Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:146

Zaaknummer

24-490/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat in een familierechtelijke procedure. Verweerster mocht klager verzoeken om af te zien van de helft van de kinderbijslag en aankondigen de kwestie anders aan de rechter voor te leggen. Haar cliënte kon op grond van een beschikking van de familierechter menen dat haar 100% van de kinderbijslag toekwam. Het is de voorzitter bovendien niet gebleken dat dit een evident kansloze procedure zou zijn of dat dit zou leiden tot onnodige polarisatie. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 augustus 2024 in de zaak 24-490/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 26 juni 2024 met kenmerk K045 2024, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van verweerster van 4 juli 2024 en van klager van 8 juli 2024.

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager is gescheiden van zijn ex-partner. Samen hebben zij drie kinderen. Verweerster staat de ex-partner bij. 1.2    Bij beschikking van 14 september 2022 heeft (de familierechter van) de rechtbank Den Haag onder meer overwogen: “(…) Concreet betekent dit dat de vrouw – de ouder waar [kinderen] hun hoofdverblijfplaats hebben – met de kinderalimentatie van de man, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en haar eigen inkomen – vanaf nu alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen behoort te betalen. Hiernaast dragen beide ouders ieder voor zich de verblijfskosten voor de kinderen wanneer zij bij hem of haar verblijven. Indien beide ouders hiervan willen afwijken, moeten zij samen in onderling overleg hierover afspraken maken. Gebleken is dat de ouders geen afspraken hebben gemaakt over de verblijfsoverstijgende kosten, zodat de rechtbank het verzoek van de man hiertoe zal afwijzen. (…)” 1.3    De ex-partner van klager ontving 100% van de kinderbijslag. De nieuwe partner van klager is hier bestuursrechtelijk tegen opgekomen.  1.4    Bij uitspraak van 25 januari 2024 (ECLI:N:RBDHA:2024:663, kenmerk SGR 23/1855) heeft (de bestuursrechter van) de rechtbank Den Haag beslist op het beroep van de nieuwe partner van klager. De rechtbank heeft daarin overwogen: “5.3. (…) De Svb heeft zich onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.2. aangehaalde overweging uit de rechterlijke beschikking van 14 september 2022 op het standpunt gesteld dat de rechtbank daarmee heeft bepaald dat de hele kinderbijslag aan moeder toekomt en dat daarom het recht op kinderbijslag niet gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide verzekerden. De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat nergens in voormelde rechterlijke beschikking van 14 september 2022 uitdrukkelijk is bepaald dat de kinderbijslag niet gelijkelijk wordt verdeeld maar alleen toekomt aan moeder. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de in ro 5.2 weergegeven passage waar de Svb zich op beroept. Als de rechtbank dat wel had willen bepalen, dan had zij dat aldaar en/of in het dictum uitdrukkelijk opgenomen. Uit de beschikking blijkt ook niet dat moeder de rechtbank heeft gevraagd over de verdeling van de betaling van de kinderbijslag een (afwijkende) beslissing te nemen. Ook de overweging door de rechtbank in de beschikking dat zij niet meer hoeft te beslissen op het subsidiaire verzoek van moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om hoofdaanvrager te worden, nu het primaire verzoek om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] te wijzigen wordt toegewezen, is geen aanwijzing dat de rechtbank bedoeld heeft wel een andere verdeling vast te stellen. Die overweging gaat immers alleen over de vraag of moeder hoofdaanvrager wordt en niet over de verdeling van de uitbetaling. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het BUK had eiseres over de periode in geding daarom wel recht op 50% van de kinderbijslag voor de kinderen. (…)” 1.5    Bij e-mail van 16 februari 2024 schreef verweerster aan klager: “Tot mij wendde zich wederom [de ex-partner]. Ik begrijp van haar dat u en uw partner 50% van de kinderbijslag voor de kinderen claimen vanwege co-ouderschap. Er ligt een beslissing van de bestuursrechter van 25 januari 2024 tegen de SVB. In de beschikking van 14 september 2022 van de rechtbank Den Haag inzake de kinderalimentatie is echter duidelijk opgenomen dat cliënte de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen dient te voldoen omdat zij (o.a.) de kinderbijslag ontvangt. Als dat maar de helft zou zijn, betaalt zij relatief te veel en wordt zij bovendien mogelijk geconfronteerd met een groot bedrag dat aan SVB moet worden terugbetaald; geld dat al is besteed aan de kinderen. Inmiddels is per 1 januari 2024 voor [naam kind] het co-ouderschap geëindigd. Hij woont per die datum overwegend bij u. De kinderalimentatie voor hem is ook om die reden door u gestopt. Hierdoor verzoek ik u binnen 8 dagen aan mij schriftelijk te bevestigen dat u en/of uw partner [naam]: ⦁    afzien van uw claim van 50% van de kinderbijslag voor alle drie de kinderen over 16 september 2022 tot 1 januari 2024; ⦁    afzien van uw claim van 50% van de kinderbijslag voor [naam kind] en [naam kind] per 1 januari 2024. Indien u hieraan geen gehoor geeft, zal ik de rechtbank verzoeken om over dit onderwerp in een nieuwe procedure een oordeel te geven. (…)” 1.6    Op 19 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster bedreigt en chanteert klager met een nieuwe gerechtelijke procedure als hij de uitspraak van de bestuursrechter van 25 januari 2024 niet naast zich neerlegt.

3    VERWEER 3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING Toetsingskader 4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:134). De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De voorzitter beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven. Beoordeling 4.3    Vaststaat dat de ex-partner van klager de volledige kinderbijslag vanaf 14 september 2022 uitbetaald heeft gekregen. Uit de beslissing van de bestuursrechter 25 januari 2024 volgt echter dat klager 50% van de kinderbijslag had moeten krijgen.  4.4    Verweerster heeft toegelicht dat het voor haar cliënte belangrijk was om de volledige kinderbijslag te blijven ontvangen en ook niet met een terugvordering te maken te krijgen. Zij heeft daarom het verzoek gedaan aan klager of hij wilde afzien van de helft van de (al eerder aan haar cliënte uitgekeerde) kinderbijslag. De voorzitter is van oordeel dat dit – ook rekening houdend met de kernwaarde partijdigheid – geen klachtwaardig verzoek is, nu verweerster daarmee opkwam voor de belangen van haar cliënte die mede op grond van de beschikking van 14 september 2022 kon menen dat haar 100% van de kinderbijslag toekwam en dus geen rekening met een terugvordering hoefde te houden. Ook mocht verweerster aankondigen de kwestie anders aan de rechter voor te zullen leggen. Dat zou immers eveneens in het belang van haar cliënte zijn. Het is de voorzitter bovendien niet gebleken dat dit een evident kansloze procedure zou zijn of dat dit zou leiden tot onnodige polarisatie. Verweerster heeft gehandeld binnen de aan haar toekomende vrijheid ter behartiging van de belangen van haar cliënte. 4.5    Dat klager het verzoek opvat als dreigement of chantage is spijtig, maar kan niet afdoen aan het uitgangspunt dat partijen juridische geschillen te allen tijde aan de rechter moeten kunnen voorleggen, ook (juist) als dit niet buiten rechte met de wederpartij kan worden opgelost.  Conclusie 4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.  

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.