Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:147

Zaaknummer

21-525/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van de eigen cliënt over factuur en toevoeging in een echtscheidingszaak. Niet gebleken dat verweerder een factuur heeft gestuurd voordat de zaak was afgerond of de toevoeging heeft laten intrekken zonder medeweten  van klaagster. Verdere verwijten zijn onvoldoende onderbouwd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 augustus 2024 in de zaak 24-525/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 10 juli 2024 met kenmerk R 2024/79 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. In de opdrachtbevestiging van 1 juni 2021 is op de vraag “Gefinancierde rechtshulp mogelijk?” ‘ja’ omcirkeld. Bij de financiële afspraken is genoteerd dat een uurtarief niet van toepassing is, met daarbij de opmerking: “alleen als de toevoeging wordt ingetrokken dan is uurtarief € 200,-“. Ook is opgenomen dat eenmalig zal worden gedeclareerd.  1.2    Op 30 maart 2023 heeft de rechtbank beschikking gewezen in de echtscheidingsprocedure. 1.3    Op 29 januari 2024 heeft verweerder een slotdeclaratie aan klaagster gestuurd voor een bedrag van € 13.630,- (inclusief BTW). Bij de declaratie is een urenverantwoording gevoegd. 1.4    Op 1 maart 2024 hebben klaagster en verweerder via WhatsApp gecorrespondeerd over de factuur: Klaagster:    “Goedemiddag, Kunt u aub factuur van echtscheiding uitstellen (…)” Verweerder:    “Heeft u een bepaalde reden voor uitstel? De afspraak was immers betaling door u na ontvangst overwaarde. Bovendien gold de korting alleen maar bij betaling uiterlijk op 1 maart. D.w.z. dat u alsdan rond € 13.000,- zou mogen betalen.” Klaagster:    “Misschien heb ik nog recht op toevoeging bijv volledig of deels terugbetalen” Verweerder:     “Ik heb het u bij de opdracht en ook nog van de week uitgelegd. U kunt het ook op internet terugvinden. Het bedrag wat u uit de scheiding en deling hebt ontvangen ligt ver boven het bedrag waarbij de toevoeging nog intact blijft. Die grens is dacht ik ongeveer € 15.000. Ik moet dat bij indienen van de toevoeging melden. Dat heb ik inmiddels gedaan. Het is 100% zeker dat de toevoeging wordt ingetrokken. (…) De betaaltermijn van de factuur is al vervallen en die ontving u pas na ruim 2 jaar. Dus deze mag toch onderhand wel eens betaald worden vind u niet? Als u later betaald dan vandaag geldt de korting niet meer. Het is aan u.” Klaagster:     “Ik heb nog steeds geen bewijs van raad voor rechtsbijstand ontvangen over dat mijn toevoeging ingetrokken is. Heeft u dit van hun ontvangen?” Verweerder:    “Ingediende toevoegingen worden op beurt van binnenkomst behandeld. Ik heb onlangs uitkeringen gekregen van in december ingediende toevoegingen. Dus als u daarop wilt wachten gaat het nu wel even duren en bent u uw korting kwijt. (…) Waarom trekt u in twijfel wat ik u al 2 jaar geleden heb uitgelegd? (…) U maakt geen schijn van kans dat de toevoeging intact blijft. (…)  1.5    Klaagster heeft een brief van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR), gedateerd 14 maart 2024, ontvangen, waarin is vermeld dat de RvR voornemens is de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken, met als consequentie dat de advocaatkosten volledig voor rekening van klaagster komen. In de brief staat verder onder meer:  “Van uw advocaat ontvingen wij bericht dat de rechtsbijstand in uw zaak geëindigd is. Uit de door de advocaat meegestuurde stukken blijkt dat u recht heeft op een bedrag dat gelijk aan of hoger is dan 50% van het voor u geldende drempelbedrag. (…) Uit de beschikking van de rechtbank d.d. 30-03-2023 en de opgave van uw advocaat maakt de Raad op dat u aanspraak kunt maken op c.a. € 72.905,- (deel overwaarde woning). Dit bedrag overschrijdt de voor u geldende vrijstelling.” 