Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2024:186

Zaaknummer

24-439/ AL/GLD

Inhoudsindicatie

De voorzitter verklaart een klacht over de (voormalig) advocaat van klaagster deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 augustus 2024 in de zaak 24-439/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster 

over

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 11 juni 2024 met kenmerk K24/06. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 27 juni 2024. 

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Vanaf 2014/2015 tot 2018 heeft verweerder opgetreden als de advocaat van de partner van klaagster en een aantal zaken voor hem behandeld. Klaagster was in de correspondentie tussen haar partner en verweerder betrokken omdat haar partner de Nederlandse taal onvoldoende beheerste. Verweerder heeft in die periode ook voor klaagster een arbeidsrechtelijke zaak behandeld.

1.2    Op enig moment is er een relatie tussen klaagster en verweerder ontstaan. Over de aanvangsdatum en duur van die relatie hebben klaagster en verweerder verschillende lezingen. Verweerder erkent dat de relatie in de loop van 2017 is ontstaan. De relatie is in ieder geval in december 2022 geëindigd.

1.3    In augustus 2023 is klaagster aangehouden wegens stalking van verweerder en zijn gezin. Op 31 augustus 2023 heeft klaagster een contactverbod opgelegd gekregen.

1.4    Op 21 november en 4 december 2023 heeft klaagster aangifte tegen verweerder gedaan van (eenvoudige) mishandeling in augustus en oktober 2022. De politie heeft verweerder gehoord. Verweerder is naar aanleiding van deze aangifte niet vervolgd. 

1.5    Klaagster is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 januari 2024 veroordeeld tot een taakstraf wegens stalking van verweerder.

1.6    Verweerder was vanaf [termijn] deken.

1.7    Op 15 december 2023 heeft klaagster bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Het Hof van Discipline heeft de klacht voor onderzoek doorverwezen naar de deken in het arrondissement Gelderland.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: -    zijn rol en macht als advocaat te misbruiken; -    vertrouwelijke informatie over een andere advocaat en over officieren van justitie met klaagster te delen. 

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Een advocaat moet zich te allen tijde onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad en moet zich te allen tijde onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. 

4.2    De klacht van klaagster houdt in de kern in dat verweerder zijn positie als advocaat heeft misbruikt door met haar een relatie te hebben terwijl hij ook als advocaat werkzaamheden voor haar (en haar partner) verrichtte. De voorzitter stelt vast dat de werkzaamheden van verweerder voor klaagster (en haar partner) in 2018 waren afgerond. Voor zover klaagster (mede) bedoelt dat verweerder zijn rol als advocaat heeft misbruikt door dwang en druk op klaagster uit te oefenen om met hem een relatie aan te gaan, kan dat alleen zien op de periode tot 2018. Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In deze zaak is deze klachttermijn uiterlijk in 2018 aangevangen. De klacht is echter pas op 15 december 2023 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Omdat er van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van dat onderdeel van de klacht komt de voorzitter dus niet meer toe.

4.3    Klaagster is wel ontvankelijk in haar klacht over de gedragingen die na de bovengenoemde periode door verweerder zouden zijn gepleegd.  Het gaat dan over het verwijt van klaagster dat verweerder druk op haar heeft uitgeoefend, zijn macht in zijn hoedanigheid van deken over de politie heeft misbruikt en heeft bewerkstelligd dat klaagster na haar aangifte is gearresteerd wegens overtreding van het stalkingverbod dat haar als schorsingsvoorwaarde was opgelegd. Omdat verweerder in die periode niet meer de advocaat van (de echtgenoot van) klaagster was, worden die handelingen van verweerder gezien als privégedragingen. De voorzitter overweegt dat ook wanneer een advocaat (al dan niet in de rol van deken) optreedt in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld in privé, het advocatentuchtrecht voor hem kan blijven gelden. Als hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Privégedragingen van een advocaat kunnen alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn, indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt.

4.4    Aan de laatstgenoemde vraag kan slechts worden toegekomen als de vermeende gedragingen van verweerder met een voldoende mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld. Dat is voor het grootste gedeelte van die gedragingen niet het geval. De stellingen van klaagster dat verweerder druk op haar en de politie heeft uitgeoefend en heeft bewerkstelligd dat zij is gearresteerd, worden immers niet ondersteund door andere stukken in het klachtdossier en deze zijn bovendien door verweerder betwist. De juistheid van deze verwijten en daarmee de gegrondheid van dit onderdeel van de klacht is daarom niet vast komen te staan. 

4.5    Het verwijt van klaagster dat verweerder hem heeft geslagen is door verweerder erkend en staat (daarom) wel vast. Omdat geen sprake is van een verband tussen deze privégedraging van verweerder en zijn beroepsuitoefening als advocaat dan wel deken, dient enkel nog de vraag te worden beantwoord of sprake is van een gedraging die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt. De voorzitter stelt hierover voorop dat dit handelen van verweerder ongepast is en niet door de beugel kan. Aan de andere kant blijkt uit de stukken dat het om een enkele klap gaat, dat het incident niet in publieke ruimte heeft plaatsgevonden en dat klaagster zich in de richting van verweerder ook niet onbetuigd heeft gelaten. Verder is van belang dat verweerder het incident zelf bij de politie heeft gemeld, waarna het Openbaar Ministerie redenen heeft gezien om verweerder hiervoor niet te vervolgen. Gelet op al deze omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat deze gedraging van verweerder in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en dat het vertrouwen in de advocatuur daardoor is ondermijnd. 

4.6    Klaagster heeft ten slotte nog gesteld dat verweerder vertrouwelijk informatie over een collega-advocaat en over officieren van justitie met klaagster heeft gedeeld. De voorzitter is hierover van oordeel dat dit verwijt onvoldoende is onderbouwd. Deze stelling van klaagster wordt niet ondersteund door andere stukken in het klachtdossier en verweerder heeft dit verwijt betwist. Dat betekent dat dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.

4.7    Het voorgaande betekent dat de klacht van klaagster gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard. 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:  -    de klacht gedeeltelijk (zoals hierboven onder 4.2 is overwogen), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door  mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024.

Griffier         Voorzitter

 

Verzonden op : 12 augustus 2024