Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:223

Zaaknummer

220279

Inhoudsindicatie

Klaagster, de moeder, heeft in deze zaak klachten ingediend tegen de advocaat die haar ex-partner, de vader, heeft bijgestaan. De eerste klacht ziet erop dat verweerster buiten medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met de minderjarige zoon van partijen, die op dat moment gesloten geplaatst was. Verder verwijt klaagster verweerster dat zij zich bij de instelling waar de zoon is opgenomen heeft voorgedaan als zijn advocaat, dat zij klaagster onnodig in procedures heeft betrokken, dat zij het adres van klaagster bewust heeft vrijgegeven, dat zij zich in een verzoekschrift onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten en dat zij zich in een procedure heeft gemengd waarin verweerster en de vader niet betrokken waren. Anders dan de raad oordeelt het hof dat het klachtonderdeel dat ziet op het contact opnemen met de minderjarige zoon, gegrond is. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

Beslissing van 16 augustus 2024 in de zaak 220279

naar aanleiding van het hoger beroep van:

gemachtigde: mr. W.R. Gorseling

klaagster

tegen:

gemachtigde: mr. C.D.A.J. Majoie

verweerster

DE ZAAK IN HET KORT

Klaagster, de moeder, heeft in deze zaak klachten ingediend tegen de advocaat die haar ex-partner, de vader, heeft bijgestaan. De eerste klacht ziet erop dat verweerster buiten medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met de minderjarige zoon van partijen, die op dat moment gesloten geplaatst was. Verder verwijt klaagster verweerster dat zij zich bij de instelling waar de zoon is opgenomen heeft voorgedaan als zijn advocaat, dat zij klaagster onnodig in procedures heeft betrokken, dat zij het adres van klaagster bewust heeft vrijgegeven, dat zij zich in een verzoekschrift onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten en dat zij zich in een procedure heeft gemengd waarin verweerster en de vader niet betrokken waren. Anders dan de raad oordeelt het hof dat het klachtonderdeel dat ziet op het contact opnemen met de minderjarige zoon, gegrond is. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 29 augustus 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-779/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond verklaard. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:189 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 28 september 2022 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    het verweerschrift van verweerster.    2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 21 juni 2024. Daar zijn klaagster en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden verschenen. 

3    FEITEN

3.1    Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2    Op 10 december 2003 is de zoon van klaagster (hierna: de zoon) geboren. Klaagster is belast met het ouderlijk gezag. De vader heeft de zoon niet direct erkend.

3.3    Bij beschikking van 5 april 2007 heeft de rechtbank Gelderland een omgangsregeling tussen de zoon en de vader vastgesteld. Bij beschikking van 9 oktober 2007 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deze beschikking bekrachtigd.

3.4    Bij verzoekschrift van 15 augustus 2012 heeft de vader de rechtbank verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen om tot erkenning van zijn zoon over te kunnen gaan, hem en klaagster gezamenlijk te belasten met het gezag en een zorg- of omgangsregeling vast te stellen. De vader werd in deze procedure bijgestaan door verweerster.

3.5    Op 3 september 2012 heeft de nieuwe partner van klaagster de zoon erkend. Bij beschikking van 7 juni 2013 heeft de rechtbank doorhaling gelast van de op 3 september 2012 opgemaakte akte en vervangende toestemming aan de vader verleend tot erkenning van de zoon. Deze beschikking is op 20 maart 2014 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd.

3.6    De vader heeft de rechtbank vervolgens verzocht om hem en klaagster gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de zoon. Daarnaast heeft hij verzocht om primair een zorgregeling en subsidiair een omgangsregeling vast te stellen. Bij beschikking van 19 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ten aanzien van het gezag over de zoon. Verder heeft de rechtbank een informatieplicht vastgesteld met betrekking tot de zoon op grond waarvan klaagster de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk moest berichten aangaande de algemene ontwikkeling van de zoon.

3.7    Op 7 december 2015 heeft de vader de zoon erkend.

3.8    Bij beschikking van 13 december 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 november 2014 ten aanzien van het gezag bekrachtigd. Het hof heeft de informatieplicht verder uitgebreid.