1.6    Op 16 maart 2024 hebben klaagster en verweerder via WhatsApp gecorrespondeerd: Verweerder:    “Goedemiddag, Wij hebben wat app-verkeer gehad over de intrekking van de toevoeging. Reeds bij de opdrachtbevestiging bent u op dit intrekking gewezen voor het geval u uit de verdeling van het vermogen een bedrag zou ontvangen zoals u inmiddels van de notaris ontvangen hebt. U heeft tot 2x toegezegd dat u mijn nota zou voldoen overigens na ook nog een korting bedongen te hebben bij onmiddellijke betaling. (…) Ik heb u inmiddels de beslissing van de Raad toegezonden. U zit ver boven het vrij te laten bedrag. Vervolgens hoor ik niets meer van u. U reageert niet meer op mijn apps en telefoontjes. Ik vind dit niet erg netjes van u nadat ik mij ruim 2 jaar voor u hebt in gespannen. U dwingt mij nu u formeer ingebreke te stellen hetgeen ik hierbij doe voor het geval u niet binnen 3 dagen tot betaling overgaat. Nadien acht ik mij vrij de vordering te laten incasseren. (…) Zolang u niet tot betaling overgaat kan ik niet meer voor u optreden.” Klaagster heeft laten weten dat zij de factuur gaat laten controleren omdat het bedrag hoger is en omdat verweerder het eerste gratis intakegesprek op de factuur heeft genoteerd.  1.7    Op 26 maart 2024 heeft verweerder klaagster een creditnota gestuurd “i.v.m. op 13 maart 2024 laten uitbetalen van de toevoeging wegens non-betaling cliënte. Deze zal door de Raad voor Rechtsbijstand op u worden verhaald.” Het totaal betreft € 1.230,88. Op de nota is vermeld dat op de factuur van 29 januari 2024 thans nog € 12.399,12 dient te worden voldaan. 1.8    Op 28 maart 2024 heeft verweerder, na overleg met de deken, een verzoekschrift tot het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ingediend bij de voorzieningenrechter, welk verzoek op 29 maart 2024 is toegestaan. 1.9    Op 2 april 2024 is de toevoeging definitief ingetrokken door de RvR.  1.10    Op 12 april 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  1.11    Op 19 april 2024 heeft verweerder klaagster gedagvaard in verband met de niet betaalde factuur.

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft in januari 2024 een factuur naar klaagster gestuurd, terwijl de zaak nog niet afgerond was. b)    Verweerder heeft zonder overleg met klaagster de toevoeging laten intrekken bij de RvR. c)    Klaagster is geschrokken van de hoogte van de factuur.  d)    Klaagster is ontevreden over verweerders werkzaamheden: hij wilde klaagster vaak niet helpen en had beperkte uren vanuit de RvR voor de zaak. Klaagster had vaak het gevoel dat verweerder de zaak niet serieus nam en niet aan klaagsters belangen en die van haar kinderen dacht.  e)    Verweerder heeft verkeerde informatie aan de deken en de rechter gegeven om snel toestemming te krijgen om beslag te laten leggen op klaagsters bankrekening.  2.2    Klaagster heeft onder meer gesteld dat verweerder haar echtscheiding op toevoegingsbasis heeft gedaan. Uit de zaak is geld vrijgekomen. Klaagster heeft niet de gelegenheid gehad verweerders factuur en urenoverzicht te controleren. Klaagster heeft korting gevraagd en verweerder zei dat zij een korting kon krijgen als ze die dag betaalde. Het geeft klaagster een vreemd gevoel dat verweerder zo snel geld wilde hebben. Verweerder heeft klaagster er niet over geïnformeerd dat zij eerst een brief van de RvR moet afwachten. Zij wist ook niet dat verweerder een vergoeding van de RvR heeft gehad en niet op zijn nota in mindering heeft gebracht.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij stelt dat bij aanvang van de opdracht duidelijk was dat, gezien de forse overwaarde van de woning, een toevoeging geen stand zou houden. Vandaar dat een uurtarief overeengekomen werd. Afgesproken is dat betaling zou plaatsvinden na verkoop van de woning, dan wel nadat klaagster door haar ex-partner zou zijn uitgekocht. Klaagster had geen inkomsten. Om die reden werd gekozen voor een toevoeging, zodat de kosten in eerste instantie voor klaagster betaalbaar zouden blijven. Verweerder stelt dat van meet af aan duidelijk was voor klaagster dat zij uiteindelijk de kosten rechtsbijstand zelf zou moeten betalen.  