Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:205
Zaaknummer
24-136/AL/MN
Inhoudsindicatie
klaagster, voormalig advocaat, beklaagt zich erover dat verweerder ten onrechte weigert om twee opvolgingstoevoegingen met haar te verrekenen in een asielrechtzaak. Volgens verweerder had de cliënt niet aan klaagster maar aan hem daarvoor de opdracht gegeven. Wegens het ontbreken van een opdracht van de cliënt aan klaagster en het ontbreken van onderbouwing voor haar stelling dat feitelijk werkzaamheden door klaagster zijn verricht, kan niet worden gezegd dat de weigering van verweerder om tot verrekening van de opvolgingsvergoeding over te gaan onterecht is. De raad oordeelt de klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden
van 26 augustus 2024
in de zaak 24-136/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1. INLEIDING
1.1 Klaagster, die zich op 31 december 2021 van het tableau heeft laten uitschrijven wegens pensionering, beklaagt zich erover dat verweerder al jaren ten onrechte weigert om twee opvolgingstoevoegingen met haar te verrekenen terwijl zij daarvoor werkzaamheden heeft verricht. Verweerder meent dat klaagster die werkzaamheden zonder opdracht van de cliënt heeft gedaan en dus geen toevoegingen had mogen aanvragen.
1.2 De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond, en de klacht op een rij zetten. Daarna zal de raad een oordeel geven over de klacht.
2. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 18 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2 Op 23 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2251364 van de deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 mei 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier.
3. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.1 Op 12 november 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klaagster als advocaat aan asielzoeker de heer A gekoppeld.
3.2 Klaagster heeft voor A een zienswijze ingediend en tegen de beschikking, waarbij de asielaanvraag buiten behandeling was gesteld, beroep aangetekend en een voorlopige voorziening verzocht. Op 11 februari 2021 heeft bij de rechtbank Haarlem een telefonische zitting plaatsgevonden.
3.3 Op vrijdag 19 februari 2021 om 16:22 uur heeft klaagster de uitspraak van de rechtbank Haarlem ontvangen. Kort daarna heeft zij A telefonisch geïnformeerd dat zijn beroep ongegrond was verklaard. Klaagster heeft diezelfde dag om 19:30 uur twee toevoegingen voor A aangevraagd voor het instellen van hoger beroep en het verzoeken van een voorlopige voorziening.
3.4 Verweerder heeft op 19 februari 2021 om 18:30 uur aan klaagster in een e-mail laten weten dat A hem heeft verzocht om de behandeling van zijn asielprocedure van klaagster over te nemen. Ook heeft hij haar gevraagd om de uitspraak van die dag, waarin is bepaald dat A terug moet naar Italië, toe te sturen zodat hij daartegen hoger beroep kon indienen.
3.5 Op maandagochtend 22 februari 2021 heeft klaagster aan A, met verweerder in de cc, de uitspraak van de rechtbank Haarlem gemaild.
3.6 In haar e-mail van woensdag 3 maart 2021 heeft klaagster aan verweerder geschreven:
Heeft u nog rechtsmiddelen voor betrokkene aangewend?
Met het hoger beroep en de vovo was ik reeds bezig gegaan en in verband daarmee een toevoeging aangevraagd. De toevoegingen zijn nog niet afgegeven, maar zal ik na verstrekking aan u overdragen.
3.7 Daarop heeft verweerder op donderdag 4 maart 2021 aan klaagster laten weten:
In antwoord op uw onderstaande email kan ik u berichten dat ik namens cliënt hoger beroep heb ingesteld en een voorlopige voorziening heb aangevraagd. Omdat u niet had aangegeven dat u al toevoegingen had aangevraagd, heb ik zelf voor beide een toevoeging aangevraagd en ook verkregen. Overigens had u ook niet vermeld dat u al bezig was gegaan met het hoger beroep en de voorlopige voorziening.
3.8 Op donderdag 11 maart 2021 heeft klaagster verweerder gemeld dat zij, na telefonisch overleg met de Raad voor Rechtsbijstand, de op 3 maart 2021 aan haar verleende toevoegingen aan hem moet overdragen. Ook heeft zij nog geschreven:
Met client had ik concreet afgesproken dat ik voor hem rechtsmiddelen zou aanwenden tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem.
Na het gesprek ben ik direct met het hoger beroep en verzoekschrift voorlopige voorzieningen bezig gegaan. Dit, vanwege zijn verblijf in de HTL. Tot mijn verrassing bleek u zich na kantoortijd per email als zijn nieuwe advocaat te hebben gemeld. (…)
3.9 De aan klaagster verleende toevoegingen zijn gemuteerd op naam van verweerder. Aan A is daarna door de Raad voor Rechtsbijstand tweemaal een eigen bijdrage van € 208,- opgelegd.
