Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:244

Zaaknummer

230374

Inhoudsindicatie

Het gaat in deze zaak om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Klager legt nieuwe verwijten aan zijn klacht ten grondslag. Het hof verklaart klager in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de raad. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen waartegen beroep is ingesteld, te weten het rechtsreeks benaderen van klager en het rauwelijks starten van gerechtelijke procedures, bekrachtigt het hof het oordeel van de raad, inhoudende ongegrond verklaring.

Uitspraak

Beslissing van 2 september 2024 in de zaak 2300374

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

advocaat: mr. J.H. Bargeman

tegen:

verweerder

1    INLEIDING

1.1    Het gaat in deze zaak om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Klager legt nieuwe verwijten aan zijn klacht ten grondslag. Het hof verklaart klager in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de raad. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen waartegen beroep is ingesteld, te weten het rechtsreeks benaderen van klager en het rauwelijks starten van gerechtelijke procedures, bekrachtigt het hof het oordeel van de raad, inhoudende ongegrond verklaring. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens komen de feiten, de klacht en de beoordeling door de raad aan de orde. Daarna volgen de redenen van klager om in beroep te komen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De raad van discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-339/A/A) een beslissing genomen op 13 november 2023. In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:209 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het Hof van Discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 12 december 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    het verweerschrift van verweerder.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 juli 2024. Daar zijn klager, bijgestaan door zijn advocaat, en verweerder verschenen. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 

3    FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1    Klager is lid van een Vereniging van Eigenaren (VvE) en in een geschil geraakt met de overige leden van de VvE, nadat hij in 2019 eigenaar is geworden van een appartementsrecht bestaande uit een eerste verdieping met een zolderberging op de vierde verdieping. De VvE bestaat uit vier leden, waaronder klager. Verweerder staat de VvE  bij als advocaat.

3.2    In de notulen van de vergadering van de VvE van 21 januari 2021 is onder meer het volgende vermeld:

4. Besluit voor of tegen machtiging/toestemming bestuur voeren gerechtelijke procedures.

A. & D.: voor A. & M.: voor A. & J.: voor

Er is unaniem voor gestemd dat het bestuur gemachtigd is tot het voeren van gerechtelijke procedures.

3.3    Klager heeft zijn advocaat in de VvE procedures op 12 maart 2021 om 09:15 uur het volgende bericht:

Zoals je weet zijn M. en ik in een vergevorderd stadium voor de uitwerking van een akkoord. Mbt aanpassing van splitsingsakte wil [verweerder] mij vandaag tussen 15-16 uur even bellen om een oplossing uit te leggen.

Bij dezen ter informatie.    3.4     Verweerder heeft bovenstaand bericht diezelfde dag per e-mail (om 12:05 uur) doorgestuurd naar de advocaat van klager in de VvE procedures en daaraan toegevoegd:

Geachte collega, zonder tegenbericht ga ik uit van akkoord.

3.5    Verweerder heeft klager op 12 maart 2024 vervolgens via Whatsapp gevraagd of hij hem terug kon bellen, omdat hij “zijn voicemail kreeg”. Klager heeft daarop geantwoord dat hij net een mailtje had gestuurd en dat hij verweerder vlak na 17:00 uur kon bellen. Verweerder heeft daarop gereageerd met “dat is prima”. Klager heeft verweerder gebeld en op 16 maart 2021 en 18 maart 2021 hebben klager en verweerder opnieuw via Whatsapp contact gehad. Op 18 maart 2021 heeft verweerder klager onder meer bericht dat de door verweerder bedachte oplossing geen optie voor klager is en dat het contact tussen hem en klager met dit bericht zou eindigen, aangezien verweerder geen toestemming had voor verder rechtstreeks contact.   

