Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2024:210

Zaaknummer

230347

Inhoudsindicatie

Klacht tegen de eigen advocaat. Klager heeft 21 klachtonderdelen geformuleerd die er op neerkomen dat verweerster zijn belangen onvoldoende heeft behartigd. Het hof is het – voor zover het bij het hof voorligt – eens met de beslissing van de raad dat de bijstand van verweerster niet ondermaats is geweest. Verkorte bekrachtiging. 

Uitspraak

Beslissing van 29 juli 2024 in de zaak 230347

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    INLEIDING

1.1    Het gaat in deze tuchtzaak over de rechtsbijstand door verweerster aan klager in een voorlopige voorzieningenprocedure in het kader van een echtscheiding. Klager heeft 21 klachtonderdelen geformuleerd die er op neerkomen dat verweerster zijn belangen onvoldoende heeft behartigd. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft geoordeeld dat de bijstand van verweerster niet  ondermaats is geweest. Verweerster heeft alleen het door de ex-vrouw van klager ingediende verzoekschrift tot echtscheiding niet tijdig aan klager verzonden. De raad heeft op dit punt de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Het hof van Discipline (hierna: het hof) is het - voor zover deze in hoger beroep voorligt - eens met de beslissing van de raad en bekrachtigt deze beslissing.   

1.2    Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.  

2    DE PROCEDURE 

Bij de raad van discipline

2.1    De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 23-356/DH/DH een beslissing gewezen op 30 oktober 2023. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) tot en met m) en o) tot en met u) ongegrond verklaard en is klachtonderdeel n) gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.  Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van het griffierecht. 

2.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:218 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3    Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 23 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4    Verder bevat het dossier van het hof: ⦁    de stukken van de raad;  ⦁    het verweerschrift, tevens zelfstandig hoger beroepschrift, van verweerster,  ⦁    de reactie op het verweerschrift van klager.    2.5    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 juni 2024. Daar zijn klager en verweerster, allebei via een Teams-verbinding, verschenen. Klager en verweerster hebben hun standpunten toegelicht.  

3    FEITEN

3.1      Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2       Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure, met daarin ook een voorlopige voorziening. 

3.3    In het verzoekschrift voorlopige voorzieningen d.d. 24 juni 2022 heeft de ex-vrouw van klager de rechtbank verzocht om te bepalen dat zij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning zou krijgen, met bevel aan klager deze woning terstond te verlaten, en te bepalen dat hun dochter aan haar wordt toevertrouwd.

3.4    Op 18 juli 2022 heeft verweerster de behandelaar van klager bij [ggz-instelling] een mail gestuurd met – voor zover van belang – de volgende inhoud:

“(…) Client heeft mij te kennen gegeven onder behandeling bij u te staan, zodat ik graag telefonisch overleg wens te voeren met u. Derhalve verzoek ik u vriendelijk contact met mij op te nemen. (…)” 3.5     Het concept van het verweerschrift voorlopige voorzieningen heeft verweerster op 19 juli 2022 aan klager toegezonden. Daarin heeft verweerster namens klager primair verzocht om afwijzing van de verzoeken van de ex-vrouw van klager, subsidiair om hem een termijn van zes maanden te gunnen om de woning te verlaten en bij wijze van zelfstandig verzoek vaststelling van een voorlopige zorg- en contactregeling. 

3.6    Klager heeft per e-mail van dezelfde datum als volgt op het concept gereageerd:

“11. mijn vrouw heeft mij verklaard dat zij mij in bepaalde situaties heeft opgenomen, maar ik weet niet in welke situaties en wat er op de opnames staat. Ik was mij hiervan niet bewust en vermoedde niet dat zij mij zou opnemen, maar zij heeft mij hiervan op 14 juli 2022 op de hoogte gesteld.

15. mijn vrouw ontmoette mij bij mij thuis (…) op 18 juli 2022 voor ongeveer 2 uur en op dat moment zaten mijn vrouw en ik aan de koffie en ik was op dat moment ook met mijn dochter aan het spelen.

