Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:243

Zaaknummer

230339

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Klager verwijt verweerster onder meer dat zij haar werkzaamheden voor klager te laat (te kort voor de termijn om cassatiemiddelen in te dienen) heeft afgerond, dat zij een onjuist en ondeugdelijk cassatieadvies heeft afgegeven, dat zij na het afgeven van het negatieve advies geen, dan wel onvoldoende overleg met klager heeft gehad en dat zij heeft geweigerd een uitstelverzoek voor het indienen van de cassatiemiddelen bij de Hoge Raad in te dienen. De raad heeft de klachtonderdelen van klager ongegrond verklaard. Uit het beroepschrift van klager kan weliswaar worden afgeleid dat hij tijdig een beroepsgrond tegen het feitencomplex van de beslissing van de raad heeft ingediend, maar hij heeft deze beroepsgrond niet onderbouwd in het beroepschrift. Als onvoldoende onderbouwd slaagt het beroep niet. Het hof is het voor het overige eens met de beslissing van de raad. Bekrachtiging raadbeslissing.

Uitspraak

Beslissing van 2 september 2024 in de zaak 230339

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam

1    INLEIDING

1.1    Het gaat in deze tuchtzaak over de rechtsbijstand door verweerster aan klager bij het instellen van cassatie tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam in een beklagprocedure op grond van artikel 552a Sv. Klager verwijt verweerster onder meer dat zij haar werkzaamheden voor klager te laat (te kort voor de termijn om cassatiemiddelen in te dienen) heeft afgerond, dat zij een onjuist en ondeugdelijk cassatieadvies heeft afgegeven, dat zij na het afgeven van het negatieve advies geen, dan wel onvoldoende overleg met klager heeft gehad en dat zij heeft geweigerd een uitstelverzoek voor het indienen van de cassatiemiddelen bij de Hoge Raad in te dienen. De raad heeft de klachtonderdelen van klager ongegrond verklaard. Uit het beroepschrift van klager kan weliswaar worden afgeleid dat hij tijdig een beroepsgrond tegen het feitencomplex van de beslissing van de raad heeft ingediend, maar hij heeft deze beroepsgrond niet onderbouwd in het beroepschrift. Als onvoldoende onderbouwd slaagt het beroep niet. Het hof is het voor het overige eens met de beslissing van de raad en bekrachtigt deze beslissing. 

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 23-273/A/A) een beslissing gewezen op 23 oktober 2023. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) tot en met d) van klager ongegrond verklaard.

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2023:197 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 22 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    de e-mail van de griffie van het hof van 24 november 2023 waarin wordt medegedeeld dat er  geen uitstel kan worden verleend voor het indienen van de gronden van beroep en dat deze binnen dertig dagen na verzending van de beslissing van de raad moeten zijn ingediend; ⦁    de e-mail van klager van 24 november 2023 waarin hij aangeeft zijn gronden aan te vullen in  de eerste week van januari; ⦁    het verweerschrift van verweerster van 19 januari  2024; ⦁    de reactie van klager van 20 januari 2024 op het verweerschrift.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 8 juli 2024. Daar zijn klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht.  

3    FEITEN

3.1      Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2       Klager heeft op grond van artikel 552a Sv beklag gedaan over de inbeslagname van een fotocamera door de politie. De fotocamera behoorde toe aan de heer H (hierna: H). H huurde een kamer bij klager. Klager had H vanwege een huurachterstand verzocht de woning te verlaten. Klager hield de fotocamera achter om gederfde inkomsten uit de huurovereenkomst veilig te stellen. H deed vervolgens tegen klager aangifte van verduistering waarna de politie de camera in de woning van klager in beslag nam. Tegen dat beslag diende klager een klaagschrift ex artikel 552a Sv in. H diende op zijn beurt ook een klaagschrift tegen de inbeslagname in, waarin hij stelde dat hij de eigenaar was van de fotocamera en dat hij de eigendom daarvan nooit had overgedragen aan klager. H had, zo stelde hij, de fotocamera bovendien nodig bij de uitoefening van zijn professionele werkzaamheden. De officier van justitie heeft vervolgens, lopende de procedure ex artikel 552a Sv, H als bewaarder van de fotocamera aangesteld en deze aan hem voorwaardelijk teruggegeven. Klager heeft in de beklagprocedure zelf verweer gevoerd en zich niet juridisch laten bijstaan.     3.3     Op 21 april 2022 heeft de rechtbank Amsterdam het beklag behandeld en mondeling uitspraak gedaan en daarbij het klaagschrift van klager ongegrond verklaard. Hierop heeft klager in april 2022 verweerster benaderd omdat hij wilde opkomen tegen de beschikking van de rechtbank. Op 26 april 2022 om 13:21 uur heeft klager verweerster per e-mail de tot zijn dossier behorende stukken toegestuurd. 

