Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:221

Zaaknummer

24-549/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; verweerster is advocaat in loonbetrekking bij een bank. Zij heeft namens die bank opgetreden in een geschil met klaagster. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster daarbij niet de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster overschreden. Het oplossen van een geschil door middel van een schikking is immers geen absolute verplichting. Gezien de in de feiten genoemde omstandigheden is het naar het oordeel van de voorzitter alleszins gerechtvaardigd geweest dat verweerster ook geen poging tot een regeling heeft gedaan. Haar cliënte wilde dat om evidente en begrijpelijke redenen niet. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 september 2024 in de zaak 24-549/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 17 juli 2024 met kenmerk 2337922. 

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster is advocaat in dienstbetrekking bij een bank. Klaagster is een holding. 

1.2    Op 27 september 2012 heeft de bank een aan klaagster verstrekte financiering van € 15.000,- met onmiddellijke ingang opgezegd omdat klaagster zich al geruime tijd in financiële problemen bevond.

1.3    Op 27 oktober 2014 heeft de bank de bankrekening van de directeur van klaagster beëindigd. De bank heeft de directeur op 1 december 2014 schriftelijk bericht dat hij vanwege diverse incidenten is opgenomen in haar Intern Verwijzingsregister (IVR).

1.4    Klaagster heeft in kort geding gevorderd de bank te veroordelen om een nieuwe financieringsovereenkomst met klaagster af te sluiten. De rechtbank Gelderland heeft die vordering in het vonnis van 12 februari 2014 afgewezen.

1.5    De directeur van klaagster heeft diverse procedures tegen de bank gevoerd. Daarin werd onder andere door hem gevorderd zijn bankrekening te doen herleven met toekenning van een consumptief krediet, de opname in het IVR ongedaan te maken en een schadevergoeding toe te kenen vanwege onrechtmatig handelen. Deze vorderingen zijn afgewezen. In één van deze procedures heeft verweerster als gemachtigde van de bank opgetreden.

1.6    De directeur van klaagster heeft via de bedrijvendesk van de bank voor 15 april 2024 een telefonische afspraak gemaakt met een MKB adviseur om te sparren over een financieringsverzoek. De bank heeft deze afspraak, na ruggespraak met verweerster, afgezegd. In een e-mail van 12 april 2024 heeft verweerster klaagster verzocht niet meer te mailen naar de bank.

1.7    Op 16 april 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

 

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: een regeling in der minne te blokkeren, dan wel geen regeling in der minne voor ogen te houden, waardoor zij in strijd met gedragsregel 5 heeft gehandeld.

 

3    VERWEER

De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Maatstaf 4.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Niet voor niets is partijdigheid een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Wel moeten zij voorkomen dat zij de belangen van de wederpartij onnodig en op ontoelaatbare wijze schaden. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie verschaffen om daarmee de rechter te misleiden. Verder geldt dat advocaten ervan mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen.

4.2    De tuchtrechter toetst verder het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

4.3    Verweerster heeft aangevoerd dat voor haar cliënte geen reden bestond om een regeling in der minne met klaagster te willen ondernemen, omdat haar cliënte al lange tijd geleden de rekeningen en financieringen van klaagster en haar directeur heeft beëindigd. In diverse procedures daarover is bevestigd dat dit terecht is gebeurd. Haar cliënte wenst de bancaire relatie met de directeur van klaagster ook niet te herstellen en is daartoe ook niet verplicht gegeven haar contractsvrijheid. Daarbij heeft ook een rol gespeeld dat de bank tegen de directeur van klaagster een lokaalverbod heeft uitgevaardigd en aangifte van bedreiging heeft gedaan. Zowel haar cliënte als verweerster hebben dit duidelijke standpunt van de bank herhaaldelijk aan klaagster gemeld. Een gesprek met de directeur van klaagster over een nieuwe kredietfaciliteit was dan ook zinloos, aldus verweerster.

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster overschreden. Het oplossen van een geschil door middel van een schikking is immers geen absolute verplichting. Gezien de in de feiten genoemde omstandigheden is het naar het oordeel van de voorzitter alleszins gerechtvaardigd geweest dat verweerster ook geen poging tot een regeling heeft gedaan. Haar cliënte wilde dat om evidente en begrijpelijke redenen niet. 

4.5    Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster richting klaagster geen sprake is geweest, zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

  Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.

Griffier         Voorzitter  

 Verzonden op : 9 september 2024