Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:241

Zaaknummer

240014

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerster obstructie te hebben gepleegd in de voortgang van het opstellen van een ouderschapsplan. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en kort gezegd overwogen dat verweerster zich te star heeft opgesteld en onvoldoende inspanningen heeft verricht om uit de ontstane impasse te geraken, hetgeen haar tuchtrechtelijk valt te verwijten. Het hof volgt de raad niet en is van oordeel dat verweerster met inachtneming van de voor de advocatuur essentiële kernwaarde partijdigheid, de grenzen van de aan haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. In het kader van de partijdigheid van verweerster was het niet haar taak om, zoals de raad dat formuleert, als “buffer” op te treden tussen haar cliënte en klager. Ook kan niet worden verwacht van verweerster dat zij zelf – zonder toestemming van haar eigen cliënte, welke toestemming haar cliënte expliciet niet gaf – met klager zou bellen, dan wel een gesprek zonder aanwezigheid van haar cliënte met hem zou voeren. Het hof merkt daarbij op dat zelfs als daar wel toestemming van de cliënt voor zou zijn, het een eigen afweging van de advocaat is om hier al dan niet toe over te gaan. Het hof onderkent dat de advocaat de verplichting heeft om zoveel mogelijk op zoek te gaan naar een buitengerechtelijke oplossing, omdat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Dit neemt echter niet weg dat de advocaat partijdig is en blijft. Het zoeken naar een buitengerechtelijke oplossing gaat niet zo ver dat de advocaat moet functioneren als buffer tussen partijen. De partijdigheid van de advocaat komt op de eerste plaats. Beroep van verweerster is gegrond. Vernietiging raadsbeslissing.

Uitspraak

Beslissing van 6 september 2024 in de zaak 240014

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 22 december 2023 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 23-411/A/A). In deze beslissing is de klacht van klager gegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:248 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 10 januari 2024 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    het verweerschrift van klager.    2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 12 juli 2024. Daar zijn klager en verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    In het kader van de opstelling van een ouderschapsplan voor hun zoon, staat verweerster de ex-partner (hierna: de vrouw) van klager bij.

3.3    Verweerster heeft op 25 oktober 2021 en 1 november 2021 met de vrouw gesproken. In een brief aan de vrouw, gedateerd 2 november 2021, heeft verweerster deze gesprekken als volgt samengevat: 

“Ik kan [klager] uitnodigen op kantoor en een gesprek met hem aan gaan. U wilde daar niet bij aanwezig zijn en evenmin dat ik dat alleen zou doen, u zei [klager] neemt maar zijn eigen advocaat.  Tevens is mogelijk dat [klager] met zijn advocaat aan de tafel komt zitten om een oplossing te zoeken. (...) Deze methode zag u zitten omdat zoals u reeds aangaf, u niet meer met [klager] alleen wilt zitten (...)  Op uw vraag wat nu, als vader geen advocaat in de arm neemt, gaf ik aan dat dit natuurlijk mogelijk is, maar er daarin ook gevaren kunnen sluipen, omdat zijn belangen niet worden gewaarborgd. Dat begreep u maar u weet dat hij een vriend heeft die hem helpt. U blijft er bij dat hij daar zelf voor moet zorgen en vind het niet fijn als ik alleen met hem spreek, u heeft daarin geen enkel vertrouwen. Op uw vraag als [klager] mij vraagt om contact met hem op te nemen, zal ik hem uw voorwaarden noemen: door aan te geven dat hij zelf een advocaat in de arm neemt. (...)  Bovendien moet ik begrijpen dat [klager] u zoveel pijn heeft gedaan (...) dat u zeker op dit moment geen lijfelijk contact wilt en kunt hebben. (...) Een andere mogelijkheid is dat u het ouderschapsplan opstelt (...), dit ouderschapsplan stuur ik naar [klager] voor zijn commentaar en dan kijken we samen of u er toch op deze wijze uit kunt komen, dan verloopt het proces schriftelijk en hoeft u hem niet te zien en te spreken op de achtergrond begeleid ik u.”  

