Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:222

Zaaknummer

24-234/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Klacht over mede-advocaat. Klager beklaagt zich erover dat verweerder zonder zijn toestemming rechtstreeks een brief met een concept-dagvaarding aan zijn cliënte heeft gestuurd. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad lid 1 van gedragsregel 25 overtreden. Verweerder wist dat de wederpartij werd bijgestaan door klager. Door de cliënte van klager rechtstreeks aan te schrijven en deze buiten diens advocaat om te dreigen met betekening van de bijgevoegde concept dagvaarding als niet snel tot een goede regeling wordt gekomen, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen van het betamelijke overtreden. Voor zover het verweerder niet duidelijk was of klager nog wel de advocaat van de wederpartij was, dan had het op zijn weg gelegen om daar bij klager navraag naar te doen. Dat heeft verweerder niet gedaan. De raad legt aan verweerder geen maatregel op omdat hij verontschuldigingen aan klager heeft aangeboden, enig zelfinzicht heeft getoond in het foutieve van zijn handelen en heeft toegezegd niet van aannames uit te zullen gaan maar onderzoek te zullen doen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 9 september 2024 in de zaak 24-234/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

over

verweerder

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 17 juli 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 27 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 23/104 van de deken ontvangen. 

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 juli 2024. Daarbij was verweerder aanwezig.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.

2.1    Tussen  de heer G en P B.V. is een geschil ontstaan over de afwikkeling van een samenwerking waaronder over de verdeling van een verkoopprijs van een bedrijfspand en de afrekening van kosten over de periode dat partijen hebben samengewerkt.

2.2    Verweerder trad vanaf begin 2022 op als gemachtigde van de heer G. In oktober 2022 is klager als gemachtigde van P B.V. gaan optreden.

2.3    Op 21 februari 2023 heeft verweerder namens zijn cliënte aan klager een e-mail met administratieve bescheiden gestuurd met verzoek daarop te reageren. 

2.4    In een e-mail van 14 maart 2023 heeft verweerder aan klager geschreven: Op 21 februari 2023 zond ik u een e-mail met 21 bijlagen. Ik neem aan dat de toegezonden administratieve bescheiden door u en uw cliënte inmiddels zijn beoordeeld. Wanneer kan ik uw reactie om die e-mail met bijlagen ontvangen zodat ik kan beoordelen en cliënt kan adviseren of een gerechtelijke procedure is te voorkomen?

2.5    Op maandag 27 maart 2023: - om 10:45 uur: heeft klager in een e-mail aan verweerder laten weten dat hij door drukte hoopt tegen het einde van de week inhoudelijk namens zijn cliënte te kunnen reageren; - om 11:01 uur: heeft verweerder aan klager laten weten dat hij uiterlijk medio die week een reactie van klager verwacht en anders de cliënt van klager zal dagvaarden als geen nader schikkingsvoorstel volgt.

2.6    Op vrijdag 31 maart 2023 heeft verweerder aan klager gemaild dat hij geen reactie op zijn e-mails heeft ontvangen. Ook heeft hij daarin geschreven dat als hij niet uiterlijk maandag een reactie ontvangt, hij de opdracht heeft om die week een concept-dagvaarding te gaan maken.  

2.7    Verweerder heeft zijn aangetekende brief van 8 juni 2023 rechtstreeks aan de wederpartij gestuurd met de mededeling dat uiterlijk 19 juni 2023 de bijgevoegde conceptdagvaarding aan de wederpartij zal worden betekend als niet uiterlijk 15 juni 2023 een voor zijn cliënt acceptabele regeling is bereikt. 

