Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:239

Zaaknummer

240210

Inhoudsindicatie

Beklag tegen afwijzing van verzoek aanwijzing advocaat (art. 13 Advocatenwet) ongegrond. Beroepstermijn was reeds verstreken.

Uitspraak

Beslissing van 16 september 2024 in de zaak 240210      naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager      tegen:

de deken

1    DE PROCEDURE

Bij de deken 1.1    Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. 

1.2    De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 25 juli 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de door klager gewenste procedure geen kans van slagen heeft. 

Bij het hof 1.3    Klager heeft op 25 juli 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.4    Verder bevat het dossier: het verweer van de deken de repliek en de aanvulling daarop; de dupliek.

1.5    Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.  

2    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1    Klager is eigenaar van een appartementsrecht in Amstelveen. Hij verhuurt het appartement. De VvE waarvan klager deel uitmaakt, heeft bij de rechtbank Amsterdam, sector kanton, een procedure gevoerd tegen klager in verband met – kort weergegeven – achterstallige VvE-bijdragen. Klager heeft in die procedure een reconventionele eis ingesteld. Nadat klager niet tijdig een conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie had ingediend, heeft de kantonrechter op 7 maart 2024 vonnis gewezen. Daarin is klager veroordeeld om aan de VvE te betalen een bedrag van € 1.530,22, vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten. De reconventionele vorderingen van klager zijn afgewezen, grotendeels omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. 

2.2    Klager heeft de deken op 3 juli 2024 verzocht om een advocaat aan te wijzen voor het voeren van een (verzet- of hoger beroeps-)procedure bij de rechtbank Amsterdam. Klager had zelf een concept verzetdagvaarding opgesteld, maar heeft op vragen van de deken geantwoord dat hoger beroep wellicht meer voor de hand lag. 

2.3    De deken heeft de afwijzing van het verzoek van klager gemotiveerd als volgt: “Allereerst is de termijn om hoger beroep in te stellen verstreken. Hoger beroep had binnen drie maanden na het vonnis van 7 maart 2024 moeten worden ingesteld. Verder is overigens ook de vordering te laag om hoger beroep in te stellen. Er is namelijk geen hoger beroep mogelijk als de zaak gaat om een bedrag van minder dan € 1.750. Overigens kom ik ook niet toe aan het aanwijzen van een advocaat indien het uw bedoeling is om verzet aan te tekenen. Verzet is alleen mogelijk ingeval van een verstekvonnis. Het vonnis van 7 maart 2024 is op tegenspraak gewezen en verzet is dan niet mogelijk.”

3    BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag 3.1    Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen en heeft daarover het volgende aangevoerd.  Klager heeft onvoldoende verweer kunnen voeren. Hij heeft slechts in het eerste deel van de rechtszaak verweer gevoerd, omdat het vervolg buiten hem om is gegaan. De correspondentie en het vonnis zijn door de rechtbank naar een oud adres gestuurd. Klager heeft geen tijd om achter anderen aan te rennen om na te gaan of hij iets heeft gemist. Het vonnis is klager vanwege de adresseringsfout pas later toegestuurd. De termijnen die in de wet zijn opgenomen, zijn niet meer van deze tijd en moeten flexibeler worden geïnterpreteerd. De rechtbank zei eerst dat klager in verzet moest gaan. De deurwaarder had meer tijd nodig, omdat het complex was. Klager heeft bij de rechtbank om meer tijd gevraagd en hoorde toen dat hij in beroep moest.  De deken houdt geen rekening met de tegenvorderingen van klager bij de hoogte van het bedrag.  Het verweer van klager is door de rechtbank niet (goed) gelezen en ook niet door de deken. Met diverse punten uit zijn verweer is geen rekening gehouden.  Ook heeft de rechtbank gezegd dat er een tussenvonnis zou komen, daar heeft klager op gewacht met zijn verdere verweer. Hij heeft het vonnis pas ontvangen toen hij het per e-mail had opgevraagd. Klager schrijft “ik wil alleen van een rechtbank horen dat zij mij het recht ontnemen op hoger beroep.”,

Verweer 3.2    De deken heeft aangevoerd dat klager zelf verantwoordelijk is voor de adresgegevens die hij aan de rechtbank heeft aangeleverd. De stelling dat hij niet tijdig op de hoogte is gebracht van de voortgang en het vonnis in de civiele procedure, is niet onderbouwd. Verder had klager bij het uitblijven van nadere informatie eerder contact op kunnen nemen met de rechtbank. Kennelijk heeft klager zijn focus op andere (voor hem urgentere) zaken gehad, maar dat betekent niet dat hij de kwestie niet zelf adequaat had kunnen monitoren om tijdig te kunnen reageren. Het vonnis is op 27 mei 2024 door de gerechtssecretaris per e-mail aan klager toegestuurd. Toen was er nog tijd om hoger beroep in te stellen. Het verzoek om aanwijzing is ingediend nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep al was verstreken. Dit betekent dat een hoger beroepsprocedure niet meer mogelijk was en het heeft dan geen zin om voor die hoger beroepsprocedure een advocaat aan te stellen.

4    BEOORDELING

Toetsingskader 4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Overwegingen van het hof 4.2    Hoger beroep van beslissingen van de kantonrechter is volgens artikel 339 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mogelijk gedurende drie maanden nadat het vonnis is gewezen. Klager kon daarom tot en met 6 juni 2024 hoger beroep instellen van het vonnis van de kantonrechter van 7 maart 2024. De wettelijke beroepstermijn kan niet worden verlengd. Dat sprake was van een apparaatsfout van de griffie van de rechtbank waardoor Roos alsnog buiten deze termijn hoger beroep zou kunnen instellen heeft hij onvoldoende onderbouwd: zelf heeft hij in een concept verzetdagvaarding gezegd dat het vonnis het juiste adres bevat. Zijn uitleg dat dit veranderd zou zijn is ook niet onderbouwd. Op het moment dat klager de deken verzocht een advocaat aan te wijzen, had het (alsnog) instellen van hoger beroep dus geen enkele zin meer. De deken heeft dan ook op goede gronden het verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. Het beklag van klager tegen die afwijzing is ongegrond. 

5    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 25 juli 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond. 

Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. M.S.A. van Dam en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2024.