3.4    Bij e-mailbericht van 9 februari 2022 stuurt de vrouw aan verweerster, voor zover relevant: 

“(…)Ik merk dat communiceren met [klager] gewoonweg niet gaat. (…)Ik heb wederom een vervelende e-mail van [klager] gehad, maar heb er geen reactie op gegeven. Misschien toch verstandig om weer te vermelden dat alles via mijn advocaat gaat. (…)” 

3.5    Bij e-mailbericht van 10 februari 2022 stuurt de vrouw aan verweerster, voor zover relevant: 

“(…) Met [klager] communiceren hoe dan ook gaat heel erg moeizaam. (…)”

3.6    Bij e-mailbericht van 22 april 2022 stuurt verweerster aan klager, voor zover relevant: 

“Tot mij heeft zich gewend [de vrouw] (…) met het verzoek haar behulpzaam te zijn bij het opstellen van een ouderschapsplan voor het kind dat u samen heeft en is geboren uit de affectieve relatie. Ik heb begrepen dat u zich tot een sociaal werker heeft gewend doch adviseer ik u een eigen advocaat in de arm te nemen die namens u uw belangen behartigd. Ik kan dan het ouderschapsplan haar of hem toesturen en zij/hij kan mij uw financiële gegevens doen toekomen zodat er een berekening kan worden gemaakt voor de onderhoudsbijdrage van uw zoon. Graag ontvang ik het adres van de advocaat. (…)” 

3.7    Klager reageert op 29 april 2022 op voornoemd bericht met, voor zover relevant: 

“(…) Zelf heb ik nog geen advocaat in de hand gezien ik nog van mening ben dat wij dit gezamenlijk in ouderlijk overleg kunnen oplossen.(…)Het hoeft derhalve niet ingewikkelder gemaakt te worden dan nodig. Dit is ook de reden waarom ik nog het volste vertrouwen heb in constructief overleg kijkend naar de bezwaren en me ook bereidwillig op stel deze te bespreken richting passende oplossing. (…)” 

Klager stuurt verweerster daarbij het laatstelijk tussen partijen opgemaakte concept ouderschapsplan en verzoekt verweerster hem de bezwaarpunten van de vrouw met betrekking tot het voorliggende concept kenbaar te maken. 

3.8    Bij e-mailbericht van 2 mei 2022 stuurt verweerster aan klager, voor zover relevant: 

“Aangezien ik de belangen behartig van [de vrouw] en ik dus partijdig ben, is het in uw eigen belang dat u zich wendt tot een advocaat. Op deze wijze zijn alle belangen behartigd en kunnen we rond te tafel zitten en met elkaar overleggen. Laat u mij weten wie uw advocaat is?” 

Klager reageert hier dezelfde dag op met, voor zover relevant: 

“Onlangs heb ik juridisch advies ingewonnen en daaruit is gekomen, dat ik momenteel geen juridische bijstand nodig heb. Graag ontvang ik het ouderschapsplan terug met de bezwaarpunten van [de vrouw], zodat ik deze punten van toegevoegde waarde voor ons kind weet. Afhankelijk van uw inhoudelijke reactie en opgestelde ouderschapsplan met inachtneming van het reeds eerder verzonden plan, kan ik een betere overweging maken of ik mij in rechte wil laten vertegenwoordigen door een advocaat. Gezien ik bereidwillig ben om mee te werken, lijkt het mij niet noodzakelijk om het proces langer te maken. Graag zie ik het ouderschapsplan tegemoet.” 

