Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:154

Zaaknummer

24-495/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerster heeft geen gebruik gemaakt van een ongeoorloofd middel, noch van een middel waarmee zij onevenredig nadeel aan klaagster heeft toegebracht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam van 16 september 2024 in de zaak 24-495/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 27 juni 2024 met kenmerk ks/ds/24-141/2331706, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van het op 12 juli 2024 nagezonden stuk van klaagster en van de op 22 juli 2024 nagezonden stukken van verweerster. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster is met haar verhuurder (hierna: de verhuurder) in een procedure bij de Huurcommissie verwikkeld geweest. Verweerster stond de verhuurder bij.  1.2    Verweerster heeft in een brief van 19 september 2023 namens de klachtencommissie van de verhuurder aan klaagster, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:  “[Klaagster] heeft een aantal grove beschuldigingen richting [medewerker van [de verhuurder] geuit (…). [De verhuurder] kwalificeert deze beschuldigingen en uw handelwijze als smaad en laster. (…)” 1.3    Verweerster heeft op 6 november 2023 namens de verhuurder een verweerschrift ingediend bij de huurcommissie. Hierin staat, voor zover relevant:  “(…) Onbehoorlijk gedrag [klaagster] De wijze waarop [klaagster] meent [de verhuurder] – alsmede ondergetekende en de Huurcommissie – te kunnen bejegenen, is echter van een dusdanige onbehoorlijke orde waardoor [de verhuurder] dit in deze niet onbesproken kan laten. Hierbij is ook van belang dat het niet voor het eerst is dat [klaagster] een klacht tegen [de verhuurder] indient bij de Huurcommissie. (…) Volgens [klaagster] zou haar gedrag voortvloeien uit haar stoornis in het autistisch spectrum (ASS / Asperger). (…)” 1.4    Op 22 maart 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster medische gegevens van klaagster zonder haar toestemming te hebben gedeeld met derden. Hiermee heeft verweerster de op haar rustende geheimhoudingsverplichting geschonden, gehandeld in strijd met de door haar afgelegde advocateneed en gehandeld in strijd met de AVG. Tevens is klaagster van mening dat verweerster haar ten onrechte heeft beticht van smaad en laster.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Daarbij geldt dat advocaten de belangen van de cliënt dienen te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hen verschaft. In dat verband is van belang dat advocaten in het algemeen mogen afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden zijn de juistheid daarvan te verifiëren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen, maar moeten zij zich wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    De raad overweegt dat verweerster onbetwist heeft aangevoerd dat de (medische) informatie over klaagster -dat haar gedrag zou voortvloeien uit haar stoornis in het autistisch spectrum- eerder door klaagster zelf was gedeeld met de verhuurder, de cliënte van verweerster. Klaagster heeft bij het delen van deze informatie niet aangegeven dat sprake was van vertrouwelijke informatie. In haar toelichting op het gedrag van klaagster jegens de medewerkers van de verhuurder (en tegen verweerster) heeft verweerster deze informatie in de procedure bij de Huurcommissie vermeld. Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerster vrij om dit te doen, ter behartiging van de belangen van haar cliënte. Verweerster heeft daarmee geen gebruik gemaakt van een ongeoorloofd middel, noch van een middel waarmee zij onevenredig nadeel aan klaagster heeft toegebracht.  4.3    Evenmin is naar het oordeel van de voorzitter sprake van het door verweerster schenden van de geheimhoudingsplicht, noch van het handelen in strijd met de advocateneed of de AVG. Het beroepsgeheim van een advocaat zoals opgenomen in artikel 11a Advocatenwet en in gedragsregel 3 ziet op informatie over de bijzonderheden van de door de advocaat behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Het door verweerster in een verweerschrift vermelden van informatie over de wederpartij, die bovendien reeds eerder door klaagster bekend was gemaakt aan de cliënte van verweerster, valt hier niet onder. Verweerster had een gerechtvaardigd belang bij het delen van de informatie en het stond haar dan ook vrij om deze informatie op te nemen in het verweer zoals zij dat namens haar cliënte heeft gevoerd. Van het door haar schenden van de AVG is geen sprake.  4.4    Voor zover klaagster verweerster daarnaast verwijt dat zij zich tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen door uitlatingen van klaagster aan te duiden als smaad en laster, is de voorzitter van oordeel dat ook dat verwijt niet gegrond is. De voorzitter weegt hierin mee dat verweerster klaagster niet zelf heeft beticht van smaad en laster, maar dat zij in haar verweerschrift slechts heeft opgenomen dat haar cliënte “de grove beschuldigingen” van klaagster jegens haar medewerker kwalificeert als smaad en laster. Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster dit zo opschrijven binnen de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid en ter behartiging van de belangen van haar cliënte.  4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.

Griffier         Voorzitter  

Verzonden op: 16 september 2024