Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:242

Zaaknummer

240043

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht van klager te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Daaraan voegt het hof toe dat er geen aanleiding is tot het gelasten van een getuigenverhoor, zoals door klager verzocht. Dit draagt niet bij aan een beter begrip van de voor de beoordeling van deze zaak relevante feiten. Ten aanzien van de overige verzoeken van klager (rechtsoverweging 5.8) overweegt het hof dat het tuchtrecht daar geen ruimte voor biedt. Beroep ongegrond. Bekrachtiging raadbeslissing.       

Uitspraak

Beslissing van 6 september 2024 in de zaak 240043

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder gemachtigde: mr. S.F. Knijnenburg

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 22-950/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager deels (kennelijk) niet ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.    1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:2 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 26 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    het verweerschrift van verweerder; ⦁    het nagezonden stuk van klager van 26 mei 2024, met bijlage.     2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 juli 2024. Daar zijn klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zonder toestemming van klager persoonlijke informatie uit zijn dossier en uit zijn persoonlijke gesprekken in een rechtszaak tegen hem gebruikt heeft en zich daarbij schuldig heeft gemaakt aan het behartigen van tegenstrijdige belangen door R bij te staan, terwijl verweerder in het verleden klager had bijgestaan; b)    klager vals ervan beschuldigd heeft dat hij een fraudeur zou zijn en te zeggen dat klager niet zou schromen om bewijzen te vervalsen; c)    (medische) informatie heeft opgevraagd en gedeeld met de nieuwe advocaat van klager zonder dat klager daarvoor toestemming had gegeven; d)    niet de benodigde deskundigheid heeft binnengehaald om een onafhankelijk onderzoek te doen, terwijl hij wist dat zijn cliënte de Nederlandse taal niet machtig was. Verweerder heeft  verzuimd een beëdigde tolk in te schakelen; e)    niet juist heeft gehandeld bij het ontdekken van zijn fouten; f)    niet zijn fout heeft erkend en deze ook niet heeft gemeld bij zijn verzekering zodat klager gecompenseerd kon worden; g)    met voorkennis tegen klager heeft gehandeld; h)    financiële zaken niet goed met klager heeft geregeld; i)    klager in zijn hoedanigheid van beëdigd tolk in zijn eer heeft aangetast en vals heeft beschuldigd.

5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft de klachtonderdelen a) en g) ongegrond verklaard omdat verweerder overeenkomstig gedragsregel 15 heeft gehandeld, omdat van ongeoorloofde belangenverstrengeling geen sprake is en omdat niet valt in te zien dat verweerder ‘met voorkennis’ tegen klager heeft gehandeld. De raad oordeelt dat er een geruime periode is gelegen tussen de zaak waarin verweerder klager heeft bijgestaan (2009) en de zaak waarin verweerder de moeder van klager heeft bijgestaan in een door klager aangespannen procedure (2021). De raad ziet tussen deze twee zaken ook geen parallel. Van het bestaan van dezelfde soort zaken waarin verweerder eerst klager, en daarna de moeder van klager heeft bijgestaan, is geen sprake. Evenmin is aannemelijk geworden dat de zaak die verweerder voor de moeder van klager behandelde op enigerlei wijze verband hield met de zaak die verweerder voor klager heeft behandeld of dat sprake is van een toekomstig verband tussen beide zaken. Bovendien is volgens de raad niet gebleken dat verweerder beschikte over vertrouwelijke informatie die hij later kon inbrengen in zijn bijstand aan de moeder van klager. Het contact met klager in 2009 was kortstondig en was beperkt gebleven tot de inhoud van de (autoschade)zaak. De destijds van klager ontvangen en door verweerder zelf opgevraagde stukken en informatie, waren redelijkerwijs op geen enkele wijze van belang bij de behandeling van de latere zaak. Het beperkte contact met klager in 2009 zag enkel op de vermeende toedracht en schade aan de bestelbus en hield geen verband met vertrouwelijke (familie)zaken. Ten slotte heeft de raad geoordeeld dat niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van klager die aan de behandeling van de zaak voor de moeder van klager door verweerder in de weg stonden.

5.2    Volgens de raad heeft verweerder ten aanzien van klachtonderdeel b) genoegzaam aangevoerd dat hij steeds is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van zijn cliënte en dat hij geen redenen hoefde te hebben aan de juistheid daarvan te twijfelen. Verweerder heeft de door klager verweten stellingen in het belang van zijn cliënte in de procedure naar voren gebracht en hij mocht dit volgens de beoordeling van de raad ook zo doen gelet op de aan hem als advocaat toekomende vrijheid. Nergens blijkt uit dat de door verweerder geuite beschuldigingen richting klager aantoonbaar onjuist waren. De raad verklaart klachtonderdeel b) daarom ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel i) is de raad van oordeel dat dit verwijt niet nader wordt onderbouwd door klager en dit klachtonderdeel is daarom, bij gebrek aan feitelijke grondslag, eveneens ongegrond. 

5.3    De raad heeft klachtonderdeel c) eveneens ongegrond verklaard. Het is de raad niet gebleken dat verweerder medische informatie over klager zou hebben opgevraagd of gedeeld. Verweerder heeft slechts bij een instelling navraag gedaan naar de authenticiteit van een door die instelling afgegeven verklaring betreffende klager. Verweerder heeft volgens de raad terecht aangevoerd dat het daarbij aan de (medische) instelling is om een afweging te maken of informatie al dan niet kan worden gedeeld. 