24) Als de rechtbank beslist dat ik op straat moet blijven, wil ik mijn dochter toch minstens drie keer per week zien.

25. Ik begrijp dit punt niet omdat ik niet weet onder welke omstandigheden zo een zorg aan mij kan worden toegekend. Is het alleen als ik op mijn adres blijf of als ik op straat wordt gedumpt. Of als ik zes maanden krijg om de flat te ontruimen. In de aanvraag staat niet dat ik mijn vrouw gezinstherapie of relatietherapie wil aanbieden. Er is ook de kwestie van het inkomen. Het inkomen van mijn vrouw is niet vermeld in de aanvraag. Mijn vrouw schreef dat ik een hoger inkomen heb en daarom gemakkelijker een flat kan vinden, maar ik weet niet wat het inkomen van mijn vrouw is omdat zij al haar inkomsten uit het zzp voor mij verborgen houdt en ook haar schulden die zij heeft. Ik ben het eens met de rest.”

3.7    Verweerster heeft op 19 juli 2022 het verweerschrift ingediend.

3.8    De rechtbank heeft bij beschikking van 3 augustus 2022 het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning met ingang van 17 augustus 2022 aan de ex-vrouw van klager toegewezen, klager bevolen deze uiterlijk op die datum om 10.00 uur te verlaten, de minderjarige dochter aan de ex-vrouw van klager toevertrouwd en een voorlopige zorgregeling vastgesteld.

3.9     Per e-mail van 24 augustus 2022 te 16.46 uur heeft een medewerkster van de advocaat van de ex-vrouw van klager het ingediende verzoekschrift echtscheiding aan verweerster toegezonden.  

3.10       Per e-mail van 24 augustus 2022 te 16.53 uur heeft de advocaat van de ex-vrouw van klager aan verweerster het volgende bericht:

“Op verzoek van cliënte even expliciet aandacht voor punt 7 uit het verzoek. wilt u uw cliënt hierop aanspraken en mij berichten hierover deze week? Dit gedrag maakt de gehele situatie alleen maar moeilijker.

7.    De man heeft de woning zoals te lezen in beschikking van 17 augustus 2022 moeten verlaten. Nadien gedraagt hij zich des te zorgelijker. Elke keer confronteert de man de vrouw en zet hij haar onder druk om terug te keren in de woning. Ook scheldt hij de vrouw uit (…). De vrouw heeft 22 augustus 2022 ook aangifte gedaan van stalking. (…)”

3.11      Per e-mail van 25 augustus 2022 heeft de advocaat van de ex-vrouw van klager aan verweerster onder meer het volgende bericht:

“Cliënte heeft uw cliënt verzocht binnen 1 week zijn spullen op te halen. Daarna gaat cliënte er van uit dat uw cliënt geen prijs stelt op de spullen zodat zij in eigen beheer hierover beslissingen kan nemen.”

3.12      Verweerster heeft diezelfde dag kort op deze mail gereageerd. Na terugkeer van haar vakantie heeft zij op 7 september 2022 een uitgebreidere reactie op deze mail gezonden. Daarin heeft zij er – voor zover van belang – op gewezen dat de ex-vrouw van klager de voorlopige zorgregeling niet nakomt en daarvoor een alternatief voorgesteld. Voorts heeft zij erop gewezen dat de ex-vrouw van klager zijn spullen al op 26 augustus 2022 ter verkoop heeft aangeboden en verzocht alle verkoopadvertenties te verwijderen en de verdeling in het kader van de echtscheidingsprocedure netjes af te wikkelen.

3.13        Per e-mail van 21 september 2022 heeft verweerster de advocaat van de ex-vrouw van klager er nogmaals op gewezen dat de beschikking voorlopige voorzieningen niet werd nagekomen en een reactie op het voorstel van 7 september 2022 verzocht (onder aankondiging van een kort geding indien niet tot afspraken kon worden gekomen).