3.9    Bij e-mailbericht van 25 mei 2022 stuurt de vrouw aan klager, voor zover relevant: 

“(…) Tevens verzoek ik jou, zoals mijn advocaat dat ook meerdere malen had aangegeven, om een eigen advocaat in handen te nemen. Hiermee kunnen we gezamenlijk een ouderschapsplan ondertekenen. (…) Nogmaals, zonder eigen advocaat komt er geen ouderschapsplan. (…)” 

3.10     Op 25 mei 2022 stuurt klager verweerster een reminder met betrekking tot zijn verzoek van 2 mei 2022. Verweerster reageert hier dezelfde dag op met, voor zover relevant: 

“Zoals ik al in mijn e-mail van 2 mei 2022 heb uiteengezet, zal ik graag met uw advocaat in contact komen en willen overleggen. Laat u mij weten wie dit is?” 

Klager reageert hier op 28 mei 2022 op met, voor zover relevant:

“Zoals ik ook eerder heb aangegeven in de mail van 02-05-2022, is een advocaat niet van toepassing in dit stadium. (…)” 

3.11     Bij e-mailbericht van 28 mei 2022 stuurt klager aan de vrouw, voor zover relevant: 

“(…)Met betrekking tot het in de hand nemen van een advocaat, wil ik wederom aangeven dat je in Nederland niet verplicht bent een advocaat in de hand te nemen, toch weigeren zowel jij als de advocaat die jij in de hand hebt genomen enige vorm van communicatie zonder tussenkomst van een advocaat. Ik juich het feit dat jij persoonlijk juridische bijstand hebt toe, op deze manier weet jij dat je niks tekort wordt gedaan. Mijn wensen met betrekking tot het ouderschapsplan heb ik persoonlijk naar jou geuit en op papier gezet. Vanuit jou kant heb ik tot op heden zowel persoonlijk als op papier geen wensen, noch aanpassingen mogen ontvangen.” 

3.12     Op 30 mei 2022 stuurt de office manager van verweerster (hierna: H), namens verweerster het ouderschapsplan aan klager. Ook worden in dit bericht de voor de berekening van de onderhoudsbijdrage noodzakelijke financiële gegevens aan klager gevraagd. 

3.13     Op 7 juni 2022 bericht de vrouw aan verweerster dat de communicatie met klager steeds stroever verloopt. 

3.14     Op 8 juni 2022 bericht de vrouw aan verweerster dat zij nog geen reactie van klager heeft ontvangen op het ouderschapsplan, als ook dat zij (“weer”) e-mails en berichten met beschuldigingen van klager heeft ontvangen. 

3.15     Op 13 juni 2022 stuurt H aan klager dat zij nog steeds geen reactie hebben ontvangen op het ouderschapsplan en dat zij deze graag alsnog van klager verneemt.

3.16     Op 23 juni 2022 stuurt klager in reactie op het door verweerster verstuurde ouderschapsplan een aangepast concept hiervan aan verweerster. In een reactie hierop schrijft verweerster klager dezelfde dag: 

“Dank voor toezending van het ouderschapsplan, welke ik aan [de vrouw] zal doen toekomen voor haar commentaar. U heeft mij wederom uw financiële stukken niet aan mij doen toekomen. Mocht ik deze wederom niet ontvangen, binnen een week na heden, dan zal ik [de vrouw] hieromtrent adviseren. Nogmaals het lijkt mij praktisch en in het belang van uw kind dat u uw financiële gegevens stuurt en ook een advocaat in de arm neemt die uw belangen behartigd.” 

3.17     Op 1 juli 2022 stuurt klager aan verweerster, voor zover relevant: 

“(…) Graag wil ik met u en [de vrouw] verder praten over het ouderschapsplan en ontvang ik hierbij antwoord over mijn aanvullingen op het plan. Indien u weigert een inhoudelijke reactie te geven en blijft verzoeken om financiële gegevens, zal ik de deken op de hoogte brengen van uw bejegening jegens mij.” 

