de openstaande vorderingen van [DH] en afgifte van de auto gevorderd. 3.9 De rechtbank Zutphen heeft op 9 maart 2021, op basis van een daartoe door het advocatenkantoor van verweerder ingediend verzoek, het faillissement van [DH] uitgesproken. 3.10 In een vonnis van 23 november 2022 heeft de rechtbank Gelderland de vordering van de achtereenvolgende advocatenkantoren van mr. [W.] en verweerder op klaagster en [K.] afgewezen. Het advocatenkantoor van verweerder heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
4 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) na overname van het dossier van mr. [W.] rond mei 2019 meteen de confrontatie te kiezen en niet het belang van [DH] en [K.] maar het (financiële) kantoorbelang voorop te stellen; b) tegen [DH], [K.] en klaagster rechtsmaatregelen te treffen, waaronder conservatoir en executoriaal beslag op vastgoed, bankrekeningen en op andere vennootschappen, zonder daarover overleg met de deken te hebben gehad; c) een civiele procedure bij de rechtbank Gelderland tegen [K.] en klaagster te starten zonder daarover overleg met de deken te hebben gehad; d) het faillissement van [DH] aan te vragen zonder daarover overleg met de deken te hebben gehad; e) vertrouwelijk aan mr. [W.] verstrekte cliëntgegevens over [DH] en over [K.] en klaagster zonder scrupules te gebruiken in de door het kantoor van verweerder ook tegen klaagster gestarte procedure; f) onterechte en onrechtmatige beslagen en rechtsmaatregelen tegen klaagster te treffen.Toelichting: Het ging om incasso door mr. [W.] en verweerder van een vermeende vordering op [DH]; niet op klaagster. Klaagster was parttime werkzaam bij [DH], maar geen aandeelhouder of bestuurder. De klassieke [automerk] betrof verder een privéaangelegenheid en had met [DH] niets te maken. Klaagster stelt dat zij door verweerder onrechtmatig bij de zaak is betrokken om daarmee zoveel mogelijk druk uit te oefenen op [K.], klaagster en hun gezin, zelfs via hun woonsituatie. Nog voordat het faillissement van [DH] een feit was, waren zij door verweerder reeds persoonlijk en ten onrechte gedagvaard voor schulden van [DH]; g) niet doelmatig te procederen en daarbij op geen enkele wijze rekening te houden met het belang van klaagster maar alleen uit te gaan van het eigen (kantoor)belang.Toelichting: Zonder voorafgaand overleg met de deken heeft verweerder namens het advocatenkantoor dertien beslagen gelegd en dit onder valse voorwendselen gedaan door onjuiste informatie in de beslagverzoekschriften te vermelden. Twee beslagen zijn op privébezittingen van klaagster gelegd, terwijl zij nooit cliënte van het advocatenkantoor van verweerder is geweest. Daarnaast heeft verweerder, ook zonder voorafgaand overleg met de deken, namens het kantoor voor incassodoeleinden het faillissement verzocht van [DH]; h) klaagster in haar belangen te treffen door: - de bijzonder intimiderende beslaglegging op het woonhuis in 2020, daags voor Kerstavond, waarbij de deurwaarder, vergezeld van een slotenmaker, er dwingend op stond om in het woonhuis binnen te treden; - de negatieve invloed van de beslaglegging op externe contacten zoals bankrelaties en klanten; - de emotionele druk op haar en haar gezin onder reeds moeilijke omstandigheden, wat door het door het advocatenkantoor ingestelde beroep nog voortduurt, inclusief het daarbij behorende beslag. Klaagster was niet bij de zitting van 18 augustus 2022 aanwezig omdat zij zich daartoe emotioneel niet in staat voelde; - de vergaande negatieve financiële gevolgen en extra regeldruk van het faillissement van [DH], waarin een substantieel deel van het pensioen van [K.] was ondergebracht. Verder viel de faillissementsaanvraag midden in de covid-crisis.