3.14        Op 22 september 2002 heeft een medewerkster van de advocaat van de ex-vrouw van klager op de mail van 21 september 2022 gereageerd. De strekking daarvan was – voor zover van belang - dat de ex-vrouw van klager van mening was dat omgang op dat moment niet in het belang van hun dochter was. Deze e-mail is op 27 september 2022 door een medewerkster van verweerster naar klager doorgestuurd. Daarbij is aangekondigd dat verweerster in de loop van die week telefonisch contact met hem zou opnemen om de kwestie te bespreken. 

3.15        Klager heeft op 27 en 30 september 2022 per e-mail op de mail van 22 september 2022 gereageerd. 

3.16        Per e-mail van 7 oktober 2022 heeft klager aan verweerster aangekondigd een klacht tegen haar te zullen indienen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster telefonisch contact met klager opgenomen. Tijdens dit telefoongesprek heeft klager aan haar medegedeeld de samenwerking te willen voortzetten. Vervolgens is een afspraak ingepland op 10 oktober 2022 voor een overleg over het door verweerster in de echtscheidingsprocedure op te stellen verweerschrift. 

3.17      Tijdens het overleg op 10 oktober 2022 werd klager gebeld door zijn behandelaar bij [ggz-instelling]. Verweerster heeft deze behandelaar bij die gelegenheid ook gesproken. 

3.18        Naar aanleiding van de bespreking van 10 oktober 2022 heeft verweerster de samenwerking met klager beëindigd wegens het ontbreken van wederzijds vertrouwen. Zij heeft hem daarvan per e-mail van 11 oktober 2022 op de hoogte gebracht. In die e-mail heeft zij klager – voor zover van belang – voorts het volgende medegedeeld: “In het kader van de overdracht en uit coulance heb ik voorgesteld om samen met u naar een andere advocaat te kijken. Samen met u heb ik dan ook telefonisch contact opgenomen met het Juridisch Loket, waarna u mr. E. als advocaat toegewezen hebt gekregen. Hedenochtend begreep ik van u dat mr. E. niet in staat is om uw zaak op te pakken. Echter, het is nu aan u om actief op zoek te gaan naar een opvolgende advocaat. Zoals gezegd beëindig ik mijn werkzaamheden in uw zaak. Ik wijs u nogmaals op de verweertermijn in uw echtscheidingsprocedure. Deze verloopt op 16 november a.s. Ook wil u verzoeken mij te berichten op welke wijze u uw documenten terug wilt. Komt u deze ophalen of kan ik u deze per post doen toekomen?”

3.19      Per e-mail van 12 oktober 2022 heeft klager verweerster verzocht de documenten naar het postadres dat hem door de gemeente was toegewezen te sturen. 

3.20        Omdat zich op 24 oktober 2022 nog geen opvolgend advocaat had gemeld en duidelijk was dat klager daar ook niet actief naar op zoek was, heeft verweerster op die datum het dossier naar het door klager opgegeven postadres gestuurd. Een scan van de stukken heeft zij diezelfde dag per e-mail aan klager gezonden. Daarbij heeft zij klager er nogmaals op gewezen dat de verweertermijn op 16 november 2022 zou verlopen.

3.21      Op 2 november 2022 heeft klager een klacht over verweerster ingediend. 

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij fouten heeft gemaakt tijdens en na de zitting. Concreet verwijt klager verweerster dat zij: 