3.4    Klager heeft vervolgens zelf bij de strafgriffie van de rechtbank Amsterdam cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking in de beklagzaak. Verweerster heeft hem geadviseerd over de wijze waarop hij dat moest doen. Nadat klager de verkregen akte rechtsmiddel had toegestuurd aan verweerster, heeft verweerster zich voor klager als advocaat bij de Hoge Raad gesteld. 

3.5    Bij brief van 4 mei 2022 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd, het verloop van de cassatieprocedure beschreven en de afspraken vastgelegd die tussen hen werden gemaakt. In deze brief staat, voor zover relevant: “Ik zal, zodra ik de stukken van de Hoge Raad heb ontvangen, bekijken of ik gronden kan vinden om een cassatieschriftuur in te dienen. (…) Ik wijs u er uitdrukkelijk op dat ik niet verplicht ben een cassatieschriftuur in te dienen. Mocht ik besluiten geen cassatieschriftuur in te dienen dan kunt u, voordat de termijn voor het indienen van een schriftuur verstreken is, een andere advocaat om een second opinion vragen.”

3.6     Op 25 oktober 2022 is de aanzegging van de binnenkomst van de stukken door de Hoge Raad aan klager betekend. Op 28 oktober 2022 heeft klager verweerster hierover geïnformeerd. Op 31 oktober 2022 ontving verweerster de stukken via het digitaal portaal van de Hoge Raad. Binnen 30 dagen na betekening van de aanzegging aan klager, derhalve uiterlijk 24 november 2022, diende door een cassatieadvocaat een cassatieschriftuur te worden ingediend. 

3.7    Op 17 november 2022 heeft verweerster de Hoge Raad verzocht het klaagschrift van H, dat zij niet in het digitaal portaal had aangetroffen, alsnog in het digitaal portaal te plaatsen. Dit heeft de Hoge Raad op 18 november 2022 gedaan.

3.8     Eveneens op 17 november 2022 heeft verweerster klager een bericht gestuurd over de betaling van haar nota. Zij schrijft in dat verband: “Wij hebben destijds afgesproken dat ik over de haalbaarheid van de cassatie aan u een advies zou uitbrengen tegen betaling van € 250 ex BTW, zie mijn brief aan u van 4 mei 2022. Omdat het enige tijd geleden is dat wij contact hadden, verzoek ik u mij mee te delen of ik u de daarop betrekking hebbende nota kan sturen. Als dat akkoord is, zal ik zodra die nota betaald is met mijn werkzaamheden aanvangen.” Klager heeft de voorschotnota betaald.

3.9    Verweerster heeft bij (per e-mail toegezonden) brief van 21 november 2022 aan klager een negatief cassatieadvies gegeven. Verweerster concludeert onder meer: “Nu ik van mening ben dat de rechtbank de juiste maatstaf bij haar beoordeling heeft gebruikt en haar oordeel dat [H] in deze redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd en het redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is om de camera aan hem terug te geven niet onbegrijpelijk is noch onvoldoende is gemotiveerd, zie ik geen aanleiding om bij de Hoge Raad een cassatieschriftuur houdende klachten tegen de beschikking van de rechtbank in te dienen”. Verweerster heeft klager meegedeeld dat hij, wanneer hij het niet eens zou zijn met het advies, een andere in strafcassatiezaken gespecialiseerde advocaat kon benaderen voor een second opinion en hem daarbij gewezen op de website van de VCAS (Vereniging voor Cassatieadvocaten in Strafzaken). Tot slot heeft verweerster geschreven dat klager haar voor vragen en opmerkingen altijd kon bellen of e-mailen.

