Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2024:144

Zaaknummer

23-820/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet gegrond. Het is de raad niet gebleken dat de voorzitter kennis heeft genomen van de nagekomen stukken van klager. Klacht wordt alsnog ongegrond verklaard.    

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 augustus 2024 in de zaak 23-820/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 24 januari 2024 op de klacht van:

klager

over:

verweerster gemachtigde: [kantoorgenoot verweerster]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 8 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 22 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K069 2023 van de deken ontvangen. 1.3    Op 17 december 2023 heeft klager aanvullende stukken ingediend. 1.4    Bij beslissing van 24 januari 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:14) heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen. 1.5    Op 21 februari 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen. 1.6    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Daarbij waren klager, bijgestaan door de heer [naam], en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.  1.7    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 28 mei 2024.

2    FEITEN De voorzitter heeft in de beslissing van 24 januari 2024 de volgende feiten als uitgangspunt gehanteerd. 2.1    Tussen klager en zijn ex-partner is een echtscheidingsprocedure aanhangig geweest. Verweerster heeft de (ex-)partner in deze procedure bijgestaan. Klager is bijgestaan door een zaakwaarnemer en (nadien ook door) een advocaat. 2.2    Verweerster heeft op 14 maart 2022 een driegesprek gevoerd met klager en zijn ex‑partner. 2.3    Op 8 juli 2022 heeft verweerster namens de ex-partner middels een F1-formulier een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 11 juli 2022 bericht het verzoekschrift in behandeling te nemen. Diezelfde dag is het verzoekschrift door de deurwaarder betekend aan klager. 2.4    Op 15 juli 2022 heeft verweerster een bespreking gehouden met de ex-partner, klager en zijn zaakwaarnemer. 2.5    Op 8 augustus 2022 heeft de financieel adviseur van de ex-partner belastingaangifte inkomstenbelasting over 2021 gedaan en melding gemaakt van niet eerder aangegeven YouTube-inkomsten. Verweerster heeft op 12 augustus 2022 aan klager medegedeeld dat de financieel adviseur de naheffingsaanslag berekent op € 57.065,-.  2.6    Op 12 augustus 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder meer geschreven: “Namens [de ex-partner] is inmiddels ook de aangifte IB over 2021 ingediend en is melding gemaakt van de YouTube inkomsten bij de Belastingdienst. Bijgaand tref je de aangifte over 2021 aan. (…) De navorderingsaanslag over de YouTube inkomsten van [de ex-partner] is door [de financieel adviseur] berekend op € 57.065,00.” 2.7    Op 2 september 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder meer geschreven: “In deze fase van het overleg ziet [de ex-partner] geen meerwaarde in een tweede vierbespreking. Van belang blijft nog steeds dat alle financiële gegevens op tafel komen. (…) Wanneer de laatste gegevens bekend zijn, zoals verwoord in mijn e-mail van 29 augustus jl., en de reactie op de alimentatieberekeningen is ontvangen, zal ik met [de ex-partner] bespreken hoe nu verder. Tot slot bericht ik vast namens [de ex-partner] dat zij niet zal instemmen met een tweede uitstel van de verweertermijn. [De ex-partner] hecht eraan dat het tempo in de procedure blijft, gelet op de lange doortooptijd daarvan en voor het geval er geen overeenstemming bereikt gaat worden. Dit laat onverlet dat zij nog steeds streeft naar een onderlinge regeling. Helpend daarbij is wanneer een juridisch onderbouwt verweerschrift namens [klager] is ingediend. Dan zijn de juridische standpunten helder.” 2.8    Op 7 september 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder andere geschreven: “Wat ik [de ex-partner] wel of niet adviseer, is aan mij. Hoe zij de procedure verder wil doorlopen, is aan haar.” 2.9    Op 16 september 2022 heeft de zaakwaarnemer aan verweerster geschreven: “Wij zijn inmiddels alweer een week verder, ik loop al de gehele week met een slecht gevoel rond. Ik wil over deze issues heen stappen en vraag je ter principale of jullie bereid zijn komende week wél met ons rond de tafel te zitten. Naar [klager] van [de ex-partner] heeft begrepen dient eerst het verweerschrift op tafel te liggen alvorens te gaan zitten, welnu dit gebeurt vandaag dacht ik. Dus wil je zo vriendelijk zijn mij vanmiddag te berichten of jullie onder deze conditie wel rond de tafel te zitten om wellicht tot een schikking te komen. Mijn inziens is onderliggend dossier eentje van onnodig de rechtbank belasten, maar dat ben ik uiteraard.” 