a)    hem heeft voorgesteld ermee in te stemmen (i) om één keer per twee weken contact te hebben met zijn dochter, omdat dat de norm is en de rechtbank dat in het algemeen toewijst en (ii) dat  zijn dochter bij zijn ex-vrouw verblijft als de rechtbank hem “uit huis gooit”; b)    hem heeft verzekerd dat hij nog zes maanden thuis zou kunnen blijven zodat hij een nieuwe  kamer of flat zou kunnen vinden, terwijl de rechtbank hem twee weken de tijd heeft gegeven om de flat te ontruimen; c)    niet het standpunt heeft ingenomen en heeft geëist dat hij thuis blijft bij zijn dochter, maar hem  heeft aangespoord ermee in te stemmen dat zijn dochter bij zijn ex-vrouw verblijft; d)    niet heeft gereageerd op de verkoop van zijn bezittingen door zijn ex-vrouw op Facebook en  heeft voorgesteld dat hij de mogelijkheid heeft zijn spullen op te slaan, terwijl hij alleen beschikt over een kast van 50x50x50 in het daklozencentrum; e)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn contact met zijn dochter zodanig beperkt is dat zijn  dochter hem niet meer wil ontmoeten; f)     niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw hem met de politie bedreigt en foto’s van hem  neemt telkens wanneer hij zijn dochter komt opzoeken; g)    niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw zijn dochter tegen hem opzet; h)     niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw ongegronde aangifte tegen hem heeft  gedaan; i)       niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw in berichten heeft aangegeven dat hij  geestesziek is en gevaarlijk is voor zijn dochter en haarzelf; j)     niet heeft gereageerd op het feit dat zijn ex-vrouw hem beschuldigt van schulden terwijl zij  onverantwoordelijk is en verschillende onnodige dingen heeft gekocht zonder zijn toestemming; k)    ondanks herhaald verzoek geen contact heeft opgenomen met zijn behandelaar van [ggz- instelling] over zijn gezondheidstoestand, de diagnose, de voortgang van zijn behandeling of  andere noodzakelijke zaken; l)     niet heeft gereageerd op zijn vraag of hij en zijn ex-vrouw konden worden onderzocht met de  MASIC-methode; m)   geen actie heeft ondernomen toen de gezinscoach vertelde dat hij één keer per week met zijn  dochter mocht afspreken terwijl in de uitspraak van de rechter stond dat hij recht had op drie  bijeenkomsten per week; n)    het door zijn ex-vrouw ingediende verzoekschrift tot echtscheiding niet aan hem heeft  toegezonden en hem daarover ook niet heeft geïnformeerd;  o)    niet heeft gereageerd op het verwijt in het verzoekschrift dat hij veel alcohol drinkt en daarom  een slechte vader is, terwijl zijn ex-vrouw eerder had verklaard dat hij geen alcohol drinkt; p)    niet het verzoek heeft ingediend voor therapie voor hem en zijn ex-vrouw, terwijl hij dit wel  mondeling heeft besproken; q)    niet namens hem heeft gesteld dat hij een lager inkomen heeft dan zijn ex-vrouw. Klager geeft      aan dat hij heeft verteld wat zijn inkomen was, maar dat hij niet bekend was met het inkomen  van zijn ex-vrouw, omdat zij dit voor hem verborgen hield;  r)     niet namens hem heeft aangegeven dat hij graag wil dat zijn dochter wordt gevaccineerd, maar dat zijn ex-vrouw dat niet wil; s)      niet heeft gereageerd op de uitspraak van 3 augustus 2022 van de rechtbank; t)    niet heeft gereageerd op de mondelinge verklaring van zijn ex-vrouw tijdens de zitting; u)    niet heeft gereageerd op de situatie dat zijn ex-vrouw aangifte tegen hem heeft gedaan dat hij  haar volgt en stalkt.

5    BEOORDELING

Omvang hoger beroep      5.1    Verweerster heeft in haar verweerschrift ook beroepsgronden geformuleerd. Beroepsgronden moeten echter binnen 30 dagen na verzending van de beslissing door de raad zijn ontvangen (art. 56 Advw). De wet laat geen ruimte voor uitstel of afwijking van deze regel. Het zelfstandig hoger beroep in het op 15 januari 2024 door verweerster ingediende verweerschrift is daarom niet-ontvankelijk. 

Overwegingen raad 

5.2    De raad heeft na uiteenzetting van de toegepaste uitgangpunten –  samengevat – het volgende overwogen over de afzonderlijke klachtonderdelen, al dan niet gezamenlijk besproken.

