Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:211

Zaaknummer

24-027/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij. Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de stellingen en de feiten namens zijn client aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan in de diverse processtukken en op de zitting. Hij mocht daarbij ook afgaan op wat zijn cliënt hem heeft verteld zonder dat nader feitelijk onderzoek door hem noodzakelijk was. De stellingen van verweerder waarover door klagers wordt geklaagd, waren juist onderdeel van het geschil bij de bestuursrechter en klagers (en hun advocaat) zijn in de gelegenheid geweest om op de volgens klagers onjuiste standpunten van verweerder te reageren. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem‑Leeuwarden

van 2 september 2024

in de zaak 24-027/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

gemachtigden

 

over

 

verweerder

gemachtigde

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 12 april 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 12 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-63 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Daarbij waren klager 1., klager 2. en klager 3, bijgestaan door hun gemachtigden [S] en [W], en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde [B], aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e/mail met bijlagen van verweerder van 2 februari 2024.

 

2. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Klagers zijn als helikoptervliegers in dienst geweest bij de Nationale Politie. Aan klagers is door de korpschef van de Nationale Politie (hierna: de korpschef) bij besluit van 16 september 2014, dan wel 1 juli 2016, functioneel leeftijdsontslag verleend. Klagers ontvangen een ontslaguitkering tot het moment dat zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt.

2.2 Door de verhoging van de in de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) bepaalde leeftijd sluit de ingangsdatum van de AOW- en pensioenuitkering van klagers niet aan op het einde van de ontslaguitkering.

2.3 In verband met het AOW-gat dat daardoor ontstaat, ontvangen klagers vanaf het moment dat zij de leeftijd van 65 jaar bereiken een financiële tegemoetkoming ter hoogte van minimaal 90% van hun ontslaguitkering. Deze tegemoetkoming eindigt wanneer klagers de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.

2.4 Klagers hebben bezwaar gemaakt tegen de einddatum van de ontslaguitkering en de korpschef verzocht om de ontslaguitkering te laten aansluiten op de AOW-uitkering. De korpschef heeft de bezwaren van klagers ongegrond verklaard.

2.5 Klagers zijn vervolgens in beroep gegaan bij de voor hen bevoegde rechtbank. De rechtbanken hebben het beroep ongegrond verklaard.

2.6 Daaropvolgend hebben klagers hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Verweerder vertegenwoordigde de korpschef in de procedures in hoger beroep.

2.7 In een beslissing van 2 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep als volgt geoordeeld:

4.5. Appellanten zijn van mening dat hun ontslaguitkering dient door te lopen tot aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Zij hebben daartoe allereerst aangevoerd dat het de bedoeling van de wetgever is dat de ontslaguitkering eindigt op het moment dat een vlieger de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Deze beroepsgrond slaagt niet. In de periode waarin appellanten functioneelleeftijdsontslag is verleend gold de Regeling (oud) waarin was bepaald dat het recht op de ontslaguitkering eindigt wanneer betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt (artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c). Die bepaling laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Dat bij de totstandkoming van de Regeling (oud) is aangesloten bij toenmalige AOW-gerechtigde leeftijd betekent, zoals de rechtbanken terecht hebben overwogen, niet dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat in het geval van appellanten de ontslaguitkering eindigt als zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. Juist voor de situatie als die van appellanten heeft de wetgever een andere keuze gemaakt door de Regeling aan te passen en in artikel13b te voorzien in een tegemoetkoming vanaf het moment dat appellanten de leeftijd van 65 jaar bereiken. Dit betekent dat uit zowel de Regeling (oud) als de Regeling (nieuw) blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de ontslaguitkering van appellanten eindigt op het moment dat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. (…)

4.6.2. Uit de in 4.1 weergegeven (oude) regelgeving blijkt dat de ontslaguitkering voor maximaal tien jaar werd verstrekt. De vlieger had recht op een ontslaguitkering vanaf het moment dat aan hem functioneelleeftijdsontslag was verleend wegens het bereiken van de leeftijd van 55 jaar. De uitkering eindigde wanneer de vlieger de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Uit de in 4.2 weergegeven (nieuwe) regelgeving blijkt eveneens dat de ontslaguitkering in beginsel voor maximaal tien jaar wordt verstrekt.

