Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-08-2024

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2024:141

Zaaknummer

24-250/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de advocaat wederpartij zonder oplegging van een maatregel. Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 6 lid 2 executoriaal derdenbeslag laten leggen zonder klaagster of haar advocaat hierover vooraf te informeren. Verweerders vrees voor verhaalsfrustratie kan een legitiem bijzonder belang opleveren om gedragsregel 6 lid 2 terzijde de stellen. In dit geval is echter onvoldoende gebleken van een geobjectiveerd legitiem belang. Nu verweerders beweegredenen voor zijn handelwijze evenwel integer waren en voortkwamen uit een oprechte bezorgdheid voor zijn kwetsbare cliënten (een ouder echtpaar) en verweerder een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, acht de raad een maatregel niet aangewezen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam Van 19 augustus 2024 in de zaak 24-250/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 28 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2    Op 4 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2276654/JS/AS van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Namens klaagster was ter zitting aanwezig de heer T. Ook verweerder was aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de namens klaagster op 31 mei 2024 toegezonden stukken

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klaagster is in verband met een geschil met de heer K N (hierna: K N) door K N gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Klaagster werd in het geschil bijgestaan door haar advocaat, mr. T en K N werd bijgestaan door zijn advocaat, te weten verweerder. 2.3    De zaak is op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Tijdens de zitting hebben partijen een schikking getroffen die is vastgelegd in een proces-verbaal. In het proces-verbaal is, voor zover relevant, het volgende opgenomen: “Aanwezig zijn: -    [K N], -    mevrouw [K N], -    [verweerder], voornoemd, -    mevrouw [C. B], kantoorgenoot van [verweerder], -    de heer [W. B], legal manager van (klaagster). Partijen komen ter beëindiging van dit geschil het volgende overeen: [Klaagster] zal aan [K N] een bedrag betalen van € 5.400 exclusief btw. Dit bedrag dient uiterlijk op 18 oktober 2023 te zijn bijgeschreven op rekeningnummer (…) ten name van [K N] onder vermelding van ‘schikking’.” 2.4    Klaagster heeft het bedrag niet tijdig naar de bankrekening van K N overgemaakt. 2.5    Op 26 oktober 2023 is op verzoek van verweerder de grosse van het proces-verbaal van 4 oktober 2023 door de deurwaarder aan klaagster betekend en ten laste van klaagster is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank en de Rabobank. Het beslag onder de ABN AMRO Bank trof doel en een bedrag van ruim € 35.000,- is gesepareerd. Het onder de Rabobank gelegde beslag trof geen doel. 2.6    Bij e-mail van 26 oktober 2023 heeft de advocaat van klaagster (mr. T) verweerder als volgt bericht, voor zover relevant: “Op 4 oktober 2023 troffen mijn cliënte en uw cliënte een gerechtelijke schikking, die in een proces-verbaal werd vastgelegd. Vandaag, 26 oktober 2023, is mijn cliënte geconfronteerd met een betekening van het proces-verbaal - zonder bevel - door [het deurwaarderskantoor] alsmede direct daarop volgend een bankbeslag onder de ABN AMRO. De ondernemersrekening van cliënte is beslagen en haar gehele vermogen is gesepareerd. Door de beslaglegging is mijn cliënte in de financiële problemen gekomen en kunnen onder andere salarissen en leveranciers niet meer worden betaald. Ik constateer dat u mij, voorafgaand aan het inzetten van executiemaatregelen, niet heeft verwittigd van uw voornemen en ook geen opgave heeft gedaan van het verschuldigde. Mijn cliënte is van oordeel dat dit in strijd is met de gedragsregels. Mijn cliënte heeft thans onnodige schade, welke bestaan uit a) betekeningskosten b) de