5.3    Met betrekking tot klachtonderdelen a), c) en q) heeft de raad overwogen dat uit de stukken blijkt dat verweerster aan klager een concept verweerschrift voorlopige voorzieningen heeft toegezonden en dat klager daarop op 19 juli 2022 per mail heeft gereageerd. In deze e-mail heeft klager inhoudelijk gereageerd op een aantal punten in dat concept. Met de rest was hij het eens. Naar aanleiding van deze e-mail heeft telefonisch overleg [toevoeging hof: mede in de Poolse taal] plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Verweerster heeft gesteld dat in samenspraak met klager een aantal punten is aangepast, maar ook dat een aantal punten niet is toegevoegd en dat het verweerschrift vervolgens bij de rechtbank is ingediend. Klager heeft dit niet weersproken, zodat de raad uitgaat van de juistheid van deze stelling van verweerster. Klager was het kennelijk eens met de inhoud van het verweerschrift waarin is verzocht om een voorlopige zorgregeling. waarbij er wekelijks contact zou zijn tussen klager en zijn dochter. Alimentatie vormde geen onderdeel van de voorlopige voorzieningenprocedure. De raad heeft de klachtonderdelen a), b) en q) ongegrond verklaard.     5.4    De raad heeft klachtonderdeel b) eveneens ongegrond verklaard omdat niet is gebleken dat verweerster klager zou hebben toegezegd dat hij nog zes maanden in de woning zou kunnen verblijven. 

5.5    Over klachtonderdelen d), e), g), i), m) en o) heeft de raad overwogen dat verweerster diverse van de door klager in deze klachtonderdelen genoemde onderwerpen heeft vermeld in het verweerschrift en dat uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat de stellingen van de ex-vrouw van klager inzake het geweld, het alcoholgebruik en de therapie van klager zijn besproken. Er is door verweerster op deze door klager genoemde onderwerpen/situaties dus wel degelijk gereageerd. De raad heeft daarnaast overwogen dat uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat verweerster over de inboedel en de zorgregeling contact heeft opgenomen met de advocaat van de ex-vrouw van klager. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat klager op dat moment echter geen kort geding wenste te voeren en dat zij hem heeft geadviseerd zijn medewerking te verlenen aan begeleiding door het CJG, welk advies hij niet heeft opgevolgd. De raad heeft de klachtonderdelen d), e), g), i), m) en o) ongegrond verklaard.

5.6     Met betrekking tot klachtonderdelen f), h) en u) heeft de raad overwogen dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet blijkt dat klager aan verweerster heeft verzocht om actie te ondernemen, omdat zijn ex-vrouw hem met de politie zou bedreigen, foto’s van hem zou nemen telkens wanneer hij zijn dochter kwam opzoeken dan wel een naar zijn mening onterechte aangifte had gedaan. Dat zij dat heeft nagelaten, kan haar dan ook niet worden verweten. Ook de klachtonderdelen f), h) en u) zijn door de raad ongegrond verklaard.

5.7     De raad heeft klachtonderdeel j) eveneens ongegrond verklaard, omdat klager niet heeft toegelicht en de raad op basis van de stukken ook niet heeft kunnen vaststellen waarom het in klagers ogen van belang was dat verweerster op de beschuldiging van de ex-vrouw van klager over de schulden inging.  In de voorlopige voorzieningenprocedure was immers niet om alimentatie verzocht terwijl de verdeling in de bodemprocedure thuishoort (en ook niet bij wijze van voorlopige voorziening kan worden verzocht). 

5.8    Bij klachtonderdeel k) heeft de raad overwogen dat uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerster wel degelijk heeft getracht om in contact te komen met de behandelaar van klager bij de [ggz-instelling] en dat zij hem op 10 oktober 2022 in het bijzijn van klager heeft gesproken, zodat dit verwijt feitelijke grondslag ontbeert en ongegrond is.  

5.9    Bij klachtonderdelen l), p) en r) heeft de raad overwogen dat klager eraan voorbij gaat dat de in het kader van een voorlopige voorziening te formuleren verzoeken limitatief in de wet zijn opgesomd en dat deelname aan therapie, het gelasten van een onderzoek of het verplichten tot vaccinatie daar niet toebehoren, zodat het verweerster niet kan worden verweten dat zij dergelijke verzoeken niet heeft gedaan. Bovendien betwist verweerster dat klager haar heeft verzocht dergelijke verzoeken namens hem te formuleren. De raad heeft ook deze klachtonderdelen ongegrond verklaard. 

