Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:153

Zaaknummer

24-074/DH/RO

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor de vennootschap mogen blijven verrichten tot het moment dat de door de OK benoemde interim-bestuurder besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van de vennootschap zou blijven optreden. Het feit dat de OK heeft besloten een interim-bestuurder te benoemen, betekent immers niet dat daarmee automatisch ook de opdracht van de vennootschap aan verweerder was beëindigd en dat sprake was van een belangenconflict. Verder was de interim-bestuurder van de vennootschap zelfstandig bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen. In dat kader was de interim-bestuurder ook bevoegd om de declaratie van verweerder, met bijgaande urenspecificatie, goed te keuren en betaalbaar te stellen. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 september 2024 in de zaak 24-074/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN PROCEDURE 1.1    Op 16 oktober 2023 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 29 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2274519 R 2024/08 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 juli 2024. Daarbij waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster van 14 februari 2024.

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Bedrijf A, houdstermaatschappij van mevrouw X, is voor 50% aandeelhouder van bedrijf B en haar deelnemingen, waaronder klaagster (bedrijf B en haar deelnemingen hierna gezamenlijk genoemd: de vennootschap). De heer De B. is ook voor 50% aandeelhouder van de vennootschap. 2.3    In september 2020 is bedrijf A een procedure gestart bij de Ondernemingskamer tegen de vennootschap en toenmalige bestuurder de heer De B. vanwege een vermoeden van wanbeleid. Verweerder heeft de vennootschap en de heer De B. hierin bijgestaan. 2.4    Bij beschikking van 2 november 2021 heeft de Ondernemingskamer (hierna ook: OK) een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap en een nader bekend te maken persoon benoemd tot bestuurder van de vennootschap met doorslaggevende stem en met de bevoegdheid deze vennootschap zelfstandig te vertegenwoordigen.  2.5    Op 4 november 2021 heeft de Ondernemingskamer (hierna ook: OK) de heer T. aangewezen als interim-bestuurder van de vennootschap.  2.6    Op 8 november 2021 heeft de heer T. onder meer aan verweerder, de heer De B. en mevrouw X gemaild dat de heer De B. geen betalingen meer zal uitvoeren zonder zijn voorafgaande toestemming en dat hij bij voorkeur wekelijks per e-mail een lijst ontvangt van uit te voeren betalingen vergezeld van een korte toelichting. Ook heeft de heer T. in zijn e-mail vermeld dat de volgende bijeenkomst plaatsvindt op 16 november 2021. 2.7    Op 4 maart 2022 heeft verweerder voor zijn werkzaamheden in de periode oktober 2021 tot en met februari 2022 een declaratie aan klaagster gestuurd.  2.8    Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft de secretaris van de OK aan de heer T. gevraagd of verweerder nog advocaat is van de vennootschap. De heer T. heeft deze e-mail doorgestuurd aan verweerder en de heer De B. en daarbij vermeld dat hij de OK zal laten weten dat verweerder als advocaat van de vennootschap wordt vervangen door mr. K.   Dezelfde dag heeft de heer T. aan de heer De B. gemaild dat hij, zolang hij tijdelijk bestuurder is, het beter vindt dat verweerder in de procedure bij de OK als advocaat van de heer De B. en zijn vennootschappen niet tegelijkertijd ook de belangen van de vennootschap behartigt. 2.9    Bij beschikking van 14 maart 2022 heeft de OK een onderzoeker aangewezen. In deze beschikking is mr. K. als nieuwe advocaat van de vennootschap vermeld. 2.10    Op 16 maart 2022 heeft de heer T. verweerder gemaild dat hij de vennootschap niet langer kan vertegenwoordigen. Dezelfde dag heeft de heer T. aan de heer De B., met verweerder en mr. K. in de cc, gemaild: ‘We bespraken dat de declaraties van het kantoor van [verweerder] niet voor rekening van de vennootschap komen, voor zover het gaat om werkzaamheden die betrekking hebben op de behartiging van jouw (…) belangen. Ik ben wel eenmalig bereid om de laatste declaratie (…) te voldoen, maar deze wordt dan wel in rekening courant van jouw holding geboekt. Toekomstige declaraties van [verweerder] kunnen tot nader order niet aan (…) gericht worden. (…).’