3.9    Door een fout van de rechtbank Oost-Brabant in 2020 heeft de vader de beschikking gekregen over de stukken uit een procedure in het kader van de gesloten plaatsing van de zoon. De vader was geen partij in deze procedure. In de ten onrechte ontvangen stukken stonden (adres)gegevens van zowel de zoon als klaagster.

3.10     In een notitie van 7 mei 2020 van de instelling waar de zoon verbleef is het volgende geschreven:

“veel overleg tussen gemeente [v] en ouders. Uitspraak rechtbank wordt een week uitgesteld. Rechter wil bedenktijd. Door fout rechtbank heeft vader die niet het gezag heeft informatie gekregen en is naar [v] gegaan samen met een vrouw die zich blijkbaar uitgaf als moeder van [de zoon]. Ze hebben bij [v] geen info gegeven. Vader en vrouw zijn op de stoep gaan zitten en iedereen vragen of ze [de zoon] kennen.(…)”

3.11     Op 5 augustus 2020 heeft de zoon een terugbelverzoek achtergelaten bij het kantoor van verweerster. Nadat een collega van verweerster contact heeft opgenomen met de zoon heeft zij het volgende naar verweerster gemaild:

“Ik heb hem gebeld.  Moeder heeft gezag, hij zit nu gesloten.  Wil eruit en heeft vader daarvoor nodig.  Vader zou bij jou bezig zijn met gezag.  Hij mag zelf geen contact met zijn vader hebben vanuit groep.  Gezegd dat ik dit aan jou zal doorgeven en dat ik niet weet wat er speelt. Aangegeven dat hij zelf in de week van 18/8 nog maar even moet bellen.”

3.12     Verweerster heeft vervolgens in augustus 2020 telefonisch contact opgenomen met de zoon.

3.13     Op 28 augustus 2020 heeft verweerster namens de vader een verzoekschrift gezamenlijk gezag tevens vaststelling hoofdverblijfplaats subsidiair verzoek vaststelling gezag en zorg- en contactregeling meer subsidiair verzoek vaststelling omgangsregeling ingediend bij de rechtbank Gelderland. In het verzoekschrift is onder andere het volgende geschreven: “(…)  Momenteel is [de zoon] gesloten geplaatst bij OGH [Z], op verzoek van zijn moeder. [De zoon] heeft nauwelijks contact met zijn moeder en mag van zijn moeder geen contact hebben met vrienden, familie en zeker niet met zijn vader. (…)  [De zoon]'s relatie met zijn moeder is niet goed, hij snapt haar handelen jegens hem niet. Daarbij verbiedt zij hem contact te leggen met familie of vrienden, en leeft derhalve een zeer geïsoleerd, eenzaam leven sinds hij verblijft in de gesloten setting van OGH [Z].”

3.14     Als producties 5 bij het verzoekschrift van 18 augustus 2020 is overgelegd een brief van vader van 20 augustus 2020 gericht aan onder andere de rechtbank, waarin de vader het volgende heeft geschreven: “(…) Een paar maanden geleden maakte de rechtbank een fout die resulteerde in misschien wel mijn grootste gelukmoment. Ik kreeg informatie toegestuurd over mijn zoon en hoe; pagina’s vol informatie over zijn jeugd, ontwikkeling en huidige situatie.  (…)  Maar, ik zag ook een kans. Een kans om hem eindelijk weer te ontmoeten. Toen heb ik iets gedaan wat misschien niet mocht omdat ik de informatie ten onrechte heb verkregen maar ik kon het niet tegen gaan. Ik ben naar zijn verblijfplaats gegaan om hem te zoeken. Ik heb hem niet gevonden maar zag wel jonge jongens buiten. Ik heb gevraagd of ze mijn nummer aan [de zoon] wilde geven.(…)”