4.6.3. Voor alle vliegers, ongeacht hun leeftijd, geldt dus dat zij aansluitend op hun functioneelleeftijdsontslag gedurende maximaal tien jaar recht hebben op een ontslaguitkering. De beëindiging van de ontslaguitkering bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar hangt samen met het gegeven dat die maximale uitkeringsduur is bereikt. Voor appellanten [klager 1], [klager 2] en [klager 3], die ervoor hebben gekozen om na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar door te werken, is de termijn weliswaar korter dan tien jaar, maar is het uitkeringsbedrag dienovereenkomstig verhoogd. Materieel heeft iedereen dus dezelfde rechten. Van een onderscheid naar leeftijd is geen sprake.

2.8 Naar aanleiding van een Woo-verzoek hebben klagers in een besluit van 1 december 2022 de beschikking gekregen over een aantal documenten van de Nationale Politie. Eén van de documenten betreft een juridisch advies. In het advies is onder andere het volgende opgenomen:

2. Waarom wordt de ontslaguitkering maar voor 10 jaar toegekend?

Juridische overwegingen; In artikel 88a Barp is alleen de grond waarop het ontslag kan worden verleend opgenomen. Op het moment dat op grond van artikel 88a Barp ontslag wordt verleend, kom je in aanmerking voor de ontslaguitkering op grond van de Regeling ontslaguitkering vliegers landelijke eenheid (hierna: Regeling) die op 26 juli 2016 is gewijzigd. In de Regeling is niet opgenomen hoeveel jaar een vlieger recht heeft op de ontslaguitkering. In artikel 11 van de Regeling is alleen bepaald dat de uitkering eindigt bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Nergens is de duur van de uitkering voor 10 jaar opgenomen, behalve in de Maatwerkafspraken. In de ontstaansgeschiedenis is ook niet opgenomen dat de uitkering maar 10 jaar mocht duren. De basis voor het toekennen van de ontslaguitkering is dat je bij het bereiken van de FLO-leeftijd van 55 jaar uit kon treden. Omdat de voormalige AOW-gerechtigde leeftijd op 65-jarige leeftijd was, duurde de uitkering 10 jaar en is die 10 jaar ook in de Maatwerkafspraken gehanteerd. Een overeenkomst/stuk dat de uitkering van uit de historie maximaal maar 10 jaar mocht duren is mij niet kenbaar gemaakt.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door bewust onjuiste informatie aan de Centrale raad van Beroep te verstrekken en daarmee in strijd met gedragsregels 6 en 8 te handelen.

 

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5. BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

5.2 Klager stelt dat verweerder onjuiste informatie over – kort gezegd – de duur van de ontslaguitkering van klagers - aan de Centrale Raad van Beroep heeft verstrekt en ook dat verweerder wist dat deze informatie onjuist was.

5.3 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de stellingen en de feiten namens zijn client aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan in de diverse processtukken en op de zitting.  Hij mocht daarbij ook afgaan op wat zijn cliënt hem heeft verteld zonder dat nader feitelijk onderzoek door hem noodzakelijk was. De stellingen van verweerder waarover door klagers wordt geklaagd, waren juist onderdeel van het geschil bij de bestuursrechter en klagers (en hun advocaat) zijn in de gelegenheid geweest om op de volgens klagers onjuiste standpunten van verweerder te reageren.

5.4 Met betrekking tot de informatie die volgens klagers ten onrechte niet door verweerder in de procedure is gebracht, constateert de raad dat deze informatie onderdeel uitmaakte van een groot aantal stukken dat - in het kader van een Woo-procedure - aan verweerder is gestuurd. Mede gelet op het grote aantal van die stukken is naar het oordeel van de raad niet vast is komen te staan dat verweerder de inhoud de door klagers genoemde e-mail heeft gezien of had moeten zien. Verweerder heeft dat ook betwist. Bovendien is onvoldoende gebleken dat de e-mail een op de zaak betrekking hebbend stuk betreft die verweerder met klagers had moeten delen.

5.5 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel ook van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder in strijd met de gedragsregels 6 en 8 heeft gehandeld of op een andere manier tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal de klacht daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, A.W. Siebenga, M.M. Strengers en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 2 september 2024