kosten van het bankbeslag c) de kosten van de bank i.v.m. het beslag op basis van de Algemene Bankvoorwaarden d) de kosten van overbetekening alsmede e) nakosten en f) informatiekosten. Mijn cliënte heeft van de deurwaarder begrepen dat u (namens uw cliënte) expliciet heeft verzocht voor betekening - zonder bevel - gevolgd door direct beslag. Cliënte stelt u alsmede uw cliënte aansprakelijk voor alle schade die zij ten gevolge van uw dan wel het handelen van uw cliënte heeft geleden, lijdt en nog zal lijden. Cliënte heeft mij aangegeven dat zij overweegt een klacht in te dienen. Zij is van oordeel dat u mij aan had moeten schrijven. Cliënte is 'not amused' zoals u zult begrijpen. Indien cliënte schadeloos wordt gesteld, dan is zij bereid om geen verdere maatregelen te nemen. Bent u, of is uw cliënte, daartoe bereid?” 2.7    Bij e-mail van 27 oktober 2023 heeft een assistente van verweerder mr. T laten weten dat verweerder die dag onbereikbaar was en dat zij intern zou kijken of de kwestie bij een kantoorgenoot ondergebracht kon worden. 2.8    Diezelfde dag heeft de deurwaarder de ABN AMRO Bank en de Rabobank verzocht de ten laste van klaagster gelegde executoriale derdenbeslagen met onmiddellijke ingang als opgeheven te beschouwen. Later die dag heeft de assistente van verweerder mr. T geschreven: “Inmiddels heb ik gesproken met een kantoorgenoot. 1. Incassocenter heeft op de zitting aangegeven dat zij deze zaak zelf verder zouden afhandelen. 2. Intussen liet de deurwaarder weten dat alles is betaald en de beslagen zijn opgeheven.” 2.9    Op 30 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.  2.10    Op 2 november 2023 heeft de ABN AMRO Bank aan klaagster bevestigd dat het op 26 oktober 2023 gelegde beslag was opgeheven en het tegoed van ruim € 35.000,- op de rekening van klaagster was teruggestort.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende: a)    verweerder heeft op 26 oktober 2023 executoriaal derdenbeslag gelegd zonder (de advocaat van) klaagster (mr. T) hierover voorafgaand te informeren en opgave te doen van het bedrag dat zij nog verschuldigd zou zijn, waardoor klaagster onnodig op kosten is gejaagd; b)    verweerder heeft gezegd dat klaagster de zaak verder zelf zou afhandelen en niet langer werd bijgestaan door mr. T, terwijl verweerder weet dat dit niet waar is; c)    verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd door het vonnis aan haar te laten betekenen zonder daarbij een bevel tot betaling te doen waardoor klaagster niet meer de gelegenheid heeft gekregen om te betalen; d)    verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd door ten laste van klaagster executoriaal beslag te leggen onder de bankrekening bij de Rabobank waarmee klaagster geen enkele relatie heeft; e)    verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd door onder twee banken tegelijk executoriale beslag te laten leggen; en f)    verweerder heeft klaagster onnodig op kosten gejaagd door op 26 oktober 2023 executoriaal derdenbeslag te leggen zonder (de advocaat van) klaagster, mr. T, hierover voorafgaand te informeren en opgave te doen van het bedrag dat zij nog verschuldigd zou zijn.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Toetsingsmaatstaf  5.1    De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 5.2    De raad toetst de verweten gedraging aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. Bij die toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, hoewel deze daarbij wel van belang kunnen zijn gelet op het open karakter van de wettelijke norm. 5.3    Gedragsregel 6 lid 2 bepaalt dat een advocaat gehouden is, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. In beginsel dient daarbij aan de wederpartij een redelijke termijn te worden gegund om aan het bevel te voldoen, om daarmee andere kosten te vermijden. Klachtonderdelen a), b), c) en f)  5.4    Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een gezamenlijke beoordeling. De klacht van klaagster ziet in de kern op de door verweerder expliciet gekozen executiestrategie. Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 6 lid 2, zonder voorafgaand bericht aan klaagster of klaagsters advocaat, de deurwaarder opdracht gegeven om de executoriale titel te laten betekenen en executoriaal derdenbeslag te laten leggen. De stelling van verweerder dat een medewerker van klaagster (de legal manager) op de zitting van 4 oktober 2023 zou hebben verklaard dat klaagster de procedure verder zelf zou afhandelen, is onjuist. Klaagster heeft in dat verband een verklaring overgelegd van Mr. T van 21 februari 2024, waarin hij aangeeft dat hij zich niet aan de zaak had onttrokken en/of een mededeling heeft gedaan aan verweerder of de rechtbank dat hij niet langer voor klaagster zou optreden. Verder stelt klaagster dat verweerder de deurwaarder expliciet heeft verzocht om betekening van de titel zonder bevel. Daarmee is direct na de betekening en zonder een gebruikelijke beveltermijn van twee dagen af te wachten beslag gelegd onder de ABN AMRO Bank en onder de Rabobank. Het beslag onder de ABN AMRO Bank trof doel, waardoor meer dan € 35.000,- van de rekening van klaagster werd gesepareerd. Pas op 2 november 2023 is dit saldo weer vrijgegeven aan klaagster. Hierdoor is de onderneming van klaagster in de problemen gekomen vanwege het niet kunnen betalen van haar werknemers en haar leveranciers. Met de Rabobank heeft klaagster geen bankrelatie, zodat beslaglegging onder die bank een gok van verweerder moet zijn geweest. Verweerder heeft klaagster door de beslaglegging onnodig op kosten gejaagd, omdat de executiemaatregelen volstrekt onnodig waren. Door een administratieve fout was het verschuldigde bedrag niet tijdig betaald en had betekening van het proces-verbaal en beslaglegging achterwege kunnen blijven. Dat had klaagster veel problemen en executiekosten bespaard. Door ook geen redelijke tijd voor beraad te geven, heeft verweerder klaagster andermaal de kans ontnomen om alsnog te betalen met onnodige executiekosten tot gevolg.  5.5    Verweerder erkent dat de executoriale derdenbeslagen zijn gelegd zonder vooraankondiging. De deurwaarder heeft echter bevestigd dat de beslagen op 27 oktober 2023 - en dus binnen 24 uur - zijn opgeheven. Verweerder heeft de advocaat van klaagster (mr. T) voorafgaand niet gewaarschuwd, omdat hij had begrepen dat klaagster de zaak zelf zou afhandelen. De legal manager van klaagster had namelijk voor de zitting aan verweerder verteld dat klaagster de zaak zelf wilde behandelen. De advocaat van klaagster was ook niet bij de zitting aanwezig. Dat blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting. Verweerder ging er daarom vanuit dat klaagster niet langer door mr. T werd bijgestaan. Verweerder heeft (mede) ter zitting van de raad nader aangevoerd dat ook als hij wel had geweten dat mr. T nog voor klaagster optrad, hij hem niet had gewaarschuwd. Verweerder heeft daarbij een belangenafweging gemaakt tussen het belang van zijn cliënten, een kwetsbaar ouder echtpaar, en het belang van klaagster. Daarbij heeft verweerder het belang van zijn cliënten bij het innen van de vordering zwaarder laten wegen dan het nadeel dat hij hiermee aan klaagster berokkende, om welke redenen verweerder ook klaagster niet heeft gewaarschuwd. Verweerder hield namelijk rekening met een langdurig en complex inningstraject, waarbij hij niet uitsloot dat klaagster vanwege de aanhoudende negatieve publiciteit haar activiteiten vanuit een nieuwe vennootschap zou voortzetten, waardoor verhaal onmogelijk zou worden. Verweerder had al vernomen dat het kantoor in Rotterdam niet meer bestond. Voor zijn cliënt zou een dergelijk langdurig traject onnodig bezwarend zijn, zowel emotioneel (het is een ouder echtpaar) als financieel. Het lijkt misschien een klein bedrag, maar zijn cliënten hebben het geld voor de oorspronkelijke facturen van klaagster moeten lenen bij familie en buren. Voor een langdurig incassotraject zouden zij opnieuw moeten lenen. Dit belang heeft verweerder afgewogen tegen de beslagkosten die voor een bedrijf als klaagster relatief gering waren en ook makkelijk te voorkomen waren geweest.  