3.15     In een ongedateerde door de zoon en zijn mentor ondertekende brief is het volgende geschreven:

“Mijn naam is [de zoon] en mij is gevraagd om meer uitleg te geven over mijn contacten met [verweerster]. Op de vraag of ik bij haar op het kantoor ben geweest is het antwoord nee ik ben niet bij haar op het kantoor geweest. Ik heb met [verweerster] ongeveer 4 of 5 keer aan de telefoon gezeten, gemiddeld vijf minuten. Zij belde mij ook in de instelling. Wij hebben het gehad over eigenlijk van alles. We hebben het gehad over gezag, over een bijzonder curator, over boven mijn verblijfplaats, mijn moeder, contacten, vrijheden enzo.  [Verweerster] heeft gezegd dat ik een bijzonder curator moet nemen om mijn belangen te behartigen en dat ze daarvoor contact zal zoeken met mijn andere advocaat. Ze heeft gezegd als mijn biologische vader gezag zal hebben ik niet opgesloten zal hoeven te blijven ik mag dan gewoon bij iemand anders gaan wonen. Dat wilde ik graag en zag dit echt als een uitweg voor die gesloten machtiging. Nu blijkt het helemaal niet zo simpel te zijn en daarbij is mijn gesloten machtiging al weer bijna afgelopen. Ik heb dus ook niets meer aan een wijziging van gezag of woonplaats. Ik wil dan ook niet dat mijn biologische vader gezag krijgt. Ik wil niet bij hem wonen en ik wil niet dat de rechter een omgangsregeling vastlegt. Zodra ik op een open groep zit wil ik gewoon weer werken in de weekenden.  Op de vraag of [verweerster] alleen informatie heeft willen inwinnen of advies heeft gegeven om de zaak van haar client te winnen is het antwoord ja. Alles moest er op gericht zijn om mijn moeder negatief neer te zetten en die man goed en het blijkt dat heeft mij nu niets heeft geholpen.  Op de vraag of ik wel contact wil met mijn biologische vader kan ik zeggen ik ook wel een beetje bang geworden ben van zijn verhalen. Hij heeft gezegd dat hij mijn adres altijd door een familielid die bij de gemeente Arnhem werkt laat achterhalen en dat hij lang in auto voor mijn huis blijft zitten zodat hij mij kan zien. Dit vind ik best eng. Maar als ik contact zou willen weet ik waar hij woont en heb ik zijn telefoonnummer.  Ik wil ook niet gehoord worden door een rechter. Mocht ik nog een brief naar de rechter moeten schrijven, zal ik weer schrijven dat ik geen contact enzo wil.  Ik heb dit alles zonder enige druk gezegd. Mijn mentor van de [stichting]  is bij het ondertekenen van deze brief aanwezig geweest, omdat er anders gezegd wordt dat mijn moeder mij dit heeft laten zeggen. Mijn mentor zet ook zijn handtekening om dit te bevestigen.”

3.16     Bij brief van 2 oktober 2020 heeft de advocaat van de zoon het volgende geschreven:

“Via de advocate van vader ontving ik een brief van vader, gericht aan de rechtbank, hulpverleners en psychologen.(…)”

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    meerdere malen buiten weten van klaagster om contact op te nemen met haar zoon, terwijl verweerster niet zijn advocaat is;

b)    zich bij de instelling waar de zoon is opgenomen voor te doen als zijn advocaat;

c)    onnodig te procederen;

d)    het adres van klaagster bewust vrij te geven, terwijl verweerster ervan op de hoogte was dat zij een geheim adres heeft;

e)    zich in een verzoekschrift onnodig grievend over klaagster uit te laten.

f)    zich te mengen in een andere procedure waar verweerster en de vader niet bij betrokken waren.