2.11    In 2023 hebben de vennootschap en (de vennootschappen van) de heer De B. een regeling getroffen op grond waarvan onder meer alle vorderingen, inclusief de rekening-courant vorderingen, van de vennootschap op de heer De B. geacht worden te zijn voldaan.  2.12    Op 7 september 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gemaild dat hij heeft vastgesteld dat de declaratie van verweerder van 4 maart 2022 niet de juiste tenaamstelling heeft. Daarbij heeft de gemachtigde van klaagster opgemerkt: ‘Deze factuur is gericht aan [klaagster], maar heeft grotendeels betrekking op bestede uren voor de periode dat [de heer T.] interim-bestuurder was namens de Ondernemingskamer. Besproken is dat beide partijen vanaf het moment van deze benoeming (i.e. 2 november 2021) ieder hun eigen advocaatkosten moesten dragen. Deze factuur is echter gericht aan [klaagster]. [de heer T.] heeft dit blijkbaar onderkend en de factuur uiteindelijk geboekt in de rekening-courant met [vennootschap ***] (…).’

Daarop heeft verweerder op 8 september 2023 gereageerd. 2.13    Op 11 oktober 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gevraagd om voor de declaratie van 4 maart 2022 een creditnota te verstrekken en om het declaratiebedrag – kort gezegd – terug te betalen. Daarbij heeft de gemachtigde van klaagster vermeld: ‘Op het moment dat [de heer T.]  als bestuurder wordt benoemd, dien jij als advocaat de facto twee heren: de vennootschap en de directeur van de (dochter-)vennootschap, tevens (indirect) aandeelhouder. En dat op een moment dat een andere (indirect) aandeelhouder duidelijk kenbaar heeft gemaakt op z’n minst ernstige twijfels te hebben over de door genoemde directeur gevoerde beleid. Beter gezegd: dat hier sprake is van directiefraude.’

2.14    Op 15 oktober 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster gemaild: ‘Opdrachten eindigen niet ‘vanzelf’. Er is met specificatie gefactureerd en de factuur is betaald met instemming van de aangestelde bestuurder, die immers alle betalingen fiatteerde. De factuur is later (al dan niet terecht) in rekening-courant geboekt, en daarmee dus niet ten laste ven de vennootschap gebracht. Voor die rekening-courant is in het kader van de regeling kwijting verleend. Wanneer van jullie zijde daar bezwaar tegen was, had je dat tijdig ter tafel moeten brengen, en niet als mosterd na de maaltijd. Nu lijkt het erop dat jij een voordeel wilt voor mevrouw X . Daar is geen grondslag voor.’

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij na de aanstelling van de heer T. en de inperking van de bestuursbevoegdheid voor klaagster is blijven optreden, terwijl hij feitelijk enkel nog voor de heer De B. en/of diens vennootschappen kon optreden. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij haar, althans haar gemachtigde, tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie. De heer T. heeft de declaratie van verweerder om voor klaagster onverklaarbare redenen betaald en aansluitend de heer De B., althans diens vennootschappen, in zijn rekening-courant met klaagster voor het bedrag daarvan belast. Volgens klaagster dient verweerder haar daarom te crediteren voor het bedrag van de declaratie. Door de weigering van verweerder om het bedrag te crediteren is volgens klaagster sprake van belangenverstrengeling en onrechtmatige dan wel onjuiste declaratie van werkzaamheden.  3.2    De raad zal hierna ingaan op de klachtonderdelen en de stellingen van klaagster.