3.10      Op 22 november 2022 (11:33 uur) heeft klager verweerster per e-mail verzocht om verlenging te vragen aan de Hoge Raad van de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur, zodat een andere advocaat nog tijd zou hebben om zich over de zaak te buigen. 

3.11       Verweerster heeft klager op 22 november 2022 (12:22 uur) laten weten dit niet te zullen doen en schrijft hem in dat verband: “U kunt zelf proberen een advocaat bereid te vinden alsnog een cassatieschriftuur in te dienen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waaronder een verzoek om uitstel door mij kans van slagen heeft. Mocht u een second opinion willen en daarvoor uitstel, dan zult u eerst een advocaat dienen te benaderen die bereid is een dergelijke second opinion te geven en mocht die van mening zijn dat er te weinig tijd is voor het schrijven en indienen van een cassatieschriftuur, dan kan die advocaat, als die daartoe aanleiding ziet, om uitstel vragen.”

3.12       Op 22 november 2022 (12:30 uur) heeft klager verweerster opnieuw verzocht om uitstel te vragen bij de Hoge Raad. Hij schrijft verweerster: “Een eenvoudig verzoek tot uitstel hoort bij de juridische bijstand die u mij dient te verlenen. Temeer daar zowel mijn beoogde nieuwe advocaat als een medewerker van de HR mij hebben aangeraden dit aan u te vragen.”

3.13       Verweerster heeft dit opnieuw geweigerd en hem bij e-mail van 22 november 2022 (12:33 uur) het volgende meegedeeld: “Ik kan alleen voor mijzelf om uitstel vragen en nu ik niet van plan ben om een cassatieschriftuur in te dienen om de door mij uitgebreid toegelichte redenen, zie ik daarvoor geen aanleiding. Kennelijk heeft u al contact met een advocaat (de door u genoemde ‘beoogde advocaat’), ik raad u aan zich tot hem of haar te wenden met uw verzoek.”

3.14        Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van 22 november 2022 (12:40 uur) geschreven: “Zowel een medewerker van de HR als het secretariaat van mijn beoogde nieuwe advocaat achten het correct als u een verzoek tot verlenging van de termijn bij de HR indient. Dit had u niet meer moeite gekost dan de mail waarin u aangeeft dit te weigeren en ik acht uw weigering onbegrijpelijk in het licht van onze advocaat-cliënt relatie. Stuurt u alstublieft dat verzoek tot verlenging van de termijn aan de HR zodat ik ook eens een eerlijk proces krijg.”

3.15        Verweerster heeft hierop bij e-mail van 22 november 2022 (13:38 uur) geantwoord dat de door klager beoogde advocaat contact met haar kan opnemen om het verloop van de procedure te bespreken en meer in het bijzonder of er omstandigheden zijn die aan een verzoek om aanhouding voor een second opinion ten grondslag kunnen worden gelegd.

3.16       Klager heeft hierop bij e-mail van 22 november 2022 (13:39 uur) geantwoord dat het feit dat verweerster niet bekend bleek te zijn met het politiesepot van de valse aangifte die H tegen klager deed, aantoont dat verweerster niet over het volledige dossier beschikt en dat dit grond biedt voor verlenging van de cassatietermijn, waarbij hij verweerster nogmaals heeft verzocht dit in orde te maken. 

3.17       Op 22 november 2022 heeft klager de Hoge Raad zelf benaderd en verzocht om verlenging van de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur. De Hoge Raad heeft zijn verzoek op 23 november 2022 afgewezen. 

3.18        Op 23 november 2022 heeft klager verweerster telefonisch verzocht om uitstel voor hem te vragen bij de Hoge Raad. Verweerster heeft bij e-mail van 23 november 2023 (10:11 uur) herhaald dat zij van mening is dat als er uitstel moet worden gevraagd, dit moet worden gedaan door de advocaat die klager kennelijk op het oog had. Verweerster heeft voorts laten weten dat zij de werkzaamheden die van haar waren gevraagd, had verricht en dat zij niets meer voor klager kon betekenen. Verweerster heeft nogmaals haar aanbod herhaald om te bemiddelen bij het op korte termijn bereid vinden van een andere advocaat voor het geven van een second opinion. 