2.10    Op 20 september 2022 heeft de zaakwaarnemer een kantoorgenoot van verweerster aangeschreven, onder meer als volgt: “Dank nogmaals voor uw luisterend oor, laat ik onderstrepen dat het voor mij zeer ongebruikelijk is iemand te passeren, echter ik kon helaas nu niet anders. (…) Hopelijk deelt u mijn mening zoals beschreven in beide mails en vinden wij een weg om deze ‘impasse’ te doorbreken. Zoals gezegd zou mijn client het fijn vinden dat mocht er een 2e gesprek komen, er een extra kantoorgenoot bij dit gesprek aanzit, puur om herhaling van zetten te voorkomen. Client en ik hopen dat u e.e.a. kunt betekenen zodat onderliggend dossier op korte/ middellange termijn met goed gevolg afgehandeld kan worden.” 2.11    Op 21 september 2022 heeft verweerster aan de zaakwaarnemer onder meer geschreven: “Het verweerschrift is maandag ontvangen. Het is een misvatting dat de indiening van het verweerschrift voorwaarde voor een tweede vierbespreking was. Ik verwijs naar mijn e-mail van 5 september en 12 september jl. Pas wanneer het totale financiële plaatje inzichtelijk is, kan in de visie van [de ex-partner] een voorstel worden gedaan of kan er door haar worden nagedacht over een voorstel dat [klager] doet. De contouren van het voorstel tot verdeling van [klager] zijn helder. Voor de precieze invulling van dat voorstel ontbreekt informatie. Graag ontvangt [de ex-partner] een reactie op de voorgestelde taxateurs. De reactie van [klager] op de alimentatieberekening is terug te lezen in het verweerschrift. Wanneer dan nog de belastingaangifte in Italië wordt gedeeld, zijn de gegevens nagenoeg compleet en kan de bespreking worden ingepland. Staan er tijdens die bespreking, naast het overbrengen van het voorstel van [klager], nog andere punten op de agenda? Wij hebben graag de agenda vooraf bekend ter voorbereiding. Tot slot het verzoek om geen kantoorgenoten meer te benaderen als ik niet omgaand reageer op jouw berichten.” 2.12    Op 22 september 2022 heeft de kantoorgenoot van verweerster op het bericht van de zaakwaarnemer gereageerd, waarin hij schrijft: “lk heb vanmiddag gesproken met [verweerster]. lk heb ook kennisgenomen van haar e‑mail aan u van 7 september 2022. [Verweerster] handelt mijns inziens professioneel en verantwoord. Toegespitst op uw aandringen op een tweede gesprek lijkt het mij van belang u te wijzen op wat zij u schreef in de aangehaalde e-mail: 'Wat ik [de ex-partner] wel of niet adviseer, is aan mij. Hoe zij de procedure verder wit doorlopen, is aan haar.' Uiteraard mag u ervan uitgaan dat suggesties (voor een tweede gesprek) worden beoordeeld tegen achtergrond van het cliëntbelang dat mijn collega behartigt. Dat die beslissing anders uitvalt dan u hoopt, betekent uiteraard niet dat er geen goede grond is voor de weigering van het verzoek. U begrijpt dat ik geen enkele aanleiding zie voor een interventie. lk hoop dat de hulp en inzet van beide advocaten en u kan bijdragen aan een vlotte regeling van de kwestie tussen de echtgenoten.” 2.13    De zaakwaarnemer en verweerster hebben nadien vanaf 26 september 2022 diverse berichten gewisseld om een bespreking in te plannen. Op 3 oktober 2022 is een afspraak gemaakt voor een overleg op 12 oktober 2022. Klager heeft het gesprek moeten afzeggen vanwege zijn werkrooster. De afspraak is verplaatst naar 19 oktober 2022, waarop verweerster en de ex-partner, en klager met zijn zaakwaarnemer een digitaal overleg hebben gevoerd. 2.14    Op 18 januari 2023 heeft verweerster aan de advocaat van klager een voorstel gedaan ten aanzien van nog resterende geschilpunten in de lopende bodemprocedure. Verweerster heeft daar onder meer in opgenomen: “In geschil is de hoogte van de behoefte van cliënte en de draagkrachtruimte van uw cliënt. De verschillende versies ten aanzien van die punten zijn uitvoerig uiteengezet in de gewisselde processtukken. Om te komen tot overeenstemming op dit punt, heb ik een alimentatieberekening opgesteld op basis van fictieve inkomens. De achterliggende gedachte daarbij is dat cliënten beiden een wisselend inkomen hebben en voorkomen dient te worden dat in de toekomst opnieuw geprocedeerd moet worden bij een (kleine) wijziging van inkomen. Door voor beiden te rekenen met een redelijk inkomen, wordt dat hopelijk ondervangen. Dit inkomen is zowel in het kader van de behoeftebepaling