4    VERWEER  4.1    Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat het primair aan de bestuurder van de vennootschap is om te bepalen of hij zowel voor de vennootschap als voor de heer De B. kan optreden. Met de uitspraak van de OK van 4 november 2021 is dit volgens verweerder niet vanzelf gewijzigd. Verweerder wijst erop dat de heer T. hem medio maart 2022 heeft gemeld dat hij niet langer de advocaat van de vennootschap was.  Voor wat betreft de declaratie van 4 maart 2022 voert verweerder aan dat de betaling van de factuur is goedgekeurd door de heer T. en dat het factuurbedrag in rekening-courant is geboekt met (een vennootschap van) de heer De B., zodat deze niet voor rekening van de vennootschap is gekomen. Verweerder wijst erop dat door de in 2023 tot stand gekomen schikking tussen de vennootschap en de heer De B. geen rekening-courantschuld meer van de heer De B. aan klaagster en de vennootschap bestaat. 4.2    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingskader 5.1    Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. De klacht is ongegrond 5.2    De raad is op grond van de stukken en de verklaringen die ter zitting zijn afgelegd van oordeel dat verweerder ten aanzien van zijn optreden na 4 november 2021 en zijn  declaratie van 4 maart 2022 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor de vennootschap mogen blijven verrichten tot het moment (16 maart 2022) dat de door de OK benoemde interim-bestuurder, de heer T., besloot dat het beter was als verweerder niet langer als advocaat van de vennootschap zou blijven optreden. Het feit dat de OK op 2 november 2021 heeft besloten een interim-bestuurder te benoemen en op 4 november 2021 de heer T. daarvoor heeft aangewezen, betekent immers niet dat daarmee automatisch ook de opdracht van de vennootschap aan verweerder was beëindigd en dat sprake was van een belangenconflict. Verweerder heeft ter zitting verder toegelicht dat hij na 4 november 2021 nog diverse gesprekken met de heer T. heeft gevoerd, omdat de heer T. wilde weten wat er in de vennootschap speelde en daarover geïnformeerd wilde worden. Deze toelichting wordt ondersteund door de e-mail van de heer T. van 8 november 2021 waaruit duidelijk blijkt dat er een bespreking is geweest en dat een nieuwe bespreking is gevolgd. Dat klaagster het bijzonder vindt dat verweerder na de beschikkingen van de OK nog gesprekken met de heer T. heeft gevoerd en daarvoor zijn uren heeft gedeclareerd, betekent niet dat verweerder daarmee klachtwaardig heeft gehandeld. 5.3    Verder leidt de raad uit de beschikkingen van de OK van 2 en 4 november 2021 af dat de heer T. als interim-bestuurder van de vennootschap zelfstandig bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. In dat kader was de heer T. ook bevoegd om de declaratie van verweerder van 4 maart 2022, met bijgaande urenspecificatie, goed te keuren en betaalbaar te stellen. Uit zijn e-mail van 16 maart 2022 blijkt dat dit een weloverwogen keuze van de heer T. is geweest, net als zijn keuze om de declaratie van verweerder in de rekening-courant te boeken met (een vennootschap van) de heer De B. De declaratie van verweerder is feitelijk dan ook betaald door (een van de vennootschappen van) de heer De B. en niet door klaagster. Door de later in 2023 tot stand gekomen regeling tussen de vennootschap en de heer De B. bestaat er ook geen rekening-courantschuld meer van de heer De B. aan klaagster. Het feit dat verweerder heeft geweigerd om het declaratiebedrag aan klaagster (terug) te betalen, is dan ook niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat klaagster het niet eens is met deze gang van zaken rondom de declaratie van verweerder en de besluitvorming van de heer T. betekent niet dat verweerder hierin iets te verwijten valt. 5.4    Tot slot is het de raad niet gebleken dat verweerder klaagster tijdens de AVA van 21 april 2023 verkeerd heeft voorgelicht over zijn declaratie en de betaling daarvan. Verweerder heeft dit ter zitting betwist en de overgelegde stukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en           W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.