Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2024:145
Zaaknummer
24-412/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Het is niet aan de tuchtrechter om te beslissen welke visie in de achterliggende procedure juist is. Dat is uitsluitend aan de civiele rechter bij wie de zaak aanhangig is. Verweerster mag een ander standpunt bepleiten dan klager en dat standpunt is niet evident onpleitbaar. Niet wordt ingezien dat verweerster klager onnodige kosten laat maken of de procedure voor eigen gewin voert. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 augustus 2024 in de zaak 24-412/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 juni 2024 met kenmerk R 2024/64, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 27. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerster van 28 juni 2024 en van klager van 29 juni 2024.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft een geschil met een waterschap. Klager heeft conservatoir beslag gelegd op een perceel van het waterschap. Verweerster staat het waterschap bij. 1.2 Op 14 september 2022 heeft het Kadaster een grensreconstructie uitgevoerd. 1.3 Op 1 september 2023 heeft klager het waterschap gedagvaard. Klager vordert levering van het perceel aan hem, dan wel dat wordt verboden om het perceel te leveren aan de bewoners van [adres]. 1.4 Op 27 oktober 2023 heeft klager het waterschap aangeschreven. 1.5 Op 21 november 2023 heeft verweerster bij conclusie van antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Daarin heeft zij onder meer het volgende naar voren gebracht: “8. […] Van belang hierbij is te vermelden dat de watergang in het verleden is verschoven in westelijke richting, waardoor huidige loop van de watergang sinds lange tijd niet meer overeenkomst met de kadastrale gegevens. De watergang is al lange tijd deels gelegen op het perceel […] dat in eigendom is van het waterschap en het perceel […] dat volgens het Kadaster eigendom is van [klager]. […] 10. Op de ter discussie staande strook grond is een grondkerende constructie aangebracht die onderdeel is van het terras van het perceel behorende bij [adres]. Deze grond behorende tot het terras tot aan de grondkerende constructie is in het kader van het project ‘Grond- en Watergebruik’ te koop aangeboden aan de bewoners van [adres]. […] 11. De huidige eigenaren van het perceel [adres] hebben dat perceel in 2021 in eigendom verkregen. Het gebruik van de strook grond bestond toen reeds, in ieder geval vanaf 2006. De als productie 3 overgelegde luchtfoto’s illustreren dat. Uit de correspondentie met kopers blijkt dat deze zich op het standpunt stelden dat sprake was van verjaring, waardoor zij de eigendom van de strook hebben verkregen. Ter voorkoming van een gerechtelijke procedure hebben zij willen komen tot aankoop van het perceelsgedeelte (productie 4). 12. Het waterschap was bereid om tot verkoop van het perceel over te gaan, nu dit paste in het grondbeleid van het waterschap (productie 5). De strook grond behoort immers niet meer tot het oppervlaktewater. In plaats daarvan is de strook grond al geruime tijd in gebruik bij de woning en als zodanig ingericht. Daarmee wordt er feitelijk geen oppervlaktewater verkocht. […] 13. Het perceel is niet via een selectieprocedure in de markt gezet, omdat duidelijk was dat er maar één serieuze gegadigde was voor het betreffende perceel. […] 14. De voorgenomen koop is door het waterschap gepubliceerd op de website (productie 7). Op 3 april 2023 is de voorgenomen verkoop gepubliceerd, waarna geïnteresseerden tot en met 1 mei 2023 konden reageren. Bij het waterschap hebben zich binnen deze termijn geen andere gegadigden gemeld die geïnteresseerd waren in aankoop van dit perceel. […] 16. Voordat het waterschap tot levering van het perceel kon overgaan ,waartoe op 23 augustus 2023 een afspraak bij de notaris was gemaakt, heeft [klager] zich op 11 augustus 2023 tot het waterschap gewend. Dit naar aanleiding van de door hem opgemerkte kadastrale spitsing. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een mandelige watergang en het waterschap niet kan overgaan tot verkoop (productie 8). Het waterschap heeft getracht [klager] uit te leggen dat van mandeligheid geen sprake was, dat de verkoopovereenkomst reeds tot stand was gekomen en het waterschap deze diende na te komen. […] 27. Voor alles stelt het waterschap zich op het standpunt dat er geen sprake is van een situatie waarbij de grens van twee ervan in de lengterichting onder een watergang doorloopt. De watergang loopt immers al geruime tijd over het perceel van [klager]. De watergang is, zo volgt uit de informatie die het waterschap ten dienste staat, al reeds langer dan 20 jaar op de huidige locatie gelegen (zo volgt in ieder geval uit de foto’s overgelegd als productie 3. Daarmee is de erfgrens niet gelegen onder de watergang, maar op de grens van het erf van [klager] en de watergang. […]” 1.6 Op 26 december 2023 heeft klager de directie van verweersters kantoor aangeschreven: “Is het gebruikelijk dat advocaten werkzaam bij de stichting de voor eigen gewin tegenpartij financieel benadelen en geen onderzoek doen naar het geen hun client stelt als tegenpartij met bij het kadaster geregistreerde documenten aantoont dat het door cliënten gestelde onjuist is?” 1.7 Op 3 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 1.8 Op 3 januari 2024 heeft klager ook een collega van verweerster aangeschreven: “Als u zich wenst te houden aan de gedragsregels houdt u zich dan ook aan de gedragsregel anderen niet onnodig op kosten jagen. U en uw collega [verweerster] behoren te weten dat een notariële akte in dit geval een ruilverkavelingsakte die bij het kadaster werd geregistreerd in 1976 vermeldt dat de kavelsloten liggend op de perceelsgrens gemene sloten zijn volgen sart 706 BW volgens BW 5 mandelig zijn. Als haar client stelt dat dit niet zo dient zij haar client duidelijk te maken dat mandeligheid wettelijk is geregeld in plaats van en haar client niet oor de gek houden uit winstbejag, de gemeenschap niet laten opdraaien voor dit winstbejag en het kielzog ervan ons op kosten jagen.” 