als in de draagkrachtberekening gehanteerd. (…) Aan de zijde van cliënte is gerekend met een inkomen van € 85.000,00 bruto per jaar (geanticipeerd op een mogelijke functieverhoging dan wel nevenfunctie). (…) Cliënte heeft overeenstemming met de belastingdienst bereikt met betrekking tot de hoogte van de te betalen inkomstenbelasting over de YouTube inkomsten. Cliënte zal een aanslag over de jaren 2017 tot en met 2020 ontvangen. De jaren 2014 tot en met 2016 worden buiten beschouwing gelaten door de inspecteur. Verder is door de inspecteur geen boete opgelegd en wordt er geen rente berekend. (…) In totaal zal er dus, naar alle waarschijnlijkheid, een bedrag van € 63.616,00 betaald moeten worden over de YouTube inkomsten tot en met 2020. (…) Mocht er over de jaren 2017 nog een aanslag worden ontvangen, dan dienen cliënten die ook bij helfte te betalen. […]” 2.15    Op 6 februari 2023 heeft de ex-partner van haar werkgever bericht ontvangen dat zij per 16 januari 2023 is benoemd in een nevenfunctie. 2.16    Op 13 februari 2023 heeft verweerster namens haar cliënte aanvullende producties ingediend, waaronder financiële gegevens zoals inkomsten uit YouTube en een berekening van haar jaarinkomen op € 110.000,-. 2.17    Op 23 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn klager en zijn (ex-)partner tot een schikking gekomen. 2.18    Op 1 maart 2023 heeft de advocaat van klager een conceptvaststellingsovereenkomst toegezonden aan verweerster. Verweerster heeft diezelfde dag haar aanpassingen met ‘track changes’ retour gezonden. Op 3 maart 2023 heeft de advocaat van klager een concept met ‘track changes’ verzonden aan verweerster. Op 8 maart 2023 hebben de advocaten het concept met elkaar telefonisch besproken. Op 9 maart 2023 heeft de advocaat van klager een aangepast concept toegezonden aan de hand van wat telefonisch is besproken. Verweerster heeft diezelfde dag haar aanpassingen met ‘track changes’ teruggestuurd. Op 10 maart 2023 heeft de advocaat van klager een aangepaste vaststellingsovereenkomst aan verweerster verzonden. Verweerster heeft diezelfde dag om 11:13 uur aangegeven dat de door haar verzochte wijzigingen niet zijn verwerkt, onder toezending van de door haar gewenste versie.  2.19    De advocaat van klager heeft op diezelfde dag gereageerd, onder meer als volgt:  “Ik heb even uw begeleidende mail en wijzigingen naast elkaar gelegd en het blijkt dat u meer wijzigingen in de vaststellingsovereenkomst heeft aangebracht, dan zijn besproken. Voorts zijn die wijzigingen niet tijdens de mondelinge behandeling onderdeel gemaakt van de schikking, waarmee partijen akkoord zijn gegaan. Dit is voor cliënt onacceptabel.” 2.20    Verweerster heeft daarop diezelfde dag om 13:00 uur geantwoord, onder meer als volgt: “Vooropgesteld bespraken wij telefonisch dat wij namens onze cliënten geen toezeggingen konden doen over de aanpassingen van het concept van de overeenkomst. Wij bespraken de opties om de artikelen zo aan te passen dat deze voor beiden acceptabel zouden zijn. Wij bespraken ook dat een groot deel van de vaststellingsovereenkomst niet overeen is gekomen tijdens de mondelinge behandeling. Dat geldt niet alleen ten aanzien van de door cliënte voorgestelde wijzigingen. Ook u heeft tekst toegevoegd aan het concept na ons telefoongesprek. Dat is geen probleem, het betreft immers een concept versie waaraan partijen niet gebonden zijn.” 2.21    Op 15 maart 2023 heeft verweerster aan de advocaat van klager onder meer geschreven: “Telefonisch hebben wij per artikel de geschilpunten uit de vaststellingsovereenkomst doorgesproken en besproken wat, in onze visie, een passende oplossing zou kunnen zijn. Daarbij hebben wij beiden het voorbehoud gemaakt dat wij deze opties nog met onze cliënten zouden moeten bespreken. lk betwist dan ook dat de ideeën in dat kader enkel van mijn kant zijn gekomen. Bovendien is dat ook niet van belang, nu u noch uw cliënt ergens aan wordt gehouden in dat kader. (…) Het document dat ik u bij mijn e-mail van 10 maart 2023 13.00 uur zond (genaamd vso-definitief.docx) bevat geen nieuwe bepalingen. In dit document heb ik enkel de in mijn e‑mail van 11:13 uur opgenomen wijzigingen doorgevoerd. Wel zijn er in tekstueel opzicht enkele wijzigingen aangebracht. Dit enkel om het document beter leesbaar te maken c.q. te verduidelijken. inhoudelijk is er echter niets gewijzigd. De stelling van uw cliënt dat ik laakbaar en onacceptabel heb gehandeld, verwerp ik dan ook. U kunt dat beiden nalezen.” 2.22    Op 8 mei 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