5    BEOORDELING

Overwegingen raad

5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat het verwijt van klaagster (dat verweerster meermalen zonder medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met klaagsters zoon, terwijl zij niet zijn advocaat was) niet is komen vast te staan. Verweerster heeft dit verwijt gemotiveerd betwist en verklaard dat zij – behoudens het onder klachtonderdeel b) genoemde telefoongesprek – nooit contact heeft gehad met de zoon van klaagster. 5.2    Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat vast staat dat verweerster telefonisch contact heeft gehad met de zoon van klaagster, die op dat moment in een gesloten inrichting verbleef. Dat gesprek vond plaats naar aanleiding van een terugbelverzoek van die zoon. Enkele jaren vóór dit telefoongesprek heeft verweerster de vader van de zoon – en wederpartij van klaagster – bijgestaan. Korte tijd na het telefoongesprek is zij hem wederom gaan bijstaan. Verweerster heeft echter verklaard dat zij de vader ten tijde van het telefoongesprek met de zoon niet bijstond als advocaat. Nu dat ook uit de stukken niet is gebleken en voorts onvoldoende vast is komen te staan dat zij zich bij de inrichting heeft voorgesteld als de advocaat van de zoon, is de raad van oordeel dat dit telefonische contact tussen verweerster en de zoon weliswaar ongelukkig is geweest, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. 5.3    Met betrekking tot klachtonderdeel c) heeft de raad overwogen dat van onnodig procederen niet is gebleken. Het stond verweerster vrij om, namens haar cliënt, deze procedures te voeren. Ook indien al eerder een soortgelijk verzoek is gedaan – zoals het door klaagster genoemde verzoek met betrekking tot het gezag – staat het een advocaat in beginsel vrij om dat verzoek later nogmaals te doen, zeker als dat nieuwe verzoek is gebaseerd op recente omstandigheden zoals in deze zaak het geval was. Verweerster heeft daarmee de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. 5.4    Met betrekking tot klachtonderdeel d) heeft de raad overwogen dat klaagster in de procedure met de cliënt van verweerster gebruik maakte van een geheim adres, waarover de cliënt van verweerster in 2020 door een fout van de rechtbank Oost-Brabant ten onrechte de beschikking had gekregen. Verweerster heeft vervolgens het verzoekschrift van 28 augustus 2020 rechtstreeks naar het adres van klaagster gestuurd en in dat verzoekschrift ook het woonadres vermeld. Verweerster stelt dat zij dat mocht doen omdat het adres van klaagster na het toezenden aan haar cliënt van deze stukken niet meer geheim was. De raad is van oordeel dat verweerster het adres van klaagster niet in het verzoekschrift had mogen zetten. Dat verwijt van klaagster is daarom terecht. Gelet echter op de omstandigheden dat verweerster en haar cliënt al op de hoogte waren van het adres van klaagster en dat verweerster heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank om het adres van klaagster uit het verzoekschrift te verwijderen, is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 5.5    Met betrekking tot klachtonderdeel e) heeft de raad overwogen dat verweerster mede gelet op de aard van het verzoek als partijdige belangenbehartiger namens haar cliënt de door klaagster gewraakte uitlatingen (onder meer dat klaagster haar zoon al het contact met de buitenwereld zou verbieden en dat haar zoon op verzoek van klaagster in de instelling zou verblijven) in het verzoekschrift doen. Zij heeft daarbij niet de grenzen van de haar toekomende (grote) vrijheid om haar cliënt bij te staan op een wijze die haar goeddunkt, overschreden. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet eens met elkaar zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist. Hoewel deze uitlatingen pijnlijk kunnen zijn voor klaagster, is niet vast komen te staan dat deze onnodig grievend zijn.  5.6    Met betrekking tot klachtonderdeel f) heeft de raad overwogen dat klaagster verweerster verwijt dat zij de advocaat van klaagsters zoon heeft benaderd met het verzoek om een brief van haar cliënt in de procedure te brengen. De raad is van oordeel dat het op deze wijze benaderen van een andere advocaat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Beroepsgronden