3.10 Op 21 april 2021 en herhaald op 6 en 10 mei 2021 heeft klaagster verweerder verzocht om de haar toekomende opvolgingstoeslag - 3 of 4 punten afhankelijk van de samenhang - over te maken. Op 10 mei 2021 heeft verweerder klaagster verzocht om haar urenspecificatie toe te sturen. Daarop heeft klaagster diezelfde dag aan verweerder laten weten dat zij voorstelt om de toeslagen aan haar over te maken omdat zij bijna klaar was met het beroepschrift en daar vier uur aan had gewerkt.
3.11 Op 3 mei 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de door verweerder verzochte toevoegingen ingetrokken en A bericht dat de zaak door verweerder verder zal worden behandeld onder de eerder aan klaagster verstrekte toevoegingen.
3.12 Op 12 mei 2021 heeft verweerder aan klaagster gevraagd om de door haar voor A gewerkte uren te specificeren en aan te geven of zij die uren voor of na zijn e-mail van 19 februari 2021 heeft gemaakt. Daarop heeft klaagster diezelfde middag geantwoord:
Het was voor uw email, die bovendien na kantoortijd kwam en ook nadat ik definitief met (-) had afgesproken hoger beroep en vovo aan te tekenen. Dat ik rechtsmiddelen zou aanwenden had ik al voor de uitspraak van de rechtbank afgesproken. Hoe u plotseling bij hem in beeld kwam, weet ik niet. Laat staan dat u zonder kennis van stukken/uitspraak dossier overnam. Evt. als u niet wilt verrekenen, moet kwestie door deken worden beslecht. Mutatie toevoeging was na overleg met RvR.
3.13 Op 28 juni 2021 heeft klaagster een bemiddelingsverzoek bij de deken ingediend. Deze bemiddeling heeft niet tot een oplossing geleid. Klaagster heeft daarna - op 18 juli 2023 - deze klacht ingediend.
4. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
ten onrechte te weigeren om twee opvolgingstoevoegingen met klaagster te verrekenen.
Toelichting: Volgens klaagster blijft een asielzoeker gedurende de hele asielprocedure aan dezelfde advocaat gekoppeld en dat was zij. Verweerder kon op grond van die regel de asielzaak dan ook niet overnemen. Daarnaast heeft A haar op twee momenten, tijdens het telefoongesprek na de telefonische zitting en tijdens het telefoongesprek na ontvangst van de uitspraak van de rechtbank, duidelijk gemaakt dat hij haar de opdracht gaf om voor hem in hoger beroep te gaan. Bovendien was overname van het dossier door verweerder gezien de korte termijnen en zijn onbekendheid met het dossier, niet in het belang van A.
5. VERWEER
5.1 Het klopt volgens verweerder dat in asielprocedures voor de fases A.A. en V.A. in beginsel de advocaat die door de Raad voor Rechtsbijstand wordt toegevoegd die zaak blijft behandelen. Dat volgt uit hun werkinstructie VO60. Die werkinstructie geldt volgens verweerder niet voor beroep (VO42) en voor hoger beroep (VO43). Verweerder mocht dan ook op verzoek van A tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2021 hoger beroep instellen en een verzoek indienen voor een voorlopige voorziening.
5.2 Verweerder verwijst naar het WhatsApp-videobericht van A aan hem. Daaruit volgt dat A tijdens het telefoongesprek met klaagster op 19 februari 2021 over de uitspraak van de rechtbank aan haar te kennen heeft gegeven dat klaagster niets meer moest doen en verweerder voor hem hoger beroep zou indienen. Ook verweerder heeft klaagster daarover die avond in zijn e-mail van 18.30 uur geïnformeerd.
5.3 Het is verweerder na navraag bij de Raad voor Rechtsbijstand gebleken dat klaagster op 19 februari 2021 om 19:30 uur twee toevoegingen heeft aangevraagd voor de werkzaamheden in het hoger beroep en de voorlopige voorziening voor A. Dit terwijl zij wist, of had kunnen weten door het telefoongesprek op 19 februari 2021 kort na 16:22 uur met A ter bespreking van de uitspraak én door de e-mail van verweerder die dag om 18:30 uur, dat verweerder als nieuwe advocaat het hoger beroep voor A zou gaan doen.