5.6    De raad overweegt het volgende. Niet in geschil is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 lid 2 door executoriaal derdenbeslag te laten leggen zonder mr. T of klaagster hierover voorafgaand te informeren. Verweerder heeft echter met name ter zitting betoogd dat in dit geval het belang van zijn cliënten zich ertegen verzette om mr. T en/of klaagster van zijn voornemen kennis te geven. Verweerder vreesde voor verhaalsfrustratie, zo begrijpt de raad verweerders verweer, en heeft gelet daarop het belang van zijn cliënten laten prevaleren boven het belang van klaagster. Hoewel naar het oordeel van de raad de vrees voor verhaalfrustratie inderdaad een legitiem bijzonder belang kan opleveren om gedragsregel 6 lid 2 terzijde de stellen, geldt in dit geval echter dat op grond van de gedingstukken onvoldoende is gebleken van een geobjectiveerd legitiem belang. Klaagster heeft haar onderneming weliswaar gesloten in Rotterdam, maar is onder dezelfde naam verdergegaan in Den Haag. Op grond hiervan viel dus niet te vrezen dat de vordering niet meer op klaagster verhaald zou kunnen worden. Ook verder is niet gebleken van aanwijzingen op grond waarvan verweerder rekening moest houden met een lang en kostbaar traject. Verweerder heeft de redenen voor dit lang en kostbaar traject onvoldoende onderbouwd, evenmin als de stelling dat klaagster niet bereid zou zijn geweest om te betalen. Uit de aangehaalde mediaberichten blijkt onvoldoende concreet van een betalingsonmacht of betalingsonwil van klaagster.  Gelet op deze omstandigheden acht de raad verweerders handelen weergegeven in klachtonderdelen a), b), c) en f) (welk klachtonderdeel inhoudelijk nagenoeg gelijk is aan klachtonderdeel a)) wegens strijd met gedragsregel 6 lid 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht van klaagster is in zoverre gegrond. Klachtonderdelen d) en e) 5.7    Voor zover klaagster verweerder heeft verweten haar onnodig op kosten te hebben gejaagd door ten laste van klaagster executoriaal beslag te leggen onder de bankrekening bij de Rabobank waarmee klaagster geen enkele relatie heeft (klachtonderdeel d) en door onder twee banken tegelijk executoriale beslag te laten leggen (klachtonderdeel e), acht de raad deze klachtonderdelen ongegrond. Verweerder heeft toereikend aangevoerd dat het beslag ook onder de Rabobank is gelegd omdat de betaallink waarmee klaagster haar klanten vraagt te betalen, gekoppeld is aan een rekeningnummer bij de Rabobank en hij hierdoor dacht dat klaagster ook bij de Rabobank een rekening had. Dat vanwege het tweede beslag extra kosten zijn gemaakt, is niet gebleken; verweerder heeft onbetwist aangevoerd dat de deurwaarder slechts één beslag in rekening heeft gebracht.  5.8    Gelet op het vorenstaande zijn klachtonderdelen a), b), c) en f) gegrond en klachtonderdelen d) en e) ongegrond.       6    MAATREGEL 6.1    Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, zal de raad beoordelen of en welke maatregel moet worden opgelegd. De raad heeft - ook door verweerders houding ter zitting - geconstateerd dat verweerders beweegredenen voor zijn handelwijze integer waren en voortkwamen uit een oprechte bezorgdheid en zorg voor zijn kwetsbare cliënten (een ouder echtpaar). Nu het beslag door verweerder nog dezelfde dag is opgeheven en de kosten voor klaagster beperkt zijn gebleven - er is slechts één beslag in rekening gebracht - terwijl verweerder een schoon tuchtrechtelijk verleden heeft, acht de raad een maatregel niet aangewezen. 

7    GRIFFIERECHT  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen a), b), c) en f) gegrond; - verklaart klachtonderdelen d) en e) ongegrond;  -    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2024. 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 19 augustus 2024