5.10     Over klachtonderdeel s) overweegt de raad dat klager verweerster verwijt dat zij de rechtbank geen reactie heeft gezonden op de beschikking van 3 augustus 2022, maar dat hij er daarmee aan voorbij gaat dat zij die mogelijkheid op grond van de wet niet heeft. De wet biedt bij de beslissing op een verzoek om voorlopige voorzieningen in beginsel niet de mogelijkheid van hoger beroep.  Met de toezending van de beschikking aan partijen was de voorlopige voorzieningenprocedure afgerond. De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard. 

5.11       Ook klachtonderdeel t) is door de raad ongegrond verklaard, met de overweging dat klager deze klacht in het geheel niet heeft toegelicht en evenmin met stukken heeft onderbouwd. 

5.12      Met betrekking tot klachtonderdeel n) heeft de raad overwogen dat uit de stukken blijkt dat verweerster het verzoekschrift echtscheiding op 24 augustus 2022 van de advocaat van de ex-vrouw van klager heeft ontvangen en dat zij klager daarvan eerst op 24 oktober 2022 een afschrift heeft gezonden. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de raad in strijd gehandeld met Gedragsregel 16, die bepaalt dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Op grond daarvan had zij het verzoekschrift zo spoedig mogelijk nadat zij dat had ontvangen naar klager moeten doorsturen. De raad heeft het klachtonderdeel op dit punt gegrond verklaard. De raad heeft het klachtonderdeel ongegrond verklaard voor zover klager verweerster daarin verwijt dat zij hem niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat er een verzoekschrift was ingediend. Uit de e-mail van 7 september 2022 blijkt immers dat verweerster met klager over het verzoekschrift had gesproken. Verder heeft verweerster op 7 en 11 oktober 2022 hem bericht dat de verweertermijn op 16 november 2022 zou verlopen.     5.13       De raad heeft geoordeeld dat verweerster onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, doordat zij heeft verzuimd om van het door haar ontvangen verzoekschrift direct een afschrift naar klager (haar cliënt) te sturen en heeft de maatregel van een waarschuwing opgelegd. 

Beroepsgronden klager

5.14       Klager heeft zijn standpunten gehandhaafd die er – kort samengevat – op neerkomen dat hij van oordeel is dat verweerster zijn belangen onvoldoende heeft behartigd door hem het verweerschrift en overige stukken niet in de Poolse taal ter beschikking te stellen, dan wel zich er onvoldoende van te vergewissen dat klager het een en ander voldoende begrepen had. Daarnaast heeft zij hem onvoldoende voorgelicht over zijn rechten met betrekking tot het voortgezet verblijf in zijn woning en het behoud van zijn spullen en heeft zij in de voorlopige voorzieningenprocedure zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende voor het voetlicht gebracht, door geen verklaring van een deskundige (zijn dokter) of getuigen (zijn buren) over te leggen. Ook in het kader van de omgangsregeling met zijn dochter heeft verweerster klager - naar zijn mening - onvoldoende bijgestaan. Klager heeft daarbij een beroep gedaan op een aantal bepalingen van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens (artikel 6, 8, 9 en 14 EVRM, alsmede artikel 1 Protocol bij het EVRM en artikel 5 Zevende Protocol bij het EVRM).

Verweer in beroep

5.15      Verweerster heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de beroepsgronden van klager verworpen dienen te worden en dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd. 

Overwegingen hof  5.16      Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die louter een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. 

Proceskosten 5.17      Omdat het hoger beroep van verweerster niet-ontvankelijk is, en daarmee uitsluitend het hoger beroep van klager is beoordeeld en het hof geen maatregel oplegt voor de onderdelen die in beroep aan de orde zijn, bestaat geen aanleiding voor het opleggen van een proceskostenveroordeling aan verweerster. 

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    verklaart het hoger beroep van verweerster niet-ontvankelijk;

6.2    bekrachtigt de beslissing van 30 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-356/DH/DH, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. 

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2024.

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 29 juli 2024.