5.7    Klaagster heeft de navolgende beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd.

Klachtonderdelen a) en b): klaagster heeft haar stellingen over de contacten van verweerster met de instelling en haar presentatie als advocaat van de zoon onderbouwd met bewijsstukken, zoals een verklaring van de instelling, een verklaring van de zoon en verwijzing naar een verzoekschrift, waarin verweerster in de ‘ik’-vorm praat over haar bevindingen na een gesprek met de zoon. Verweerster heeft alleen aangevoerd dat zij slechts één keer heeft gereageerd op een terugbelverzoek van de zoon. Klaagster acht het onbegrijpelijk dat een enkele betwisting zwaarder weegt dan drie schriftelijke bewijsstukken. De zoon verklaart dat hij 4 à 5 keer contact heeft gehad, een medewerker van de instelling schrijft dat het team in de veronderstelling was dat verweerster de advocaat van de zoon was omdat zij zich zo had voorgesteld en uit de inhoud van het verzoekschrift kan het contact tussen verweerster en de zoon worden afgeleid. Verweerster had zich als advocaat van de wederpartij moeten onthouden van het zoeken van contact met de zoon. 

Klachtonderdeel c): in dit geval diende de procedure geen juridisch doel. De zoon werd bijna 18, verbleef in een gesloten instelling en had in principe nooit contact gehad met zijn biologische vader. In zo’n geval zal de rechter de biologische vader geen gezag toekennen, in ieder geval  niet zonder onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Zo’n onderzoek zou niet klaar zijn voordat de zoon 18 jaar was. Daarom is sprake van onnodig procederen. De rechter heeft de vader ook de vraag gesteld welke zin de procedure had. De vader was in de veronderstelling dat een raadsonderzoek niet nodig was. Advisering door verweerster was hier op zijn plaats geweest. De vader gaf aan dat hij met de procedure wilde laten zien dat hij er voor de zoon is. Dat is ook geen reden om een procedure te voeren. Als het de bedoeling was om omgang en of gezag te krijgen had een voorlopige voorziening moeten worden gevraagd. Tot slot is er direct een procedure opgestart zonder de mogelijkheden te onderzoeken om er in der minne uit te komen. Volgens verweerster behoorde een minnelijke regeling tot de mogelijkheden, maar zij heeft daar niet naar gehandeld. 

Klachtonderdeel d): klaagsters geheime adres had niet op het verzoekschrift mogen staan. De ten onrechte bij de biologische vader bezorgde gegevens zijn teruggevorderd met de gedachte dat de stukken mogelijk niet gedupliceerd zouden zijn en het adres niet meer in het bezit zou zijn van de biologische vader. Door de handelwijze van verweerster is haar cliënt in het bezit van het adres. Verweerster kende de situatie en heeft alsnog het adres gebruikt. Dat is wel tuchtrechtelijk verwijtbaar. 

Klachtonderdeel e): voor klaagster blijft onduidelijk waarom het toelaatbaar is om feitelijke onjuistheden te poneren en daarmee haar als niet goed functionerende moeder neer te zetten, die haar kind zonder reden in een gesloten instelling stopt. Het is als ouder niet mogelijk om een verzoek daartoe te doen. Verweerster is ook op de hoogte van eerdere procedures waarin is uitgesproken dat er geen omgang moet zijn tussen de man en de zoon. Ook heeft een jeugdige in een instelling in principe geen contact met de buitenwereld. Verweerster handelt onnodig grievend door te stellen dat klaagster het contact tussen de zoon en de buitenwereld verbiedt. 

Klachtonderdeel f): omdat verweerster geen toegang meer had tot de zoon, heeft zij contact opgenomen met zijn advocaat en hem verzocht een brief aan de zoon te geven. Zo bleef zij dus contact met de zoon zoeken. Maar de brief was niet aan de zoon gericht en ook niet relevant voor hem om te krijgen. Er staan enkel verwijten aan klaagster in. De brief had ook geen invloed op de machtiging. De brief kan geen enkel juridisch doel hebben gediend. 

Verweer in beroep

5.8    Verweerster heeft het volgende aangevoerd.

Klachtonderdelen a) en b): verweerster handhaaft dat zij eenmaal in reactie op zijn terugbelverzoek met de zoon heeft gebeld. Dit was medio augustus 2020, na haar terugkeer van vakantie. Zij heeft hem aangehoord, zijn vragen beantwoord en hem verwezen naar zijn eigen advocaat. Er was vervolgens geen reden meer om nog contact te hebben en dat is ook niet gebeurd. Waarom de zoon in een ongedateerde brief zegt dat er 4 à 5 keer is gebeld, is onnavolgbaar. De brief roept sowieso vragen op. Verweerster heeft gebeld met vermelding van haar functie. Zij stond op dat moment de vader van de zoon nog niet bij. 

