Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-09-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:234
Zaaknummer
24-002/AL/GLD
Inhoudsindicatie
ongegrond verzet
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 september 2024
in de zaak 24-002/AL/GLD
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 maart 2024 op de klacht van:
klaagster
vertegenwoordigster:
over
verweerder
gemachtigde:
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/96 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 11 maart 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet‑ontvankelijk verklaard. Op 10 april 2024 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 augustus 2024 . Daarbij was verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift .
2. VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
I) de voorzitter heeft geen kennisgenomen van de brief van 11 oktober 2023 dat geen civielrechtelijke (aansprakelijkheids)procedure loopt (of heeft gelopen) en heeft geen eigen feitenonderzoek gedaan. Daardoor heeft de voorzitter op basis van onjuiste feiten ‑ in 1.4 (zie hierna) - een onjuiste en ondeugdelijk gemotiveerde beslissing genomen dat de klacht kennelijk ongegrond is;
II) de voorzitter heeft miskend dat verweerder welbewust oneigenlijke verwijzingen naar jurisprudentie heeft gemaakt met zijn verwijzing naar het ‘civielrechtelijk geschil’, waarmee verweerder duidelijk heeft bedoeld te stellen dat sprake was van een aan de civiele rechter voorgelegd geschil. Daarvan was geen sprake;
III) de voorzitter heeft miskend dat de tuchtrechter een bestuursorgaan in de zin van de Awb is en bevoegd is om een klacht van civiele aard te behandelen tenzij een civielrechtelijke procedure aanhangig is. De voorzitter heeft ten onrechte niet inhoudelijk willen oordelen;
IV) de voorzitter heeft ten onrechte meer waarde toegekend aan het verweer van verweerder, terwijl klaagster dat verweer gemotiveerd heeft bestreden.
2.2 Tegen de door de voorzitter vastgestelde feiten komt klaagster in verzet deels op. Zij betwist dat er een (civiele) aansprakelijkheidsprocedure zou lopen of heeft gelopen waarin klaagster in de gelegenheid zou zijn gesteld om haar standpunten weer te geven. Van een civiele procedure is echter geen sprake geweest. Er is alleen een brief met aansprakelijkstelling uitgegaan richting het advocatenkantoor. Dit betekent dat de voorzitter onder 1.4 van een onjuist feit is uitgegaan bij beoordeling van de klacht. Klaagster heeft dit ook aan de raad meegedeeld in haar brief van 11 oktober 2023.
2.3 Klaagster komt niet op tegen de klachtomschrijving.
3. feiten en klacht
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Ten aanzien van de feitelijke omschrijving in 1.4 van de voorzittersbeslissing oordeelt de raad dat hetgeen klaagster daarover heeft opgemerkt, voor de raad niet tot een ander oordeel leidt.
4. BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud van de door klaagster aangehaalde brief van 11 oktober 2023 die deel uitmaakt van het op 4 januari 2024 ontvangen klachtdossier. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond en kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff , voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 september 2024