3.19       Bij e-mail van 23 november 2022 (10:14 uur) heeft klager hierop geantwoord: “Ik verzoek u met klem om per direct verlenging van de termijn bij de Hoge Raad te verzoeken. (…). Indien u een advocaat bereid vindt om binnen de termijn een complexe zaak te beoordelen (…) dan hou ik mij natuurlijk aanbevolen. Het voelt echter alsof u mij het bos in stuurt. Brengt u alstublieft dat uitstelverzoek per direct in orde.”

3.20       Daarop heeft verweerster klager op 23 november 2023 (13:44 uur) meegedeeld dat zij cassatieadvocaat mr. Van ’t H bereid had gevonden om klager voor het verstrijken van de termijn een second opinion te geven en aan klager de contactgegevens van deze advocaat verstrekt. 

3.21      Klager heeft op 24 november 2023 (10:20 uur) telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Van ’t H Mr. Van ’t H heeft klager die dag om 11:13 uur per e-mail laten weten dat zij op dat moment niet genoeg tijd meer had voor een second opinion en de zaak daarom niet aan zou nemen. Zij schrijft klager in dat verband: “Ik ben inderdaad gisteren (woe 23 november) vroeg in de middag benaderd door [verweerster] of ik (…) bereid was om op hele korte termijn een zogeheten "second opinion" te geven in uw cassatiezaak. Ervan uitgaande dat u mij daarvoor onmiddellijk daarna zou benaderen en er alsdan nog 1,5 dag beschikbaar was om die second opinion-werkzaamheden te kunnen uitvoeren, ben ik akkoord gegaan. Er verder vanuit gaande dat [verweerster] u daarna onmiddellijk heeft bericht dat ik daartoe bereid was, en u mij nu pas benadert (hedenochtend 10.20 uur) zult u begrijpen dat de termijn die nu nog rest inmiddels te kort is om u te voorzien van een second opinion. Ik zal deze zaak daarom dan ook niet aannemen.” 

3.22       Op 23 november 2022 heeft klager per e-mail (van 11:11 uur) zelf nog de cassatieadvocaat mr. De B benaderd met het verzoek om zijn zaak op te pakken. Op 24 november 2022 heeft mr. De B klager per e-mail (van 09:29 uur) bevestigd dat hij “zoals gezegd” onvoldoende tijd had om klagers zaak te behandelen.

3.23       Op 25 november 2022 heeft klager de Hoge Raad nogmaals verzocht om een verlenging van de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur. De Hoge Raad heeft ook dit verzoek afgewezen. 

3.24       Op 28 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

3.25       Op 24 januari 2023 heeft de Hoge Raad klagers cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij:

a)    veel te laat is begonnen met uitvoering van de werkzaamheden voor klager;  b)    zonder overleg, zonder het stellen van vragen en zonder voldoende kennis te hebben genomen van het gehele dossier een onjuist, onbegrijpelijk en ondeugdelijk negatief cassatieadvies heeft  gegeven;  c)    na het geven van dit advies niet heeft gereageerd op pogingen van klager tot het voeren van inhoudelijk overleg en/of het aanvullen van informatie; d)    vervolgens heeft geweigerd de opdracht van klager, te weten het doen van een verzoek voor verlenging van de cassatietermijn, uit te voeren; e)    geen enkele poging heeft ondernomen om met klager te praten over het onacceptabele, onwenselijke en onprofessionele gedrag van het secretariaat van haar kantoor of daarvoor haar excuses aan te bieden.

4.2    Ter zitting bij de raad heeft klager verklaard dat hij klachtonderdeel e) in zijn boosheid heeft geformuleerd en dit klachtonderdeel bij nader inzien onnodig vindt. Hij trekt het daarom in. De raad heeft dit klachtonderdeel verder buiten beschouwing gelaten.  Het hof zal dit klachtonderdeel eveneens buiten beschouwing laten. 