1.9 Op 18 januari 2024 heeft de directie gereageerd op klagers bericht van 26 december 2023: “U heeft een vraag voorgelegd over de wijze waarop een van onze advocaten een van onze cliënten bijstaat in een lopende kwestie. We kunnen ons voorstellen dat het niet altijd even leuk is als bepaalde standpunten worden ingenomen. Wij hopen dat u er begrijp voor heeft dat een advocaat voor alles zorgt voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Vanwege de daarmee gepaard gaande partijdigheid komt een advocaat een ruime beleidsvrijheid toe bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt op de wijze zoals de cliënt dat voorstaat. Als er sprake is van aantoonbare onjuiste stellingen, zal de rechter daarmee rekening zal houden.” 1.10 Op 5 februari 2024 heeft het Kadaster twee grensreconstructies uitgevoerd. 1.11 Op 27 februari 2024 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. De rechtbank heeft klager nadien in de gelegenheid gesteld zijn vorderingen nader te onderbouwen. 1.12 Op 27 maart 2024 heeft verweerster een akte van antwoord ingediend. Daarin is onder meer opgenomen: “[…] 11. Hoofdstuk III van de akte betreft het plan van wegen en waterlopen, waarbij de watergangen (anders dan kavelsloten) en wegen afzonderlijk zijn toebedeeld. Het waterschap [plaats] heeft daarbij een groot aantal kavels toebedeeld gekregen […] daaronder begrepen kavelnummer [nummer]. De aanduiding op de kaart lijken de stippellijntjes van deze aanduiding te verwijzen naar de huidige watergang [nummer]. 12. Daarmee is het waterschap van mening dat de watergang eerst in volle eigendom van het Waterschap [plaats] is geworden op grond van de Ruilverkavelingsakte en pas nadien de omliggende percelen van [locatie] zijn verkregen. […]” 1.13 Bij vonnis van 21 juni 2024 heeft de kantonrechter de vorderingen van klager afgewezen en klager veroordeeld tot opheffing van het conservatoir beslag. Samengevat heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van mandeligheid en dat het waterschap het perceel mag overdragen. Klager heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan tegen het vonnis.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende: Verweerster respecteert de vigerende wet- en regelgeving en klagers rechten niet, waardoor de rechtbank wordt misleid en klager onnodig op kosten wordt gejaagd voor verweersters eigen gewin.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Beoordeling 4.2 De voorzitter stelt vast dat klager en verweerster een afwijkende visie hebben over de vraag of sprake is van mandeligheid. Het is niet aan de tuchtrechter, maar uitsluitend aan de civiele rechter bij wie de achterliggende procedure aanhangig is om te oordelen welke visie juist is. Aan verweerster komt de vrijheid toe om dit afwijkend standpunt te bepleiten, ter behartiging van de belangen van haar cliënt. Dat is namelijk de taak van een advocaat. Dat verweerster een andere juridische uitleg geeft aan de kwestie, betekent dus nog niet dat sprake is van misleiding van de rechtbank en dat klagers (ter discussie staande) rechten niet worden gerespecteerd. Voor zover de tuchtrechter daarover mag oordelen, acht de voorzitter verweersters standpunt niet evident onpleitbaar. De rechtbank heeft kennelijk aanleiding gezien om verweerster te volgen in dat juridische standpunt. Bovendien wordt niet ingezien dat verweerster klager onnodige kosten laat maken. Het gaat immers om een procedure die door klager zelf is gestart. Het is eigen aan het Nederlandse burgerlijk recht dat de gedagvaarde partij zich vervolgens mag verweren tegen de vordering. Dat de vorderingen van klager worden betwist, betekent niet dat de (eventuele) kosten die klager daardoor moet maken, onnodig zijn. De voorzitter ziet tot slot geen aanknopingspunt dat verweerster de procedure voor eigen (financieel) gewin voert. De klacht is kennelijk ongegrond. 4.3 In zijn aanvullende stukken van 29 juni 2024 brengt klager ook diverse verwijten naar voren over verweersters handelen in een hogerberoepsprocedure bij de Raad van State over een last onder dwangsom en in een procedure bij de rechtbank Rotterdam over een vordering ter verkrijging door verjaring. Dit zijn nieuwe verwijten die pas kenbaar zijn gemaakt nadat de klacht is voorgelegd aan de raad van discipline. Omdat nieuwe klachten op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bij de deken moeten worden ingediend, is klager kennelijk niet-ontvankelijk ten aanzien van die nieuwe verwijten.
BESLISSING De voorzitter verklaart: ⦁ klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.; ⦁ de klacht, voor zover daarin nieuwe verwijten als genoemd in overweging 4.3 naar voren worden gebracht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.