3    KLACHT 3.1    De voorzitter heeft in de beslissing van 24 januari 2024 de volgende klachtonderdelen geformuleerd.  3.2    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.  a)    Verweerster heeft klager genegeerd in de (ruime) periode dat klager tot een schikking wilde komen, door maar 25% van de tijd beschikbaar te zijn. Klager heeft uiteindelijk een afspraak geforceerd via een partner van verweersters kantoor. b)    Verweerster heeft meegewerkt aan het verzwijgen van belastinginkomsten van haar cliënte en heeft onjuist gezegd dat er al belastingaangifte was gedaan. c)    Verweerster heeft onjuiste informatie verstrekt over de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. d)    Verweerster heeft in een eindvoorstel van 18 januari 2023 willens en wetens een substantieel lager bedrag aan jaarinkomsten van haar cliënte gehanteerd dan tijdens de zitting van 23 februari 2023. e)    Verweerster heeft in een conceptvaststellingsovereenkomst, zonder overleg en zonder dit aan te geven, wijzigingen doorgevoerd en/of daarin meer wijzigingen doorgevoerd dan is afgesproken.

4    BESLISSING VAN DE VOORZITTER 4.1    De voorzitter heeft de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond bevonden. 

5    VERZET 5.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: a)    De voorzitter heeft geen rekening gehouden met de aanvullende stukken van klager van 17 december 2023; b)    De voorzitter is uitgegaan van onjuiste en onvolledige feiten. De datum 8 augustus 2022 uit overweging 1.5 komt niet terug in het dossier. Wel is er een rapport aangifte inkomstenbelasting 2021 maar dat is niet ondertekend. Ook is niet als feit opgenomen dat verweerster geen bewijs heeft geleverd dat de inkomsten over 2014-2016 verjaard zijn. In overweging 1.15 ontbreekt bovendien relevante informatie over de inkomsten van de ex-partner. 5.2    Klager heeft in de aanvullende stukken, zoals herhaald in zijn verzet, naar voren gebracht dat hij meer verwijten heeft jegens verweerster. Er is geen rekening gehouden met het feit dat de maatschappelijk werkster van [organisatie] heeft erkend eenzijdig en partijdig te hebben gehandeld, dat is gefraudeerd door notarissen bij de overdracht van de woning en dat de deken vooringenomen is geweest in haar onderzoek. Klager wijst er ook op dat verweerster in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 1, 2, 5, 6, 8, 10, 12, 15, 20, 24 en 29 en dat zij artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geschonden. 5.3    Daarnaast wijst klager er, ten aanzien van klachtonderdeel a) op dat verweerster geen ‘viergesprek’ wilde houden zolang de financiële gegevens niet helder waren, maar dat verweerster op 18 januari 2023 wel een eindvoorstel heeft gedaan toen de financiële gegevens ook nog niet bekend waren. Het argument van de voorzitter daarover is dus niet valide. Ook gaat de voorzitter eraan voorbij dat verweerster maar 10% van de maand bereikbaar was en precies op de dagen dat klager afwezig was. Zo is op een gespreksopname die klager heeft gemaakt te horen dat verweerster acht weken onbereikbaar was binnen en buiten kantooruren en blijkt uit de opname dat verweerster de beschuldigingen van stagneren accepteert. Verweerster wilde niet meewerken, niets aanleveren en tijdrekken.  