5.4 Op maandag 22 februari 2021 hebben A en verweerder de uitspraak van de rechtbank van 19 februari 2021 per e-mail van klaagster ontvangen. In die e-mail heeft klaagster niet opgemerkt dat zij twee toevoegingen had aangevraagd en al vier uur daarin had gewerkt. Dat standpunt is verweerder pas bekend geworden uit de e-mails van klaagster van 3 maart 2021 en 10 mei 2021. In de tussentijd heeft hij toevoegingen voor A aangevraagd en verkregen en werkzaamheden in de zaak verricht.
5.5 Buiten verweerder om heeft klaagster contact gehad met de Raad voor Rechtsbijstand. Gevolg daarvan is geweest dat de aan verweerder verleende toevoegingen zijn ingetrokken en de toevoegingen van klaagster op naam van verweerder zijn gemuteerd als opvolgend advocaat. Van opvolging was echter geen sprake, aldus verweerder, waardoor niet alleen A, maar ook hij financieel door klaagster is benadeeld.
6. BEOORDELING
6.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
6.2 Gedragsregel 24 bepaalt dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uiteraard dient de advocaat voortvarendheid te betrachten bij de afwikkeling van financiële aangelegenheden die hen beiden aangaan, waaronder het verrekenen van toevoegingsvergoedingen.
6.3 De raad constateert dat A op basis van de door verweerder genoemde richtlijn van de Raad voor Rechtsbijstand de keuze had om na de uitspraak in beroep over te stappen naar een andere advocaat, in dit geval naar verweerder. Van een bewust onjuiste zaaks-overname door verweerder is de raad dan ook niet gebleken.
6.4 De vraag die ter beantwoording voorligt is of verweerder mocht weigeren om de door klaagster gestelde werkzaamheden voor A in het hoger beroep en de voorlopige voorziening te verrekenen. Volgens klaagster moet verweerder op basis van de op zijn naam gemuteerde toevoegingen nog vier toevoegingspunten met haar afrekenen omdat hij is opgetreden als opvolgend advocaat in de asielprocedure van A. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij de opvolgend advocaat van A was en stelt dat hij geen vergoeding aan klaagster hoeft te betalen.
6.5 Verweerder heeft betwist dat klaagster van A de opdracht heeft gekregen om hoger beroep in te stellen en een voorlopige voorziening te vragen. Ter onderbouwing daarvan heeft hij tijdens de zitting van de raad een video-opname van A van 28 juni 2021 getoond. In dit bericht verklaart A dat hij kort na de uitspraak op 21 februari 2021 aan verweerder heeft gevraagd om zijn belangen verder te behartigen en dat hij dat zo ook telefonisch aan klaagster heeft laten weten. Verweerder heeft dit diezelfde avond om 18:30 uur per e-mail ook aan klaagster bericht. Desondanks heeft klaagster daarna, om 19:30 uur, twee toevoegingen voor haar werkzaamheden voor A in hoger beroep en voorlopige voorziening aangevraagd. Toevoegingen die, zoals volgt uit correspondentie zoals opgenomen onder de feiten, na contact van klaagster met de Raad voor Rechtsbijstand uiteindelijk op naam van verweerder zijn gemuteerd.
6.6 In het midden kan blijven of klaagster pas rond 21:00 uur die avond de e-mail van verweerder van 18:30 uur heeft gezien, zodat zij in de tussentijd terecht toevoegingen heeft aangevraagd, zoals door haar wordt gesteld. Uit de stukken is de raad namelijk niet gebleken dat klaagster van A opdracht had gekregen om hoger beroep in te stellen en aldus toevoegingen te mogen aanvragen; een opdrachtbevestiging of ander stuk daarvan ontbreekt. Of klaagster die avond al werkzaamheden voor A heeft verricht kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerder, evenmin vaststellen. Zowel de volgens haar reeds opgestelde (concept-)processtukken als de urenspecificatie ontbreken bij de stukken. Als klagende partij had van klaagster echter verwacht mogen worden dat zij haar klacht met concrete stukken zou onderbouwen. Dat de processtukken, zoals zij ter zitting heeft verklaard, in de Cloud verloren zijn gegaan en zij een methode van urenregistratie hanteerde zonder specificaties, is voor haar risico.
6.7 Bij deze stand van zaken: het ontbreken van een opdracht én het ontbreken van onderbouwing voor de stelling dat feitelijke werkzaamheden door klaagster zijn verricht, kan niet worden gezegd dat de weigering van verweerder om tot verrekening van de opvolgingsvergoeding over te gaan onterecht is. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geen sprake. De raad zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 augustus 2024