Klachtonderdeel c): het verzoekschrift dateert van 28 augustus 2020. De zoon was toen 16 jaar, hij werd op 10 december 2020 17 jaar. Er was nog bijna 1,5 jaar tijd in de procedure, maar de (digitale) zitting van 23 februari 2021 heeft ongebruikelijk lang op zich laten wachten. Vader en zoon hadden voor de zomervakantie 2020 regelmatig contact gehad en hadden bij verweerster aangegeven ook formeel contactherstel te willen. De procedure is tijdig ingesteld en daarmee niet onnodig. De vader wilde ook aan zijn zoon laten zien dat hij via een procedure nog een laatste kans wilde krijgen om contact met zijn zoon mogelijk te maken. Het zoeken naar een oplossing in der minne is altijd uitgangspunt voor verweerster, maar klaagster was in het verleden pertinent tegen elke vorm van contact geweest. Daarom bestond geen vertrouwen meer in constructief overleg. 

Klachtonderdeel d): verweerster kreeg het adres van klaagster van haar cliënt. Hij had niet vermeld dat het een geheim adres was. Dat werd pas duidelijk toen de rechtbank verzocht om een voorblad zonder adresvermelding. 

Klachtonderdeel e): verweerster heeft in het verzoekschrift getracht de woorden en bevindingen van haar cliënt te vatten. Het was de stellige overtuiging van de vader dat klaagster in elk geval geen poging had ondernomen een gesloten plaatsing van haar zoon te voorkomen. In procedures van voor 2010 is een contactregeling met vader vastgelegd met een dwangsom. Klaagster liet geen contact toe en betaalde steeds de dwangsom. In procedures van na 2012 was de conclusie van de RvdK en de rechtbank dat contactherstel niet mogelijk was, omdat moeder tegen elke vorm van contact was tussen vader en zoon. Zij zou haar zoon nooit (emotionele) toestemming geven voor dit contact. 

Klachtonderdeel f): klaagster licht niet toe waarom het contact tussen collega’s er niet had mogen zijn. Het contact is wederzijds gezocht en had niet ten doel om contact te leggen met de zoon. De advocaat van de zoon achtte een brief van de vader met zijn visie belangrijk in de procedure over de gesloten plaatsing. 

Maatstaf

5.9    Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.10     In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren.

Overwegingen hof 

klachtonderdeel a): het buiten weten van klaagster om contact opnemen met de zoon 

5.11     Verweerster heeft telefonisch contact gehad met de zoon van klaagster die op dat moment in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verbleef. Dit contact vond plaats naar aanleiding van een terugbelverzoek dat de zoon op 5 augustus 2020 op het kantoor van verweerster heeft achtergelaten. Volgens verweerster heeft zij de zoon daarop medio augustus, vlak voordat haar vakantie officieel zou eindigen op 18 augustus 2020, teruggebeld. Vaststaat dat verweerster niet om de voorafgaande toestemming van klaagster - als enige ouder met gezag belast - heeft verzocht. Verder staat vast dat verweerster vervolgens op 28 augustus 2020 namens de vader een verzoekschrift (onder andere) gezamenlijk gezag heeft ingediend.

5.12     Het hof stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van dit hof van 19 juni 2017 (ECLI:NL:TAHVD:2017:102) voorop dat het antwoord op de vraag of een advocaat in gesprek mag gaan met de minderjarige kinderen van zijn cliënt(e) afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval. Meer specifiek heeft het hof in deze uitspraak overwogen dat de advocaat van één van de ex-partners grote terughoudendheid dient te betrachten vanwege de precaire situatie die vaak aan een scheiding eigen is en omdat de kinderen geen ‘speelbal’ tussen hun ouders (en hun advocaten) mogen worden. Van de advocaten moet worden verlangd zich in beginsel te onthouden van het zelf zoeken van contact met het kind of van het zoeken van contact op aandringen van zijn cliënt, zowel mondeling als schriftelijk, en zich in het bijzonder te onthouden van contacten die de minderjarige zoekt op aandringen van de cliënt van de advocaat. Als het tot een gesprek komt, kan van de advocaat worden verwacht de minderjarige te begeleiden naar derden, die hulp kunnen bieden, en zo terughoudend als mogelijk inhoudelijk te adviseren. Het innemen van een standpunt over een tussen de ouders aan de orde zijnde kwestie dient zoveel mogelijk te worden vermeden. 