3.2    Verweerder stelt dat de echtscheidingsprocedure medio maart 2023 geëindigd is met de beschikking van de rechtbank. Verweerder heeft de toevoeging toen niet gedeclareerd bij de RvR, omdat het niet de bedoeling was dat de zaak op een toevoeging zou worden afgedaan. Het was duidelijk dat de ex-partner van klaagster haar zou uitkopen en dit bedrag was een veelvoud van het vrij te laten bedrag waarbij de toevoeging nog in stand kon blijven. Betaling zou volgen na de notariële overdracht. Verweerder ging er vanuit dat dit in januari 2024 had plaatsgevonden en zond klaagster daarom een eindnota. Klaagster reageerde daar aanvankelijk niet op. Pas op 27 februari 2024 is er over de factuur contact geweest, waarbij klaagster vroeg of kon worden volstaan met een afgerond bedrag van € 13.000,- incl. btw. Verweerder heeft haar gezegd dat er dan wel direct betaald moest worden, omdat de betaaltermijn van 14 dagen al ruimschoots verstreken was. Later heeft klaagster gesteld dat zij alleen onder protest wilde betalen. Zij heeft ook laten weten dat zij wilde kijken of de toevoeging intact kon blijven. Verweerder heeft klaagster toen laten weten de toevoeging te zullen indienen bij de RvR. Daarop ontving klaagster de brief van de RvR van 14 maart 2024.  3.3    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De klacht ziet onder andere op de kwaliteit van de dienstverlening door de voormalig eigen advocaat. Bij de beoordeling hiervan dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.  Klachtonderdeel a) 4.2    De voorzitter overweegt dat verweerder klaagster in januari 2024 een (eind)factuur heeft gestuurd. Dat acht de voorzitter, mede gelet op de gemotiveerde uitleg van verweerder, niet onbegrijpelijk. De echtscheidingsprocedure was immers afgerond, verweerder had nog niet betaald gekregen voor zijn werkzaamheden en hij ging er vanuit dat de notariële overdracht van de voormalige echtelijke woning toen had plaatsgevonden. Klaagster heeft zich blijkbaar nog voor opvolgende kwesties met haar ex-partner bij verweerder gemeld. Dat betekent echter niet dat de echtscheidingsprocedure niet was afgerond. Klaagster heeft bovendien erkend dat ‘uit deze zaak geld is vrijgekomen’. Niet blijkt dat verweerder een factuur heeft gestuurd voordat de echtscheidingszaak was afgerond. Verweerder heeft – niet onbegrijpelijk – aanspraak gemaakt op betaling voor zijn werkzaamheden. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel b) 4.3    Verweerder heeft betwist dat hij zonder overleg de toevoeging heeft laten intrekken. Uit de WhatsAppcorrespondentie tussen klaagster en verweerder (van onder meer 1 maart 2024) blijkt dat is gesproken over (intrekking van) de toevoeging. Het is de voorzitter dan ook niet gebleken dat verweerder zonder medeweten van of overleg met klaagster aan de RvR de intrekking van de toevoeging heeft aangevraagd. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel c) 4.4    Voor zover klaagster met dit verwijt stelt dat de factuur te hoog is, geldt dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter beoordeelt wel of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat daarvan sprake is. Klaagsters stellingen op dit punt, onder meer dat het intakegesprek gratis zou zijn en dat verweerder meer uren heeft gedeclareerd dan gewerkt, zijn door haar niet of onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft na declaratie bij de RvR het door hem ontvangen bedrag van de RvR op zijn declaratie in mindering gebracht, zo blijkt uit de creditnota van 26 maart 2024. 4.5    Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder ten aanzien van de (hoogte van) de factuur is dan ook niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel d) en e) 4.6    Klaagster heeft haar verwijten over verweerders werkzaamheden en over zijn informatieverstrekking rondom het beslag niet verder geconcretiseerd en op geen enkele wijze onderbouwd. De voorzitter is dan ook niet gebleken dat verweerder tekort geschoten is in zijn bijstand aan klaagster en evenmin dat hij verkeerde informatie heeft verstrekt. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.