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft klager geen rechtstreeks eigen belang ten aanzien van klachtonderdeel d), omdat de mate van deskundigheid een kwestie betreft tussen verweerder en zijn cliënte. Klager, als wederpartij, staat daar buiten. Klachtonderdeel d) is daarom volgens de raad kennelijk niet-ontvankelijk. 

5.5    Klachtonderdelen e) en f) zijn door de raad ongegrond verklaard. Volgens de raad is op geen enkele manier gebleken dat verweerder de door klager genoemde “fouten” heeft begaan. Van het door verweerder erkennen van deze (vermeende) fouten, kan dan ook geen sprake zijn. De raad voegt daaraan toe dat wel is gebleken dat verweerder contact heeft opgenomen met zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en melding van de klacht van klager en de aansprakelijkstelling heeft gemaakt. De verzekeraar heeft daarop geconcludeerd dat de aansprakelijkheid wordt afgewezen en hiermee was de kous dan ook af. Dat de verzekeraar klager niet in het gelijk heeft gesteld, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. 

5.6    De raad verklaart ten slotte klachtonderdeel h) niet ontvankelijk, omdat de termijn van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet ruim is overschreden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is volgens de raad niet gebleken.

Beroepsgronden

5.7    Klager verzoekt om een grondige herevaluatie van zijn situatie. Volgens klager heeft verweerder in eerdere vertegenwoordiging intieme kennis over hem verkregen. Deze informatie is later tegen hem gebruikt, wat duidt op belangenverstrengeling (klachtonderdelen a en g). Klager heeft destijds veel privézaken met verweerder besproken. Het contact bleef niet beperkt tot de autoschadebehandeling. Verder heeft verweerder klager zonder grondige bewijsvoering beschuldigd van vervalsing (klachtonderdelen b en i) en heeft hij zonder toestemming (medische) gegevens van klager opgevraagd en gedeeld (klachtonderdeel c). Verweerder heeft ook verzuimd een beëdigd tolk in te schakelen en daarmee het recht op een eerlijk proces gehinderd (klachtonderdeel d). Bovendien heeft verweerder fouten ontkend en geweigerd schadevergoeding te overwegen, wat ingaat tegen de zorgvuldigheidsnorm van een goed opdrachtnemer (klachtonderdelen e, f en h). Volgens klager heeft de raad haar beslissing niet goed gemotiveerd.  

5.8    Klager verzoekt verder (i) de daadwerkelijke rol en de invloed van voorkennis in de belangenverstrengeling, (ii) ontkrachting van de vervalsingsbeschuldigingen door de toevoer van medische documentatie van Kliniek Boerhaave, (iii) de vraag waarom geen aangifte is gedaan bij vast vermoeden van documentvervalsing, en (iv) het niet oproepen van de podoloog die het betreffende document ondertekend heeft als getuige in deze zaak nader te onderzoeken en in overweging te nemen. 

Verweer in beroep

5.9    Verweerder kan zich vinden in de beslissing van de raad en blijft erbij dat zijn handelen niet onbetamelijk was. Klager heeft zijn bezwaren tegen de beslissing van de raad onvoldoende onderbouwd. Het beroepschrift van klager bevat geen kenbare grieven en is niet met redenen omkleed. Klager dient daarom in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te worden verklaard, althans het beroep kan niet slagen.   

Maatstaf

5.10     Regel 15 van Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 15) bepaalt onder meer dat het een advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een (voormalige) cliënt op te treden Deze regel strekt ertoe een cliënt te beschermen tegen een advocaat die beschikt over vertrouwelijke informatie van die cliënt, ten aanzien waarvan de advocaat verplicht is tot geheimhouding. De vertrouwensband tussen de advocaat en zijn cliënt, en daarmee het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen, kan worden geschaad als de advocaat later tegen diezelfde cliënt optreedt met (mogelijke) gebruikmaking van vertrouwelijke informatie uit de eerdere relatie met diezelfde client. Handelen in strijd met gedragsregel 15 levert in beginsel dan ook strijd op met de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. Of in een concrete situatie tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt gehandeld moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval.

5.11     Klager klaagt verder over verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid  kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394). Overwegingen hof 

5.12     Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht van klager te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Daaraan voegt het hof toe dat er geen aanleiding is tot het gelasten van een getuigenverhoor. Dit draagt niet bij aan een beter begrip van de voor de beoordeling van deze  zaak relevante feiten. Ten aanzien van de overige verzoeken van klager zoals genoemd onder rechtsoverweging 5.8. van deze uitspraak, overweegt het hof dat het tuchtrecht daar geen ruimte voor biedt.  

5.13     Het hof overweegt ten aanzien van klachtonderdeel h) in aanvulling op het voorgaande nog dat zelfs als geen sprake was geweest van een termijnoverschrijding, onvoldoende is gebleken dat klager belang heeft bij dit klachtonderdeel. 

5.14     De conclusie is dat het hoger beroep van klager wordt verworpen. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 22-950/A/A. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Verschueren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.