Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-07-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2024:95

Zaaknummer

23-531/DB/LI

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De raad verwijst de zaak opnieuw terug naar de deken. Met de eerdere tussenbeslissing was het niet de bedoeling dat de geheimhoudingsplicht van verweerder of de deken zou worden geschonden. Verweerder zou de deken volledig informeren en volledig verweer kunnen voeren tegen de klachtonderdelen zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden. Van dit (inhoudelijk) onderzoek door de deken zouden derden, waaronder klaagster en de raad, geen kennis nemen. De raad verzoekt de deken dit onderzoek te verrichten. Vervolgens wenst de raad van de deken te vernemen of het zo is dat de geheimhoudingsplicht van verweerder inderdaad in de weg staat aan het voeren van verweer. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van  15 juli 2024

in de zaak 23-531/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster  

gemachtigden:  mrs P.L. Tjiam en E.R. van der Velde advocaten te Amsterdam          

over:

 

verweerder  

gemachtigde: mr J.T.J. Gorissen advocaat te Maastricht 

 

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE  

1.1    Op 15 januari 2024 heeft de raad een tussenbeslissing gegeven. De raad verwijst naar het in de beslissing van 15 januari 2024 geschetste procesverloop. 

1.2    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.4 van genoemde beslissing genoemde stukken en van de volgende stukken: - de e-mail van de deken van 31 januari 2024; - de e-mail waarbij gevoegd een brief van de deken van 31 mei 2024 met de volgende bijlagen: - de e-mail van de gemachtigde van verweerder van 2 april 2024; - de e-mail van de gemachtigden van klaagster van 2 mei 2024; - de e-mail van de gemachtigde van verweerder met bijlage van 8 mei 2024; - de e-mail van de gemachtigden van klaagster met bijlage van 29 mei 2024.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

1.     Verweerder heeft ten behoeve van de heer S een onrechtmatige juridische constructie bedacht, opgezet en uitgevoerd met als doel om de tenuitvoerlegging van een vonnis te frustreren;

2.    Verweerder heeft zonder opdracht of mandaat van zijn cliënte C verlof gevraagd en verkregen om namens C en DSS conservatoir derdenbeslag te leggen op een vordering van klaagster op S ten bedrage van € 1.960.000,--;

3.    Verweerder heeft zonder opdracht of mandaat van zijn cliënt C conservatoir derdenbeslag gelegd op een vordering van klaagster op S ten bedrage van € 1.960.000,--;

4.    Pas nadat verweerder verlof had verkregen en beslag had gelegd heeft hij zich tot het bestuur van C gewend en daarbij valselijk aan het bestuur van C voorgehouden dat:     (i) het beslag zeer kansrijk was (omdat het verlof was verleend)     (ii) de kans op een kort geding tot opheffing van het beslag “nihil” zou zijn;     (iii) de procedure “een gelopen race” was;

5.    Verweerder heeft het bestuur van C een besluit laten tekenen om de achteraf als misbruik van recht bestempelde constructie goed te keuren;

6.    Verweerder heeft geweigerd om de CEO en CFO van C een kopie te geven van het door hen getekende besluit, waardoor zij hun handelwijze niet konden toetsen;

7.    Verweerder is op tuchtrechtelijk laakbare wijze betrokken geweest bij het verschijnen van publicaties op de website www.onrecht.nl; 

8.    Verweerder heeft rechters misleid door consequent niet de waarheid te spreken in processtukken en tijdens zittingen;

9.    Verweerder heeft vertrouwelijke stukken uit de mediation overgelegd in procedures;

10.    Verweerder heeft geen duidelijkheid gegeven over welke partijen hij als advocaat bijstaat;

11.    Verweerder heeft advocaat-stagiaires geïntimideerd.

 

3    BEOORDELING

3.1    De raad maakt uit de na de tussenbeslissing van 15 januari 2024 ontvangen stukken op dat de tussenbeslissing is opgevat op een wijze die de raad zich niet heeft gerealiseerd, namelijk dat de deken klaagster actief bij zijn onderzoek heeft betrokken.

3.2    De raad ziet in het bovenstaande aanleiding om de zaak nogmaals terug te verwijzen naar de deken. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij niet is ontheven van de op hem jegens zijn cliënt rustende geheimhoudingsplicht en heeft op grond daarvan een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht. Verweerder heeft toen aangegeven dat hij zich jegens de deken niet op zijn geheimhoudingsplicht zal beroepen (hetgeen overigens ook in strijd zou zijn met regel 29 van de Gedragsregels). Terecht stelt de deken in zijn antwoord aan de raad dat hij jegens derden eveneens een geheimhoudingsplicht heeft en dus geen verslag kan uitbrengen (zie artikel 45a lid 2 Advocatenwet). Met de eerdere tussenbeslissing van de raad was het niet de bedoeling dat de geheimhoudingsplicht van zowel verweerder als van de deken zou worden geschonden. In het kader van het door de deken uit te voeren onderzoek zou verweerder de deken volledig informeren en kon hij dus volledig verweer voeren tegen alle klachtonderdelen zonder dat inbreuk zou worden gemaakt op de geheimhoudingsplicht. Van dit (inhoudelijk) onderzoek door de deken zouden derden, waaronder dus ook klaagster en de raad, geen kennis nemen. 

3.3    De raad verzoekt de deken dit onderzoek op voormelde wijze te verrichten. Vervolgens wenst de raad van de deken te vernemen of het zo is dat de geheimhoudingsplicht van verweerder inderdaad in de weg staat aan het voeren van verweer en zo ja, voor welke klachtonderdeel of delen dit het geval is. Indien verweerder bij het voeren van zijn verweer een beroep doet op bepaalde stukken uit zijn dossiers die onder deze geheimhoudingsplicht vallen, verneemt de raad graag van de deken om welke stukken het hier gaat en op welke klachtonderdeel deze betrekking hebben (uiteraard zonder de inhoud van de stukken te vermelden). Deze stukken kunnen dan geïdentificeerd worden met bijvoorbeeld een algemeen opschrift en een datum. Zijn het stukken die, naar het oordeel van de deken niet maar naar het oordeel van verweerder wel onder de geheimhoudingsplicht vallen,  dan dient de deken dit ook aan de raad te vermelden en de stukken te identificeren zoals hiervoor aangegeven. Van dit onderzoek kan de deken op voormelde wijze verslag doen zonder de geheimhoudingsplicht van artikel 11a en 45 a lid 2 Advocatenwet te schenden. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verwijst de zaak terug naar de deken met het verzoek om verslag uit te brengen op de wijze zoals onder 3.3 is aangegeven en de raad hiervan vervolgens binnen twee maanden na verzending van deze beslissing schriftelijk te informeren;

-    houdt in afwachting van de ontvangst van het verslag van de deken de behandeling van de onderhavige klachtzaak voor onbepaalde tijd aan;

-      houdt iedere verdere beslissing aan.

 

Aldus beslist door mr. J.M.H.  Schoenmakers, voorzitter, mrs. H.C. Struijk, M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 15 juli 2024