5    OVERWEGINGEN RAAD EN EOORDELING 

Overwegingen raad 

5.1    De raad heeft na uiteenzetting van de uitgangspunten – samengevat – het volgende overwogen over de afzonderlijke klachtonderdelen.

Klachtonderdeel a) – te laat afronden werkzaamheden voor klager 

5.2    De raad heeft geoordeeld dat dit klachtonderdeel geen doel treft.  Verweerster heeft aangevoerd dat zij is begonnen met het bestuderen van klagers zaak vanaf het moment dat zij via het digitaal portaal van de Hoge Raad op 31 oktober 2022 toegang kreeg tot het dossier van de zaak van klager. Klager had verweerster weliswaar eerder al stukken toegestuurd, maar verweerster heeft voldoende toegelicht dat een cassatieadvocaat zijn advies niet pleegt te baseren op enkel de stukken die een partij aan de advocaat ter beschikking stelt en die bovendien vaak niet compleet zijn. Een cassatieadvocaat behoeft inzage in hetzelfde dossier als waar de rechter over beschikt. Bij het bestuderen van klagers zaak bemerkte verweerster al snel dat de zaak vanwege de civielrechtelijke aspecten die daarin aan de orde waren meer tijd vergde dan de gemiddelde met artikel 552a Sv verband houdende zaak. Voorts vond verweerster bij bestudering van het dossier een bepaald stuk niet terug in het digitaal portaal. Zij heeft de Hoge Raad op 17 november 2022 verzocht dit stuk alsnog in het digitaal portaal te plaatsen. Anders dan klager stelt was dat niet het moment waarop verweerster met het cassatieadvies aan de slag is gegaan. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij op 17 november 2022 al heel ver was in haar denkproces, maar het advies na 17 november 2022 op schrift heeft gesteld. Op 21 november 2022 heeft verweerster haar cassatieadvies vervolgens aan klager uitgebracht. Hoewel het cassatieadvies maar kort voor het verlopen van de cassatietermijn is gegeven, heeft verweerster genoegzaam onderbouwd dat het verkrijgen van een second opinion, zo mogelijk gevolgd door het tijdig indienen van een cassatieschriftuur, zeker nog redelijkerwijs mogelijk was geweest. Verweerster heeft zich in dat verband ook nog ingespannen klager te helpen bij het vinden van een andere advocaat voor het geven van een second opinion. Verweerster heeft haar cassatieadvies niet op een verwijtbaar laat moment afgegeven. Het valt haar niet aan te rekenen dat klagers cassatieberoep niet-ontvankelijk is verklaard, vanwege het niet indienen van een cassatieschriftuur. Klachtonderdeel a) is naar het oordeel van de raad ongegrond.    Klachtonderdeel b) – afgeven van een onjuist, onbegrijpelijk en ondeugdelijk cassatieadvies  

5.3       De raad heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel overwogen dat klager verweerster verwijt dat zij zonder overleg, zonder het stellen van vragen en zonder voldoende kennis te hebben genomen van het gehele dossier een onjuist, onbegrijpelijk en ondeugdelijk negatief cassatieadvies heeft gegeven. De raad heeft geoordeeld dat niet geoordeeld kan worden dat verweerster bij het opstellen van haar cassatieadvies voor klager niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 

Klachtonderdeel c) – geen inhoudelijk overleg en/of aanvullen van informatie na negatief cassatieadvies

5.4      Over klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat klager verweerster verwijt dat zij na het geven van haar cassatieadvies niet heeft gereageerd op pogingen van klager tot het voeren van inhoudelijk overleg en/of het aanvullen van informatie. Verweerster heeft hiertegenover aangevoerd dat zij na het negatieve cassatieadvies en de reactie daarop van klager met hem in gesprek is gebleven door telkens op door hem in aan haar toegezonden e-mails gemaakte opmerkingen te reageren. 

5.5       De raad heeft geoordeeld dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerster heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten, aldus de raad. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is ook klachtonderdeel c) naar het oordeel van de raad ongegrond. 