3.18     Op 18 augustus 2022 stuurt de vrouw aan verweerster, voor zover relevant: 

“(…) Wat kan/moet ik doen, wat zijn de vervolgstappen? De handelingen van [klager], een persoonlijk gesprek, telefoontjes, whatsapp berichten ervaar ik als erg vervelend. Wat als het enge dreigementen worden? [Klager] geeft mij het gevoel dat hij zeggenschap wilt hebben over [de zoon] en alles wilt regelen op zijn manier en dat ik ermee akkoord moet gaan. (…)” 

Hierop reageert verweerster dezelfde dag met, voor zover relevant: 

“U kunt nu naar de rechter stappen en de rechter om bemiddeling verzoeken een zogenaamd artikel 1:253a BW procedure. (…) Zal ik dan maar een verzoekschrift gaan opstellen? (…)” 

3.19     Op 21 september 2022 heeft verweerster namens de vrouw een artikel 1:253a BW procedure bij de rechtbank aanhangig gemaakt.

3.20     Op 7 november 2023 heeft de vrouw een verklaring afgegeven, voor zover relevant inhoudende:

“(...) Ik wilde absoluut niet met [klager] alleen rond de tafel zitten, wij kunnen niet met elkaar communiceren de situatie was verhard. (...) Kortom ik wilde niet alleen en ook niet zonder zijn advocaat aan tafel zitten (...)” 

3.21     Op 27 december 2023 heeft de vrouw een tweede verklaring afgegeven, voor zover relevant inhoudende:

“Toen ik mij tot [verweerster] wendde in oktober 2021 via rechtshulp was de situatie tussen [klager] en ik al zeer verhard. Het is niet dat [verweerster] dit heeft veroorzaakt. Dit was de reden dat ik haar heb gezegd niet met hem te willen spreken, ik wilde ook niet dat [verweerster] dat alleen voor mij zou doen. Zij heeft mij dit mij wel voorgehouden maar ik wilde dat niet. (...) Ik herhaal uitdrukkelijk dat ik hem niet wilde niet spreken, noch zien, noch wilde dat [verweerster] hem zou spreken. Hij diende een advocaat in de arm te nemen juist omdat er controle zou zijn over de uitvoering van het gesprek en de financiën konden worden uitgewisseld. (...)” 

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster obstructie te hebben gepleegd in de voortgang van het opstellen van een ouderschapsplan.

5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    De raad heeft vastgesteld dat verweerster meermaals aan klager heeft gevraagd om zich tot een advocaat te wenden. Eerst dan kon er overleg worden gevoerd. Klager heeft hier telkenmale afwijzend op gereageerd en te kennen gegeven dat hij voor rechtsbijstand geen noodzaak zag, als ook dat de kwestie volgens hem in goed onderling overleg kon worden opgelost.

5.2    Volgens de raad blijkt uit de overgelegde correspondentie een verstoorde verstandhouding tussen partijen, maar niet dat het aanhoudende verzoek aan klager tot het in de arm nemen van een advocaat een voor de vrouw noodzakelijke voorwaarde was. De raad is van oordeel dat verweerster zich met haar handelswijze te star heeft opgesteld en dat zij met name haar eigen opvatting (en niet noodzakelijkerwijs die van haar cliënte) lijkt te hebben gevolgd en daarmee de belangen van de wederpartij, klager, onnodig heeft geschaad zonder redelijk doel. Daarbij had verweerster, mede gelet op haar rol als familierechtadvocate, meer inspanningen kunnen en ook moeten verrichten om uit de ontstane impasse te geraken. Zo had zij in ieder geval kunnen proberen om een keer met elkaar in gesprek te gaan, waarbij verweerster zo nodig als “buffer” voor haar cliënte had kunnen optreden of zij had klager kunnen bellen en hem op die manier kunnen aanhoren. Op die wijze had er wellicht een begin van een (constructief) overleg tussen partijen tot stand kunnen komen. Door echter verdere stappen afhankelijk te maken van inwilliging van haar verzoek aan klager tot het in de arm van nemen van een advocaat, terwijl duidelijk was dat klager hiertoe niet zou overgaan, heeft verweerster de zaak onnodig gejuridiseerd en mogelijk ook vertraagd. Dit valt haar volgens de raad tuchtrechtelijk te verwijten. De raad heeft de klacht daarom gegrond verklaard.

