Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-08-2024
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2024:185
Zaaknummer
24-179/AL/MN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de voormalige eigen advocaat. Verweerder heeft in de opdrachtbevestiging vastgelegd dat hij met klaagster heeft gesproken over de kosten en dat klaagster ermee akkoord is gegaan dat verweerder haar zaak op basis van zijn uurtarief zal behandelen. Als klaagster de betekenis van de woorden ‘toevoeging’ en ‘gefinancierde rechtsbijstand’ in deze opdrachtbevestiging niet begreep had zij daarover contact moeten opnemen met verweerder. Verder heeft verweerder geen onredelijk honorarium in rekening gebracht. Klacht in beide onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 12 augustus 2024 in de zaak 24-179/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2256618/MK/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 juni 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 05.2.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Begin 2023 heeft klaagster verweerder gevraagd haar bij te staan in een erfrechtkwestie.
2.2 Op 1 maart 2023 heeft verweerder de opdracht schriftelijk aan klaagster bevestigd. In de opdrachtbevestiging heeft verweerder onder meer het volgende vermeld: ‘Voor wat betreft de kosten bericht ik u als volgt.
Ik heb u gewezen op de mogelijkheid om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen. Indien u echter een resultaat behaalt van € 15.000,00 of meer zal de toevoeging worden ingetrokken wegens het behalen van resultaat en bent u alsnog het uurtarief verschuldigd. Buiten dat, behandel ik dergelijke zaken niet op toevoegingsbasis. U gaf aan daarmee akkoord te gaan. Ik bereken u ons kantoortarief dat geldt op het moment van de te verrichten werkzaamheden. Thans is het tarief € 190,00 per uur vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% BTW. Meestal na het einde van elke maand ontvangt u van ons een declaratie over de voorafgaande maand. Bijgaand treft u aan de voorschotnota. Na ontvangst van betaling zal ik de werkzaamheden voortzetten. (…) In alle gevallen geldt dat door ons te ontvangen facturen voor eventuele gemaakte externe kosten zoals deurwaarderskosten, griffierechten en de kosten voor het opvragen van uittreksels rechtstreeks aan u worden doorgestuurd met het verzoek voor rechtstreekse betaling aan de betreffende instantie(s) zorg te dragen. (…)’
De voorschotnota die verweerder bij de opdrachtbevestiging heeft gevoegd, bestaat uit en voorschot op het honorarium van € 1.000,- en € 210,- aan btw.
2.3 Op 12 maart 2023 heeft verweerder klaagster een conceptbrief gericht aan de notaris van de zus van klaagster gemaild, om te overhandigen aan haar zus, met de vraag of zij instemt met de inhoud daarvan.
2.4 Op 13 maart 2023 heeft klaagster verweerder gemaild dat zij ermee instemt dat de brief wordt overhandigd aan haar zus en dat zij zeer tevreden is met de inhoud.
2.5 Op 30 juni 2023 heeft verweerder een nota van € 548,65 inclusief btw met een urenstaat aan klaagster gestuurd.
2.6 Op 2 juli 2023 heeft klaagster verweerder gemaild. Daarin heeft klaagster het volgende opgemerkt: ‘Het ligt voor de volle 100 % aan mij, dat ik in uw brief van 1 maart jl. over het hoofd heb gezien, dat u “dergelijke zaken niet op toevoegingsbasis” doet. Wat in dezelfde alinea van dezelfde brief staat, ik citeer: “Meestal na het einde van elke maand ontvangt u van ons een declaratie over de voorafgaande maand”. Nogmaals, deze brief dateert van 1 maart 2023. Het is nu 1 juli 2023 en uw declaratie van 30 juni is de eerste, die u me stuurde na 1 maart. Dat is niet “meestal”, waarmee u me op het verkeerde been heeft gezet, want ik ging er in goed vertrouwen vanuit, dat het betaalde op uw rekening van 1 maart nog niet opgebruikt was.’
2.7 Op 3 juli 2023 heeft verweerder klaagster gemaild: ‘Dat ik u op het verkeerde been heb gezet, kan ik niet volgen. Wij hebben in ons eerste contact uitvoerig over de zaak en over de kosten gesproken. Ik heb dit schriftelijk aan u bevestigd. Wat ik met het woord “meestal” heb bedoeld, is dat wanneer het voorschot is gebruikt, u vervolgens per maand een factuur ontvangt. In het ene geval is het voorschot sneller verbruikt dan in het andere en wordt de maandelijkse factuur eerder gestuurd dan in het andere geval. Het kan dus zijn dat iemand een periode geen factuur ontvangt en dat er dus niet iedere maand een factuur komt (…), vandaar het gebruik van het woord “meestal”. (…) Dat u een nota zou ontvangen nadat het voorschot was verbruikt, kan voor u geen verrassing zijn.