5.4    Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt klager het volgende. Verweerster is erop gewezen dat de aangifte niet is gedaan en onwaarheden niet zijn gecorrigeerd. Als burger en advocaat dient verweerster de wet na te leven en dat heeft zij niet gedaan. Verweerster wist dat geen aangifte was gedaan en daarvoor een boete kon volgen. Verweerster heeft gelogen dat het een brutobedrag aan inkomsten was, terwijl dat netto was. Dat er in de jaren 2017-2021 een bedrag van € 62.794,00 aan inkomstenbelasting is betaald door de ex-partner is onjuist, want klager heeft daar 50% van betaald. Er is daarnaast uitsluitend bewijs van een onjuist en niet ondertekend ‘rapport aangifte inkomstenbelasting 2021’. Er is dus geen bewijs dat de financieel adviseur een melding heeft gedaan bij de Belastingdienst. Er is bewust geen aangifte gedaan over de jaren 2014-2016 en de stelling van verweerster dat sprake is van verjaring is niet aangetoond op basis van een beslissing van de Belastingdienst.  5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel d) wijst klager erop dat hij producties heeft aangeleverd over de doorlooptijd van een verandering in tewerkstelling en de salarisschalen. De tabellen voor de betaling van de nevenfunctie zijn kinderlijk eenvoudig te vinden in de CAO. De ex-partner heeft er zelf voor gekozen om per 1 januari 2023 fulltime te gaan werken, zoals ook uit de wekelijkse roosters volgt. Overweging 4.5 is dus onjuist. De nevenfunctie is gestart op maandag 16 januari 2023 en in een trage, logge organisatie is het onmogelijk dat zij pas op 15 januari 2023, een zondag, de uitslag van de sollicitatie zou hebben gehoord. Verweerster heeft er bewust voor gekozen de onjuiste informatie te gebruiken om een hoge afkoopsom te krijgen. De voorzitter mist het punt dat verweerster voor de ex-partner tot op de cent nauwkeurige bedragen heeft gehanteerd, maar dat de data voor klager onjuist zijn. In het tweede voorstel heeft zij de inkomsten van de ex-partner 50% lager ingeschaald, wetende dat dit niet klopte. 5.6    Klager wijst over de belastingaangifte nog op het volgende. Over het citaat “Feitelijk is er iets meer betaald, in verband met de verschuldigde rente.” geeft klager aan dat dit een onwaarheid is. De belastingadviseur heeft aangegeven dat er geen rente of boete is opgelegd. Ook is de berekening van verweerster dat over de periode 2014-juli 2022 sprake was van een brutobedrag van € 440.144,75 aan inkomsten bij haar cliënte onjuist en leugenachtig. Het ging hierbij om een nettobedrag, nu daarover pas na de peildatum belasting is betaald. Bovendien stelt klager dat hij de helft heeft betaald van de opgelegde belastingaanslag van € 62.794,-. Klager wijst er opnieuw op dat het rapport aangifte niet is ondertekend en van 5 augustus 2023 – en niet 8 augustus 2023 – is. Verweerster heeft in een door klager opgenomen gesprek gezegd dat zij de adviseur is van de ex-partner, niemand anders.  5.7    Ten aanzien van klachtonderdeel e), vindt klager het opmerkelijk dat over de erkenning van verweerster dat zij zelf inhoudelijke aanpassingen heeft gedaan wordt heengestapt. Verweerster heeft ook geschreven “lk betwist dan ook dat de ideeën in dat kader enkel van mijn kant zijn gekomen.”. Klager leest in het gebruik van “enkel van mijn kant” een impliciet toegeven van schuld door verweerster. Klager acht het stuitend dat het gebruik van track changes de integriteit van een advocaat kan rechtvaardigen. Dat er alleen punten en komma’s zijn aangepast is pertinent onwaar. De consequenties voor klager zouden enorm zijn geweest als hij in vertrouwen het document had getekend.