Beroepsgronden

5.3    Verweerster heeft vijf grieven aangevoerd tegen de beslissing van de raad, die hieronder zakelijk en samengevat zullen worden weergegeven.   5.4    In de eerste plaats gaat de raad volgens verweerster uit van een incompleet feitencomplex. Uit de verklaringen van de vrouw van 7 november 2023 en 27 december 2023, alsmede uit de brief van 2 november 2021, blijkt dat verweerster met de vrouw heeft overlegd over de wijze van contact tussen klager en de vrouw. De vrouw verwachtte – gezien haar ervaringen tot dat moment – niets van een gesprek tussen verweerster en klager en was zeer bevreesd voor miscommunicatie of escalatie in de omgangskwestie. De vrouw had klager tot dat moment als onbuigzaam ervaren. 

5.5    In de tweede plaats heeft de raad ten onrechte overwogen dat uit de inhoud van de correspondentie geenszins zou blijken dat het een voorwaarde was van de vrouw om tot overleg te komen en dat de man zich daarin liet bijstaan door een advocaat. Uit de brief van 21 november 2021 blijkt dat de vrouw het niet zag zitten om zelf direct met klager te overleggen, noch dat verweerster dit zou doen. Verweerster kon niet anders dan aan dit verzoek gehoor geven. Verweerster heeft klager schriftelijk aan het woord gelaten en schriftelijk overleg met hem gevoerd. 

5.6    De raad heeft verder ten onrechte overwogen dat verweerster zich te star heeft opgesteld, haar eigen zienswijze heeft gevolgd en daarbij de belangen van klager zonder enig doel heeft geschaad en dat verweerster als buffer tussen klager en de vrouw diende te functioneren. Dit laatste lag niet op de weg van verweerster en zou niet tot een oplossing hebben geleid. De verhoudingen tussen partijen waren al sinds 2018 gepolariseerd. De vrouw zocht bescherming bij verweerster en verweerster heeft die geboden. Als klager nu juist een advocaat in de arm had genomen, hadden de gesprekken en de emoties mogelijk gekanaliseerd kunnen worden.   

5.7    In de vierde plaats heeft de raad overwogen dat verweerster met haar insteek de kans op een begin van de oplossing heeft ontnomen, waardoor de verhoudingen onder druk kwamen te staan en er nodeloos is gejuridiseerd. Dat is volgens verweerster niet waar. De verhoudingen tussen partijen waren al vanaf het uiteengaan van hun relatie rond 2018 ernstig verstoord. Verweerster heeft juist in een complexe situatie geprobeerd een oplossing tot stand te brengen, door namens de vrouw schriftelijk te reageren op de opstelling van een ouderschapsplan en met klager schriftelijk het gesprek aan te gaan.      

5.8    Verweerster heeft ten slotte geopereerd binnen het kader dat haar cliënte, de vrouw, haar heeft gegeven. Die wens van de vrouw heeft de belangen van klager niet geschaad, noch is er nodeloos gejuridiseerd. Verweerster heeft juist getracht partijen schriftelijk met elkaar te laten communiceren en de impasse op te lossen. De vertraging van de zaak is niet veroorzaakt door verweerster, maar door het handelen van klager.   