3.6    Bij e-mailbericht van 29 april 2022 heeft klager verweerder het volgende bericht:

Bij dezen richt ik me tot jou met de vraag even een whatsapp belafspraak te maken, waarbij mijn partner Adna aanwezig is. In dit telefoongesprek wil ik de vve vragen wat zij precies willen. Ik heb hierin geen urgentie of noodzaak, maar vraag me hardop af of we de komende jaren moeten besteden aan procedures voeren. Ik doe dit vanuit mijzelf, zonder mijn advocaat erbij, maar lijkt mij wel handig als we beiden garanties afgeven dat er geen rechten kunnen worden ontleend aan wat we in het gesprek bespreken. Graag hoor ik wat voor jou de eerst mogelijke optie is even met elkaar te bellen om de bovenstaande vraag helder te krijgen. Mocht daarbij een vve lid willen aanhaken dan is dat ook prima.

3.7    Diezelfde dag heeft verweerder hierop als volgt gereageerd:

Ik heb uw bericht in goede orde ontvangen. Zoals u wellicht bekend is het mij niet toegestaan contact met u te onderhouden zonder uitdrukkelijke toestemming van uw advocaat, mr. (…). Alvorens u inhoudelijk zelfs maar te kunnen berichten of ik op uw verzoek in wil gaan, zal ik eerst voornoemde toestemming moeten ontvangen. Derhalve cc uw advocaat.

3.8     Op 11 november 2022 heeft klager een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

4    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)  t/m c)  (…)

d)        rechtstreeks contact opneemt met klager;

e) t/m o) (…) 

p)    diverse keren rauwelijks rechtsmaatregelen heeft getroffen, waarbij van tevoren niet consistent (en mogelijk misleidend) het juridisch kader is bepaald en klager niet de kans heeft gekregen zich te verdedigen of uitleg te geven.

5    OMVANG HOGER BEROEP/ONTVANKELIJKHEID      5.1    Klager heeft in beroep nieuwe verwijten tegen verweerder geformuleerd. Allereerst heeft klager aan klachtonderdeel d) ten grondslag gelegd dat verweerder in strijd met gedragsregel 25 lid 1 rechtstreeks contact met hem zou hebben opgenomen in de periode van 12 tot en met 16 maart 2021. Bij de deken en de raad heeft klager enkel geklaagd over het contact dat in april 2022 zou hebben plaatsgevonden. Hetgeen verweerder wordt verweten in appel is dus een nieuwe feitelijke onderbouwing van dit klachtonderdeel. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advocatenwet). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten (verwijten) in behandeling genomen. Het hof laat dit nieuwe verwijt dat betrekking heeft op klachtonderdeel d) dan ook buiten beschouwing. 

5.2    Klager heeft klachtonderdeel p) dat ziet op het rauwelijks treffen van rechtsmaatregelen in zijn brief van 25 februari 2023 (als extra klacht) geformuleerd en daarbij expliciet aangegeven dat hij meerdere malen plotsklaps is gedagvaard, waardoor hij niet de kans heeft gekregen zich te verdedigen. In hoger beroep heeft klager aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegd dat verweerder geen procesmachtiging van de VvE had om de procedures te starten. Hierdoor bestond het risico dat de VvE niet-ontvankelijk zou worden verklaard, waardoor de procedure nogmaals zou moeten worden gevoerd, hetgeen extra kosten voor klager zou meebrengen, aldus klager.  Ook dit is een nieuw verwijt dat niet geschaard kan worden onder klachtonderdeel p). Daar komt bij dat in een andere appelprocedure bij het gerechtshof Amsterdam het verweer van klager dat de procesmachtiging voor die zaak zou ontbreken, is ingetrokken. Onduidelijk is waarom dit verwijt thans wel door klager gehandhaafd wordt. Nu zoals hiervoor reeds is overwogen het hof slechts kan oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld, laat het hof ook dit verwijt buiten beschouwing en kan het niet aan de orde komen.

5.3    Het voorgaande leidt er toe dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de klachtonderdelen d) en p) voor zover deze nieuwe verwijten inhouden.