2.8    Op 14 juni 2023: - om 11:48 uur: heeft klager aan verweerder geschreven: Mijn cliënte stelde mij zojuist bijgaande brief met concept dagvaarding ter hand, die rechtstreeks aan haar was toegezonden. Zij verkeerde in de onterechte veronderstelling dat ik wel een kopie zou hebben ontvangen. Het staat u niet vrij om rechtstreeks contact met een partij op te nemen, waarvan u weet dat deze door een advocaat wordt bijgestaan. (…)   - om12:30 uur: heeft verweerder daarop per e-mail aan klager als volgt gereageerd: Ik was in de veronderstelling dat ik de concept dagvaarding ook aan uw kantoor had gemaild. Excuses dat dit niet is gebeurd. In mijn begeleidende brief aan uw cliënte verzoek ik om een reactie op de concept dagvaarding. Mijn bedoeling was en is om te vernemen of wellicht nog een schikking mogelijk is/was. Ik verzoek u mij mee te delen of een schikking zoals eerder besproken nog tot de mogelijkheden behoort. Wanneer niet tot een schikking zal kunnen worden gekomen, zal de dagvaarding niet eerder dan volgende week aan uw kantoor worden betekend. (…)

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: op 8 juni 2023 zonder toestemming van klager rechtstreeks een brief met concept dagvaarding aan zijn cliënte / de wederpartij van verweerder te sturen.

 

4    VERWEER 

Volgens verweerder mocht hij zijn brief van 8 juni 2023 met concept dagvaarding aan de wederpartij versturen zoals door hem gedaan. Hij was in de veronderstelling dat hij daarvan toen ook een kopie aan klager had gemaild. Toen dat niet het geval bleek, heeft hij klager daarvoor zijn excuses aangeboden en dit rechtgezet. Daarnaast verkeerde hij toen mogelijk in de veronderstelling dat klager, nu ondanks toezegging om eind maart 2023 te reageren een reactie uitbleef, begin juni 2023 niet langer de raadsman van de wederpartij was. 

 

5    BEOORDELING

5.1    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    In gedragsregel 25 is in lid 1 onder meer bepaald dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Uitzondering hierop is dat een advocaat wel een aanzegging met rechtsgevolg rechtstreeks aan die partij mag doen mits met gelijktijdige verzending aan diens advocaat  en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg (lid 2).

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder gedragsregel 25 lid 1 heeft overtreden door de wederpartij van zijn cliënte op 8 juni 2023 rechtstreeks aan te schrijven zonder dat hij daarvoor toestemming had gekregen van klager. Verweerder wist dat die wederpartij in het geschil met zijn cliënte door klager werd bijgestaan, want hij had daarover met klager gecorrespondeerd. Verweerder heeft daarvan ook niet gelijktijdig aan klager een kopie gestuurd, maar dat is hier niet het springende punt. Gedragsregels zijn er om onwenselijke situaties te voorkomen, zoals de overrompeling van een wederpartij door dreiging met rechtsmaatregelen. Door de cliënte van klager rechtstreeks aan te schrijven en deze buiten diens advocaat om te dreigen met betekening van de bijgevoegde concept dagvaarding als niet snel tot een goede regeling wordt gekomen, heeft verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen van het betamelijke overtreden. Voor zover het verweerder op 8 juni 2023 niet duidelijk was of klager nog wel de advocaat van de wederpartij was, zoals hij stelt, dan had het op zijn weg gelegen om daar bij klager navraag naar te doen. Dat heeft verweerder niet gedaan. 

5.4    Nu niet is gebleken van de uitzondering als bedoeld in lid 2 heeft verweerder naar het oordeel van de raad aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klager gehandeld. De raad zal de klacht gegrond verklaren. 

 

6    MAATREGEL

Voor oplegging van een maatregel (waarvoor in beginsel een waarschuwing in aanmerking zou komen) ziet de raad geen aanleiding om de navolgende redenen. Verweerder heeft meteen na ontdekking van zijn vergissing daarvoor aan klager zijn verontschuldigingen aangeboden. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder ook enig zelfinzicht getoond in het foutieve van zijn handelen en toegezegd dat hij in gelijksoortige toekomstige situaties anders zal handelen door eerst nader onderzoek te doen naar de juistheid van zijn aannames en daarover te bellen. Oplegging van een maatregel wordt onder deze omstandigheden niet als zinvol gezien. 

 

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Omdat raad geen maatregel oplegt, wordt verweerder niet veroordeeld in de proceskosten als bedoeld in artikel 48ac lid 1 Advocatenwet.

 

BESLISSING

De raad van discipline: -    verklaart de klacht gegrond; -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, M.J.J.M. van Roosmalen en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op : 9 september 2024