6    BEOORDELING

Verzet gegrond 6.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 6.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgrond a) slaagt. Het is de raad niet gebleken dat de voorzitter kennis heeft genomen van de nagekomen stukken van 17 december 2023, nu daar geen melding van wordt gemaakt in de voorzittersbeslissing en de inhoud daarvan niet terugkomt in de inhoudelijke beoordeling. Dat betekent dat het verzet gegrond is nu de voorzitter heeft geoordeeld over een incompleet dossier. Daarmee komt de raad toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. De raad zal het gestelde in verzetgrond b) hieronder betrekken bij de inhoudelijke beoordeling.  Inhoudelijke beoordeling Toetsingskader 6.3    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van de hierboven genoemde maatstaf beoordelen. 6.4    Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht moet de tuchtrechter het verweten handelen of nalaten toetsen aan de normen van artikel 46 Advocatenwet. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, ook gelet op het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Nieuwe klachtonderdelen 6.5    De raad stelt vast dat klager in zijn nagekomen stukken van 17 december 2023 nieuwe verwijten uit richting diverse anderen, waaronder de maatschappelijk werkster van [organisatie], notarissen en de deken. Deze verwijten zien echter niet op het door klager aan de kaak gestelde optreden van verweerster, maar op de bemoeienissen van andere personen voor wie, voor zover deze personen niet tevens advocaat zijn, de Advocatenwet niet geldt. Bovendien kan een bij de raad reeds in behandeling zijnde klacht niet meer met nieuwe klachten worden aangevuld en moeten nieuwe klachten op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bij de deken worden ingediend. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in deze nieuwe verwijten. Ook in het (nieuwe) verwijt dat verweerster in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zou hebben gehandeld kan klager om die reden niet worden ontvangen.  Klachtonderdeel a): bereikbaarheid van verweerster 6.6    De raad acht het oordeel van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a) correct en maakt dat oordeel tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt de raad het volgende. Klager wijst er in zijn brief van 17 december 2023 op dat verweerster haar eindvoorstel heeft gedaan zonder dat de financiële gegevens helder waren. Zij had daarom volgens klager in september 2022 het viergesprek niet mogen afhouden met als argument dat die ontbrekende gegevens voor dat gesprek noodzakelijk waren. De raad volgt klager daar niet in. Dat verweerster in januari 2023 een voorstel heeft gedaan zonder dat de eerder gevraagde gegevens bekend waren, doet er niet aan af dat verweerster het inzichtelijk krijgen daarvan in september 2022 als voorwaarde voor een gesprek mocht stellen. Het is de raad niet gebleken dat verweerster hiermee in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is ongegrond. Klachtonderdeel b): belastinginkomen 6.7    Ook ten aanzien van klachtonderdeel b) verwijst de raad naar de overwegingen van de voorzitter en maakt deze tot de zijne. In aanvulling daarop geldt het volgende. Vooropgesteld wordt dat de ex-partner zelf verantwoordelijk is voor het doen van belastingaangifte en dat zij daarin is bijgestaan door een belastingadviseur. Verweerster speelde daarin geen rol, zo maakt de raad op uit het dossier. Voor zover klager het niet eens is met de inhoud van de belastingaangifte, is dat dus