Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:240

Zaaknummer

24-556/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek. De herzieningskamer verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Uitspraak

Beslissing van de herzieningskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 september 2024 in de zaak 24-556/AL/GLD  (oorspronkelijk nummer: 22-606/Al/GLD/D) naar aanleiding van het herzieningsverzoek van:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Bij de Raad van Discipline (hierna: de raad) is een dekenbezwaar tegen verzoeker behandeld. De raad heeft in die zaak op 6 maart 2023 een beslissing genomen. Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld. 1.2    Door verzoeker is in een e-mail (met bijlagen) van 19 juli 2024 verzocht om deze beslissing te herzien.   1.3    De herzieningskamer heeft dit verzoek in raadkamer behandeld op basis van deze e-mail (met bijlagen). 

2    HET VERZOEK OM HERZIENING 2.1    In het herzieningsverzoek wordt als grond voor herziening het volgende genoemd. Bij de beslissing van de raad speelden twee vonnissen van de rechtbank Gelderland van 13 april 2022 een rol. In die vonnissen heeft de rechtbank [naamloze vennootschap], één van de twee partijen voor wie klager in die procedures optrad, in de volledige kosten veroordeeld wegens misbruik van procesrecht. Tegen die vonnissen is hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft het hof in twee arresten van 4 juni 2024 geoordeeld dat van misbruik van procesrecht geen sprake is. Daarmee is aan een kernpunt van de beslissing van de raad de grondslag komen te ontvallen, althans minst genomen is dat in een ander daglicht komen te staan, aldus verzoeker. 

3    BEOORDELING 3.1    De herzieningskamer stelt voorop dat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening van een uitspraak van de raad in beginsel niet-ontvankelijk en neemt de raad zo’n verzoek niet in behandeling. 3.2    Bij uitzondering kan de raad, zo blijkt uit artikel 1.5 van het Herzieningsprotocol raden van discipline, een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als er feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die: -     hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en  -     bij de verzoeker tot herziening vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en  -     het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de raad tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij de raad bekend zouden zijn geweest.  3.3    De raad heeft in de beslissing van 6 maart 2023 drie onderdelen van het dekenbezwaar gegrond verklaard. Bij onderdeel a) heeft de raad geoordeeld dat verweerder (in strijd met gedragsregel 15) partijen met tegenstrijdige belangen heeft bijgestaan. Bij onderdeel d) is geoordeeld dat verweerder (in strijd met gedragsregel 5) geen doelmatige behandeling van de zaak heeft nagestreefd en ten laste van zijn wederpartijen onnodige kosten heeft gemaakt. Bij onderdeel e) is - kort gezegd - overwogen dat verweerder in strijd met de kernwaarde onafhankelijkheid heeft opgetreden.  3.4    De door verweerder genoemde beslissingen van de rechtbank van 13 april 2022 hebben gelet op de overwegingen van de raad alleen bij onderdeel d) een rol gespeeld. Bij de andere gegrond verklaarde onderdelen a) en e) zijn deze vonnissen niet genoemd. Met betrekking tot die onderdelen is deze door verweerder genoemde herzieningsgrond dan ook niet van belang.   3.5    Met betrekking tot onderdeel d) stelt de herzieningskamer vast dat de vonnissen van de rechtbank van 13 april 2022 door de raad zijn genoemd. Bij het oordeel over dit onderdeel van het dekenbezwaar heeft de raad echter ook andere feiten en omstandigheden van belang geacht. Zo heeft de raad ook de beslissing van 18 september 2020 van de rechtbank genoemd en die beslissing is wel door het hof bevestigd. Verder heeft de raad bij dit klachtonderdeel overwogen dat verweerder een groot aantal procedures aanhangig heeft gemaakt en een groot aantal verklaringen voor recht heeft gevraagd. Ook die omstandigheden komen door de uitspraken van het hof niet in een ander daglicht te staan.  3.6    Voor de beoordeling van het herzieningsverzoek acht de herzieningskamer verder van belang dat uit de overweging met betrekking tot de oplegging van de maatregel blijkt dat de raad het kwalijk vindt dat verweerder partijen met tegenstrijdige belangen heeft bijgestaan en dat in het bijzonder dat handelen tot de oplegging van de maatregel heeft geleid. Zoals hierboven al is overwogen zijn de aangevoerde beslissingen van het hof voor dat gegrond verklaarde handelen niet relevant.  3.7    Gelet op het voorgaande is de herzieningskamer van oordeel dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de raad tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze voor de uitspraak bij de raad bekend zouden zijn geweest.  3.8    Op grond van het voorgaande is de herzieningskamer van oordeel dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn herzieningsverzoek. Op grond van artikel 4.2. van het herzieningsprotocol wordt deze beslissing zonder mondelinge behandeling genomen. 

BESLISSING De herzieningskamer: -    verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot herziening van de beslissing van de Raad van Discipline van 6 maart 2023. 

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M. Lont en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2024.

     Griffier                                                     Voorzitter

Verzonden d.d. 30 september 2024