5.13     Verweerster stelt zich op het standpunt dat op het moment dat zij telefonisch contact had met de zoon, zij de vader nog niet bijstond in de procedure omtrent het gezamenlijk gezag die daarna volgde. Het hof acht dit, op grond van de hierna te bespreken feiten en omstandigheden, niet aannemelijk. Het hof overweegt daartoe het volgende. 

5.14     Vaststaat dat de zoon op 5 augustus 2020 naar het kantoor van verweerster heeft gebeld. Verweerster was op dat moment met vakantie. Een collega van verweerster heeft naar aanleiding van dit telefoontje een e‑mail naar verweerster gestuurd waarin zij schrijft: “Ik heb hem gebeld, hij zit nu gesloten. Wil eruit en heeft vader daarvoor nodig. Vader zou bij jou bezig zijn met gezag.” Verweerster heeft de zoon vervolgens (vlak) voor 18 augustus 2020 teruggebeld. Over dit telefoongesprek heeft verweerster, in reactie op de klacht, aan de deken geschreven: “Ik heb daarbij niet aangegeven dat ik als zijn bijzondere curator zou kunnen optreden, omdat ik dat uiteraard niet kan als advocaat van de biologische vader.” Vervolgens schrijft verweerster ten aanzien van dit telefoongesprek in haar dupliek aan de deken: “Ik heb mezelf kenbaar gemaakt als advocaat. Ik ben door [de zoon] ook benaderd omdat ik advocaat ben, van zijn vader. Iedereen heeft recht op contact met een advocaat als er juridische vragen zijn.” Vervolgens heeft verweerster namens de vader een verzoekschrift gezamenlijk gezag opgesteld dat zij op 28 augustus 2020 bij de rechtbank heeft ingediend. Dit verzoekschrift bevat als bijlage de brief van vader van 20 augustus 2020 gericht aan de rechtbank, die hij met het oog op deze procedure heeft opgesteld. De voorgaande omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, leiden voor het hof tot de conclusie dat het niet aannemelijk is dat verweerster ten tijde van het telefoongesprek met de zoon medio augustus, vlak voor 18 augustus 2020, de vader nog niet als advocaat bijstond, hetgeen temeer klemt nu verweerster zulks ook kenbaar heeft gemaakt aan de deken. Het hof gaat er daarom vanuit dat verweerster ten tijde van het telefoongesprek wel degelijk als advocaat van de vader optrad. 

5.15     Verweerster heeft contact gezocht met de zoon, terwijl zij gelet op in ieder geval het memo van haar collega van 5 augustus 2020 op de hoogte was van het feit dat de zoon op dat moment gesloten geplaatst was en dus een eigen advocaat toegevoegd had gekregen. Verweerster heeft voorafgaand aan dit gesprek geen toestemming gevraagd aan klaagster, die als enige ouder met het gezag was belast en heeft evenmin eerst contact opgenomen met de advocaat van de zoon. Vervolgens heeft tussen verweerster en de zoon een gesprek plaatsgevonden dat volgens verweerster weliswaar slechts vijf minuten duurde, maar waarin verweerster volgens haar eigen stellingen een vraag van de zoon over ouderlijk gezag heeft beantwoord, waarin de zoon haar heeft aangegeven dat hij wilde dat zijn vader mede belast zou worden met het ouderlijk gezag zodat niet enkel zijn moeder zeggenschap over hem zou hebben en waarin de zoon aan haar heeft verteld dat zijn relatie met zijn moeder niet goed is en dat zijn moeder hem verbiedt contact te leggen met familie of vrienden waardoor hij een eenzaam leven leidt. Verder heeft verweerster verklaard dat zij tijdens dit gesprek heeft aangegeven dat de zoon een brief zou kunnen sturen naar de kinderrechter om zijn verhaal te doen en zijn verzoek voor te leggen waarbij hij kon vragen om benoeming van een bijzondere curator. Ook heeft verweerster daarbij aangegeven zelf niet als bijzondere curator op te kunnen treden omdat zij advocaat is van de vader en heeft zij de zoon tot slot doorverwezen naar zijn eigen advocaat. 