2.8 Op 31 juli 2023 heeft verweerder een nota van € 146,22 inclusief btw met een urenstaat aan klaagster gestuurd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft ten onrechte geen toevoeging voor klaagster aangevraagd, althans verweerder heeft ten onrechte gesteld dat klaagster tijdens het intakegesprek afstand zou hebben gedaan van het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand;
b) verweerder heeft geen redelijk honorarium bij klaagster in rekening gebracht. Tussen de voorschotnota van 1 maart 2023 en de daaropvolgende nota van 30 juni 2023 zijn er volgens klaagster geen activiteiten vanuit verweerder geweest. Klaagster ging er dan ook van uit dat de door haar betaalde voorschotnota nog niet was verbruikt. Klaagster voelt zich misleid door verweerder en zij vindt dat sprake is van een wanprestatie van verweerder.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling op de klachtonderdelen en stellingen van klaagster ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij klaagster tijdens het eerste telefonische contact uitgebreid heeft gesproken en dat hij haar toen heeft gewezen op de mogelijkheid om voor een toevoeging in aanmerking te komen. Volgens verweerder heeft hij klaagster ook verteld dat hij haar zaak alleen op basis van zijn uurtarief kan behandelen en heeft klaagster daar ook uitdrukkelijk mee ingestemd. Daarbij wijst verweerder op de opdrachtbevestiging van 1 maart 2023 die zonder enige vorm van commentaar door klaagster is behouden. Verder voert verweerder aan dat klaagster haar klacht over zijn honorarium niet nader heeft toegelicht en/of onderbouwd en dat klaagster bij elke factuur een specificatie heeft ontvangen.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarde (financiële) integriteit zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a) is ongegrond
5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat zijn cliënte op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil. Belangrijke informatie en afspraken moet de advocaat schriftelijk aan zijn cliënte bevestigen. Ook is de advocaat gehouden tot zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden.
5.3 De raad is op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft zowel in zijn schriftelijke verweer als ter zitting toegelicht wat hij tijdens het eerste contact in februari/maart 2023 met klaagster heeft besproken over de kosten van de behandeling van de zaak, waaronder de mogelijkheid van een toevoeging en zijn uurtarief. Deze toelichting wordt ondersteund door de inhoud van zijn brief van 1 maart 2023 aan klaagster waarin verweerder de opdracht heeft bevestigd. Ook heeft verweerder daarin vermeld dat klaagster ermee akkoord is gegaan dat verweerder haar zaak op basis van zijn uurtarief zal behandelen. Als klaagster, zoals zij stelt, de betekenis van de woorden ‘toevoeging’ en ‘gefinancierde rechtsbijstand’ in deze opdrachtbevestiging niet begreep had zij daarover contact moeten opnemen met verweerder. Klaagster heeft bovendien de eerste (voorschot)nota direct en zonder enige opmerking voldaan. Van het ten onrechte geen toevoeging aanvragen dan wel het ten onrechte stellen dat klaagster afstand heeft gedaan van het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand is geen sprake. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b) is ongegrond
5.4 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel beoordeelt of sprake is van excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerder geen onredelijk honorarium bij klaagster in rekening heeft gebracht en hem dus geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft in de korte tijd dat hij klaagster heeft bijgestaan werkzaamheden verricht die klaagster niet heeft betwist. Ook de urenspecificaties bij de declaraties van 30 juni en 31 juli 2023 heeft klaagster niet betwist. De omstandigheid dat het Juridisch Loket zou hebben gezegd dat verweerder buitensporig heeft gedeclareerd, zoals klaagster stelt, betekent niet dat verweerder voor zijn werkzaamheden excessief heeft gedeclareerd.
5.6 Hoewel het duidelijker was geweest als verweerder in de opdrachtbevestiging bij de tekst over de declaratie die klaagster meestal na het einde van elke maand ontvangt, had vermeld dat klaagster pas maandelijks nieuwe facturen krijgt als het voorschotbedrag opgebruikt is, had klaagster dit redelijkerwijs ook zelf uit de opdrachtbevestiging kunnen afleiden. Van misleiding is dan ook geen sprake. Dat klaagster zich wel misleid voelt door verweerder omdat zij er bij gebrek aan maandelijkse declaraties na 1 maart 2023 ervan uitging dat het voorschotbedrag nog niet opgebruikt was, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Van de door klaagster gestelde wanprestatie is de raad op grond van de overgelegde stukken niet gebleken. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. N.C. Milani en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op : 12 augustus 2024