niet iets wat aan verweerster kan worden verweten. Verweerster behartigt alleen de belangen van klaagster in de echtscheidingsprocedure. In dat kader mag zij vertrouwen op de informatie die zij van haar cliënte krijgt. In de reactie op de klacht heeft verweerster aangegeven dat de belastingadviseur op 8 augustus 2022 de belastingaangifte over 2021 heeft gedaan, zoals die aangifte op 12 augustus 2022 met klager is gedeeld. Zij mocht uitgaan van de juistheid van die informatie. Daargelaten of de belastingaangifte nu op 5 of 8 augustus 2022 is gedaan, acht de raad het helder dat het gaat om dezelfde aangifte over 2021 zoals die door de belastingadviseur is opgesteld en op 12 augustus 2022 met klager is gedeeld. Voor de stelling van klager dat de belastingaangifte nooit is gedaan, ziet de raad geen aanknopingspunt in het dossier. Het is de raad niet gebleken dat verweerster in strijd met de gedragsregels of anderszins onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is ongegrond. Klachtonderdeel c): indiening van het verzoek tot echtscheiding 6.8    De raad stelt vast dat klager niet is opgekomen tegen het oordeel van de voorzitter. De raad onderschrijft dat oordeel en neemt dat over. Klachtonderdeel c) is ongegrond. Klachtonderdeel d): jaarinkomsten ex-partner 6.9    Ook voor klachtonderdeel d) worden de overwegingen van de voorzitter onderschreven. Klager stelt daartegenover dat de financiële gegevens over de inkomensstijging vooraf al duidelijk waren. Dat doet echter niet af aan het oordeel van de voorzitter dat klager – die bovendien ook werd bijgestaan door een advocaat – het eindvoorstel had kunnen afwijzen of zelf de juiste financiële cijfers aan de orde kon stellen als de onjuistheid daarvan volgens hem vooraf al duidelijk was. Het is de raad niet gebleken dat verweerster in dit opzicht in strijd met de gedragsregels of anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is ongegrond. Klachtonderdeel e): wijzigingen in conceptvaststellingsovereenkomst 6.10    Ten slotte onderschrijft de raad ook het oordeel van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel e). Dat klager in het citaat, zoals weergegeven onder overweging 5.7, een impliciete schuldbekentenis leest dat verweerster meer dan punten en komma’s heeft aangepast met wijzigingen bijhouden, doet er niet aan af dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Tussen partijen staat immers als onbetwist vast dat het bij de ter bespreking voorgelegde vaststellingsovereenkomst nog steeds ging om een concept. Dat concept moest aan weerszijden nog worden afgestemd en doorgenomen voordat het als ‘definitieve versie’ aan beide partijen ter ondertekening zou worden voorgelegd. Ook in dit opzicht is de raad niet gebleken dat verweerster in strijd met de gedragsregels of anderszins onbetamelijk heeft gehandeld. Klachtonderdeel e) is ongegrond. Conclusie 6.11    Zoals hiervoor is weergegeven, is het verzet gegrond. Deze omstandigheid kan klager echter niet brengen tot het door hem gewenste resultaat. Ook na een inhoudelijke beoordeling van alle klachtonderdelen acht de raad de klacht in de onderdelen a) tot en met e) ongegrond. Voor zover sprake is van nieuwe klachtonderdelen zal klager, zoals weergegeven in overweging 6.5, niet-ontvankelijk worden verklaard. 

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet gegrond; - verklaart klachtonderdelen a) tot en met e) ongegrond; - verklaart klager in de nieuwe klachtonderdelen, zoals onder randnummer 6.5 overwogen, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2024.