5.16     Op grond hiervan concludeert het hof dat verweerster wel degelijk een inhoudelijk gesprek met de zoon heeft gevoerd en dat zij de informatie die zij tijdens dit gesprek heeft ontvangen bovendien inhoudelijk heeft gebruikt in het verzoekschrift betreffende het gezamenlijk gezag. Door onder deze omstandigheden en op deze wijze contact op te nemen met de zoon heeft verweerster, tegen de achtergrond van het hiervoor onder 5.12 geformuleerde uitgangspunt, gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het hof verklaart klachtonderdeel a) daarom gegrond. 

klachtonderdelen b), c), d), e) en f): het zich voordoen als advocaat van de zoon, het onnodig procederen, het adres van klaagster vrijgeven, het onnodig grievend uitlaten en het zich mengen in een procedure waar verweerster en de vader niet bij betrokken waren

5.17     Ten aanzien van de klachtonderdelen b), c), d), e) en f) ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de raad en neemt die over. In aanvulling hierop merkt het hof nog het volgende op met betrekking tot klachtonderdeel f). Verweerster heeft de advocaat van de zoon, die op dat moment gesloten geplaatst was, benaderd en de brief van vader van 20 augustus 2020 gegeven. Hoewel het verweerster als advocaat van de vader (ook al was deze geen belanghebbende in de procedure omtrent de gesloten plaatsing) vrij stond contact op te nemen met de advocaat van de zoon, had verweerster zich moeten afvragen of het geven van de brief aan de advocaat van de zoon gepast was. Het is echter de advocaat van de zoon die heeft besloten de brief aan de zoon te geven. Het hof is van oordeel dat het handelen van verweerster geen schoonheidsprijs verdient, maar acht dit handelen van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke gevolgen aan te verbinden. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

5.18     Het hof verwerpt de beroepsgronden van klaagster en zal de beslissing van de raad met betrekking tot klachtonderdelen b), c), d), e) en f) bekrachtigen. 

Conclusie

5.19     Klachtonderdeel a) zal alsnog gegrond worden verklaard. In zoverre kan de beslissing van de raad niet in stand blijven. Het beroep tegen de ongegrondheid van klachtonderdelen b), c), d), e) en f) faalt. 

Maatregel

5.20     Verweerster heeft in deze zaak geen recht gedaan aan de positie van klaagster als ouder met gezag en is onvoldoende terughoudend geweest in het contact met de minderjarige zoon van partijen. 

5.21     Het hof is van oordeel dat sprake is van een schending van de betamelijkheidsnorm met een laakbaar karakter. Het hof acht daarom de maatregel van berisping gepast.

Proceskosten

5.22    Omdat het hof de klacht alsnog gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.23     Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:                                                                                                                                    a)    € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);  b)    € 1.050,- (€ 525,- per punt) kosten voor rechtsbijstand van klaagster; c)    € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten; d)    € 1.000,- kosten van de Staat.

5.24     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

5.25     Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    vernietigt de beslissing van 29 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-779/AL/GLD, voor zover daarin klachtonderdeel a) ongegrond is verklaard;

en doet opnieuw recht:

6.2    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

6.3    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

6.4    bekrachtigt de beslissing van 29 augustus 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-779/AL/GLD, voor het overige;

6.5    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;  6.6    veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald; 6.7     veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mr. K. Teuben en mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.  

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 16 augustus 2024.