Verweer in beroep

5.9    Volgens klager mist het beroep van verweerster feitelijke onderbouwing. Verweerster richt zich op het ondermijnen van het karakter van klager en concentreert zich voornamelijk op de emotionele beleving van de vrouw. Klager vermoedt ook dat de brief van 2 november 2021 achteraf is opgesteld ten behoeve van dit proces. Klager heeft herhaaldelijk aan verweerster aangegeven dat hij bereid was om met elkaar om de tafel te gaan zitten, maar dit gesprek werd door verweerster niet geïnitieerd. De ouderlijke verstandhouding is onder invloed van verweerster alleen maar verslechterd. Verweerster heeft klager niet de vrijheid gegeven open te communiceren en zij heeft de overeenstemming over een ouderschapsplan belemmerd. Klager vindt dat de uitspraak van de raad in stand moet blijven.   

Maatstaf

5.10     Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren.

Overwegingen hof  5.11     Een voor de advocatuur essentiële kernwaarde is de kernwaarde partijdigheid. De kernwaarde partijdigheid brengt mee dat de advocaat uitsluitend instructies ontvangt van zijn cliënt en dat bij de uitvoering van een opdracht de gerechtvaardigde belangen van de cliënt bepalend zijn. Deze partijdigheid kent wel grenzen. De advocaat mag bijvoorbeeld bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel.

5.12     Bovengenoemd kader in acht nemend is het hof, anders dan de raad, van oordeel dat verweerster de grenzen van de aan haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Dat oordeel licht het hof als volgt toe. 

5.13     Verweerster heeft klager bij e-mail van 22 april 2022 voor het eerst geadviseerd om in zijn eigen belang een advocaat in te schakelen. Dit door verweerster gegeven advies aan klager is zorgvuldig, immers verweerster kon niet instaan voor de belangen van klager. Dat verweerster dit advies vervolgens meermaals heeft herhaald terwijl klager reeds had aangegeven dat hij het niet nodig vond om een eigen advocaat in de arm te nemen, was wellicht onnodig, maar niet klachtwaardig. Dat verweerster echter verdere stappen afhankelijk zou hebben gemaakt van inwilliging van het verzoek van verweerster aan klager tot het inschakelen van een eigen advocaat, blijkt niet uit de stukken en volgt het hof niet. 

5.14     De periode gelegen tussen de toezending van het concept ouderschapsplan door klager op 29 april 2022 en de inhoudelijke reactie daarop van verweerster op 30 mei 2022, is lang, maar niet te lang mede in het licht van de tussenliggende correspondentie en brengt niet mee dat er sprake is van obstructie of onnodige vertraging door verweerster. De periode tot 30 mei 2022 is door verweerster voorts gebruikt om te overleggen met haar cliënte. Bovendien stonden de vrouw en klager in deze periode ook rechtstreeks met elkaar in contact. 

5.15     In het kader van de partijdigheid van verweerster was het niet haar taak om, zoals de raad dat formuleert, als “buffer” op te treden tussen haar cliënte en klager. Ook kan niet worden verwacht van verweerster dat zij zelf – zonder toestemming van haar eigen cliënte, welke toestemming haar cliënte expliciet niet gaf – met klager zou bellen, dan wel een gesprek zonder aanwezigheid van haar cliënte met hem zou voeren. Het hof merkt daarbij op dat zelfs als daar wel toestemming van de cliënt voor zou zijn, het een eigen afweging van de advocaat is om hier al dan niet toe over te gaan. Het hof onderkent dat de advocaat de verplichting heeft om zoveel mogelijk op zoek te gaan naar een buitengerechtelijke oplossing, omdat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Dit neemt echter niet weg dat de advocaat partijdig is en blijft. Het zoeken naar een buitengerechtelijke oplossing gaat niet zo ver dat de advocaat moet functioneren als buffer tussen partijen. De partijdigheid van de advocaat komt op de eerste plaats.

Slotsom

5.16     Nu het hof van oordeel is dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, slaagt het hoger beroep van verweerster. Het hof zal de beslissing van de raad daarom vernietigen en de klacht alsnog ongegrond verklaren.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 22 december 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-411/A/A;

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven en E.M.J. van Nieuwehuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.J. Verschueren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.