Klachtonderdeel d) – weigering tot doen van verzoek tot uitstel van de cassatietermijn

5.6      Over klachtonderdeel d) heeft de raad – mede gelet op de toelichting van verweerster – geoordeeld dat verweerster met haar weigering om uitstel voor het indienen van cassatiemiddelen bij de Hoge Raad te vragen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens de raad heeft verweerster klager steeds, en ook voldoende voortvarend, duidelijk gemaakt dat zij hiertoe niet bereid was. Als klager een advocaat had gevonden die bereid was een second opinion te geven dan wel een positief cassatieadvies zou hebben uitgebracht, had deze advocaat, zoals verweerster ook heeft toegelicht, de Hoge Raad wel - gemotiveerd - om verlenging van de termijn kunnen vragen.  Ook klachtonderdeel d) is naar het oordeel van de raad ongegrond.

Beroepsgronden klager 5.7    Klager heeft als beroepsgrond in zijn beroepschrift aangevoerd dat de raad het feitencomplex compleet heeft verdraaid, waardoor hij zich maar moeilijk aan de indruk kan onttrekken dat de raad partijdig is geweest in zijn beslissing. Volgens klager heeft de raad feiten genegeerd, evenals tegenstrijdigheden in het verhaal van verweerster. Feitelijk kan er niet van worden gesproken dat zijn klacht is behandeld, aldus klager. 

Verweer in beroep 

5.8       Verweerster heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat de hartenkreet van klager onmogelijk kan worden beschouwd als een concrete beroepsgrond waarop van de zijde van verweerster kan worden gereageerd. Klager heeft zijn hoger beroep niet gemotiveerd. Niet gebleken is welke feiten door de raad zouden zijn verdraaid, genegeerd, en welke tegenstrijdigheden er zijn in het verhaal van verweerster. Aangezien het hoger beroep binnen de hiervoor geldende termijn gemotiveerd dient te worden, en het hoger beroep ook niet nader is gemotiveerd, is het hoger beroep klaarblijkelijk niet-ontvankelijk en in elk geval ongegrond, aldus verweerster. 

Ontvankelijkheid in beroep

5.9      Klager heeft op 22 november 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad van 23 oktober 2023, die ook op die datum is verzonden. Klager heeft daarbij aangegeven dat hij een termijn wil voor de aanvulling van zijn gronden.  Op 24 november 2023 heeft een griffiemedewerker van het hof aan klager bericht dat op grond van artikel 56 Advocatenwet de gronden waarvan beroep binnen 30 dagen na verzending van de raadsbeslissing door de griffie van het hof moeten zijn ontvangen en dat uitstel van die termijn niet mogelijk is. De (aanvullende) gronden hadden daarmee uiterlijk op 22 november 2023 moeten zijn ingediend. Klager heeft vervolgens pas op 20 januari 2024 een nadere e-mail gestuurd met een inhoudelijke reactie. Deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. De in deze e-mail verwoorde standpunten van klager kunnen - voor zover deze al beroepsgronden bevatten - dan ook niet worden meegenomen als beroepsgronden.  5.10      Naar het oordeel van het hof kan echter uit de in het beroepschrift van 22 november 2023 gekozen bewoordingen van klager – zoals samengevat weergegeven onder 5.9 – wel een beroepsgrond (tegen de feiten) worden afgeleid, zodat klager ontvankelijk is in zijn beroep.  Overwegingen hof 5.11      Klager heeft zijn in het beroepschrift aangevoerde beroepsgrond - dat de raad het feitencomplex compleet heeft verdraaid, dat de raad feiten heeft genegeerd en dat er tegenstrijdigheden zijn in het verhaal van verweerster – echter niet nader aangevuld of onderbouwd. Klager heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat de raad feiten onjuist zou hebben weergegeven, verdraaid of dat er tegenstrijdigheden zijn in het verhaal van verweerster. Het beroep van klager is daarom ongegrond. Het hof merkt daarbij nog op dat klager ook geen belang heeft bij deze beroepsgrond nu het hof in deze zaak de feiten zelfstandig heeft vastgesteld. 5.12      Het hof ziet ook overigens geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klachten te komen dan die van de raad. Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen. 6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 23 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 23-273/A/A.

  Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2024.