5 VERWEER De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster in klachtonderdelen a) tot en met d) 6.1 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. 6.2 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster geen eigen en rechtstreeks belang bij klachtonderdeel a) dat immers gaat over het handelen van verweerder richting [K.] en [DH]. [DH] en [K.] hebben zich hierover ook zelf beklaagd. In die zaken doet de raad ook vandaag uitspraak. Klagen over de verwijten in klachtonderdelen b) tot en met d) - het verrichten van bepaalde handelingen zonder overleg met de deken - is voorbehouden aan de deken, omdat die verwijten het algemeen belang betreffen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat klaagster hier een verdergaand belang bij had dan het door de deken te bewaken algemene belang. 6.3 Gelet op het voorgaande zal de raad klaagster dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen a) tot en met d). Aan een inhoudelijke beoordeling daarvan komt de raad niet meer toe.Klachtonderdeel e) 6.4 Dat verweerder gebruik of misbruik heeft gemaakt van door [DH] en [K.] aan mr. [W.] verstrekte vertrouwelijke informatie over klaagster in de procedures tegen klaagster kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Verweerder heeft in dit kader nog toegelicht dat hij openbare informatie heeft gebruikt, onder meer uit kadastrale registers. Dit betekent dat een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder op dit punt niet kan worden vastgesteld. De raad zal klachtonderdeel e) dan ook ongegrond verklaren.Klachtonderdelen f) en g) en h) 6.5 Vanwege de onderlinge samenhang van deze verwijten zal de raad deze gezamenlijk beoordelen. 6.6 De raad stelt voorop dat deze verwijten betrekking hebben op het handelen van verweerder als de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 6.7 De advocaat is daarbij gehouden tot een betamelijke beroepsuitoefening. Deze plicht geldt jegens alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder ook de wederpartij en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep (artikel 46 Advocatenwet in samenhang met artikel 10a lid 1 aanhef en onder d Advocatenwet). Deze kernwaarde brengt mee dat een advocaat zorgvuldig dient te handelen in financiële aangelegenheden en daarbij oog heeft voor de gerechtvaardigde belangen van betrokken derden. Bovendien mag van een advocaat worden verwacht dat hij een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft. Dat dient het algemeen belang en ziet op (maatschappelijke) kosten van juridische procedures, onder meer ten laste van de wederpartij. In dat kader dient het treffen van onnodige executiemaatregelen te worden voorkomen (vergelijk de voor de beroepsgroep geldende gedragsregel 6). 6.8 Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat de grondslag voor de aanvankelijk mede tegen klaagster ondernomen juridische maatregelen door zijn advocatenkantoor gelegen was in het feit dat zij de [automerk] op haar naam had laten stellen en daarmee paulianeus een verhaalsobject had helpen wegsluizen uit het - voor de declaraties van het advocatenkantoor aansprakelijke - vermogen van [K.]. Mr. [W.] heeft erop aangestuurd om de waardevolle [automerk] te verpanden, zoals dat op dat moment wettelijk kon. Onder druk van de dagvaarding is alsnog - in overleg met de advocaat van [K.] - dat pandrecht in de loop van 2021 gevestigd ten gunste van het advocatenkantoor van verweerder en mr. [W.]. Klaagster kon zodoende verder buiten de procedure blijven en andere beslagen konden worden opgeheven. Overleg met de deken hierover was volgens verweerder niet nodig omdat klaagster geen cliënte van het advocatenkantoor was. 6.9 Of klaagster terecht door verweerder namens het advocatenkantoor is aangesproken is niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Die kan oordelen over de juridische vraag of sprake was van onrechtmatige beslaglegging door verweerder onder klaagster en van gebruik van onrechtmatige rechtsmiddelen door verweerder richting klaagster. De tuchtrechter beoordeelt (alleen) of de advocaat met zijn verweten handelen de hierboven genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de raad echter niet gebleken. De raad begrijpt dat klaagster alle door verweerder richting haar getroffen acties als belastend en intimiderend heeft ervaren en dat zij voor haar gevoel is ‘meegezogen’ in het geschil tussen [K.] en [DH] enerzijds met verweerder en mr. [W.] anderzijds. Over het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in dat geschil oordeelt de raad ook vandaag. Dat klaagster daarbij betrokken is geraakt, is naar het oordeel van de raad deels het gevolg van haar eigen handelen. Zij heeft immers meegewerkt aan omzetting van vermogensbestanddelen van [K.] op haar eigen naam. Het stond verweerder vrij om daarom ook maatregelen richting klaagster te treffen. Of die maatregelen juridisch juist waren, daarover oordeelt niet de tuchtrechter maar de civiele rechter, zoals hiervoor overwogen. 6.10 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij van klaagster had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld richting klaagster. Evenmin kan de raad op grond van de stukken en de verklaringen van partijen vaststellen dat verweerder zich anderszins onbetamelijk richting klaagster heeft gedragen. Feiten die dat standpunt onderbouwen zijn door klaagster niet of onvoldoende gesteld. De raad zal dan ook de klachtonderdelen f), g) en h) ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a) tot en met d); - verklaart klachtonderdelen e) tot en met h) ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, M.J.J.M. van Roosmalen en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 september 2024