6    BEOORDELING RAAD

6.1    Klager had een zestiental klachten (a tot en met p) tegen verweerder ingediend. De raad heeft  de klachten die zien op gedragingen van de VvE, waarbij verweerder wordt verweten dat hij (leden van) de VvE daartoe zou “aanzetten” en “ophitsen” en onvoldoende rekening zou houden met de belangen van klager alle ongegrond verklaard (onderdelen a), b), c), g) h), l), en n)). Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat verweerder toereikend heeft aangevoerd dat hij klager éénmaal een afschrift van bij de rechtbank ingediende stukken heeft gestuurd en dat de reden hiervoor was dat klager op dat moment geen advocaat had. Ook heeft verweerder klager één keer telefonisch gesproken, nadat hij hiertoe toestemming had gekregen van de advocaat van klager. Dit is naar het oordeel van de raad in de genoemde omstandigheden onvoldoende om verweerder op enige wijze een tuchtrechtelijk verwijt te maken. 

6.2    Klachtonderdeel p) heeft de raad samen met klachtonderdelen e), f), j), k), m) en o) beoordeeld.  Volgens de raad heeft klager, gelet op de betwisting door verweerder, dit klachtonderdeel (en ook voornoemde andere onderdelen, die onder meer zien op het verkeerd informeren van de leden van de VvE, overleggen van confraternele e-mails en achterhouden van producties) onvoldoende concreet onderbouwd. Weliswaar heeft klager meer dan tweeduizend pagina’s aan producties overgelegd, maar het is niet aan de raad om in deze (digitale) stapel te zoeken naar bewijsstukken die de stellingen van klager zouden (kunnen) onderbouwen. Daarmee zou het voor verweerder ook redelijkerwijs onmogelijk zijn om zich te verweren. Voor zover de raad overigens redelijkerwijs wel kennis heeft kunnen nemen van het procesdossier heeft hij hierin ook geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, heeft de raad klachtonderdeel p) ongegrond verklaard.

7    BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

7.1    Klager stelt zich op het standpunt dat de raad de klachten onder d) en p) gegrond had moeten verklaren. De nieuwe verwijten die klager verweerder maakt zijn onder 5 reeds vermeld (en besproken) en maken geen onderdeel uit van dit hoger beroep. Volgens klager dient de beslissing van de raad vernietigd te worden en dient aan verweerder een maatregel te worden opgelegd.

Verweer verweerder

7.2    Verweerder voert gemotiveerd verweer in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

8    BEOORDELING HOF

Maatstaf

8.1    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Overwegingen hof

8.2    Vooropgesteld wordt dat het beroep van klager enkel ziet op de beslissing van de raad ten aanzien van de klachtonderdelen d) en p) zoals hiervoor omschreven onder r.o. 4.

8.3    Voor zover klachtonderdeel d) nog ziet op het rechtstreeks benaderen van de wederpartij in april 2022 sluit het hof zich aan bij de overwegingen en beslissing van de raad hieromtrent en neemt die over. Verweerder heeft de toenmalige advocaat van klager per e-mail geïnformeerd over de omstandigheid dat klager direct met hem contact wilde. Hierop heeft de toenmalige advocaat van klager niet (afwijzend) gereageerd, waarna éénmalig een gesprek is gevoerd tussen klager en verweerder, dat dus op verzoek van klager plaatsvond.   8.4    Ook ten aanzien van klachtonderdeel p) voor zover dat nog ziet op het rauwelijks starten van gerechtelijke procedures sluit het hof zich aan bij de overwegingen en beslissing van de raad en maakt die tot de zijne. Het beroep van klager is op dit punt niet nader onderbouwd en heeft daarmee geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd.   8.5    Geconcludeerd wordt dat het beroep van klager dus geen doel treft. Dit betekent dat het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen. Ten aanzien van de nieuwe verwijten zal klager, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

9    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de raad ten aanzien van de klachtonderdelen d) en p) voor zover het de in appel aangevoerde nieuwe verwijten betreft;

9.2    bekrachtigt de beslissing van 13 november 2023 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-339/A/A.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.